Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2014, 95 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2014, 95 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 27 september 2013, nr. WJZ/548079 (10238), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 18a, elfde en zestiende lid, 40a, vijfde lid, 43, vijfde lid, en 132, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 44, vijfde lid, en 117, derde, vierde, negende en elfde lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 17a, twaalfde en zeventiende lid, 26, vijfde lid, 27c, vijfde lid, 77, vierde lid, en 85b, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en de artikelen X, vijfde en zesde lid, XI, vijfde en zesde lid, XIA, tweede en vijfde lid, en XXIV, eerste lid, van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533);
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 november 2013, nr. W05.13.0344/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 7 februari 2014, nr. WJZ/572446 (10238), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit bekostiging WPO wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de begripsomschrijving van «samenwerkingsverband wordt » «artikel 18» vervangen door: artikel 1.
2. De begripsbepaling «leerlinggebonden budget» vervalt en in de begripsbepaling van «centrale dienst» wordt «die bekostiging ontvangt als bedoeld in artikel 132 van de wet» vervangen door: als bedoeld in de wet.
B
Het tweede en derde lid van artikel 17 vervallen en voor het eerste lid vervalt de aanduiding «1.»
C
In het opschrift van artikel 21 wordt «zorgvoorzieningen» vervangen door: ondersteuningsvoorzieningen.
D
Artikel 26 wordt vervangen door:
1. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 120, derde lid, van de wet bedraagt voor basisscholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 97 respectievelijk hoger is dan 97 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
2. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 120, derde lid, van de wet bedraagt voor speciale scholen voor basisonderwijs met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 99 respectievelijk hoger is dan 99 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
E
Artikel 31 wordt vervangen door:
1. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de wet bedraagt de hoeveelheid formatie 0,00237 formatieplaats.
2. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 132, derde lid, van de wet bedraagt de hoeveelheid formatie 0,004893 formatieplaats.
F
Artikel 34 vervalt.
G
Na artikel 34.6 wordt ingevoegd Hoofdstuk IIIb, luidend:
1. Het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 40a van de wet, bevat ten minste informatie over naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs dan wel welk uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, uitstroom van de leerling wordt verwacht, en de onderbouwing daarvan.
2. De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
De deskundigen, bedoeld in artikel 18a, elfde lid, van de wet zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.
1. De geschillencommissie, bedoeld in artikel 43 van de wet, bestaat uit ten minste 7 leden met verschillende deskundigheden. De leden worden benoemd op gezamenlijke bindende voordracht van de landelijke ouderorganisaties, de landelijke patiënten- en gehandicaptenorganisaties en de sectororganisaties.
2. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. De leden worden benoemd voor een periode van 4 jaar en kunnen ten hoogste 2 maal worden herbenoemd.
4. De commissie is zodanig samengesteld dat zij beschikt over (ortho)pedagogische, psychologische, onderwijskundige, maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en medische deskundigheid. Voor de behandeling van ieder ingediend geschil kiest de commissie uit haar leden één voorzitter en twee leden. De commissie bepaalt welke samenstelling bij de behandeling van het geschil het meest geschikt is.
5. De leden worden ontslagen indien zij daarom verzoeken.
6. De leden mogen niet deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen die deelnemen aan het samenwerkingsverband of het bevoegd gezag van dat samenwerkingsverband dat betrokken is in het geschil en zij functioneren zonder last of ruggenspraak.
7. De commissie zendt haar oordeel aan het bevoegd gezag en een afschrift van haar oordeel aan de ouders.
8. Het bevoegd gezag van de school die het oordeel van de commissie heeft ontvangen, deelt schriftelijk aan de ouders en aan de commissie mee wat er met het oordeel wordt gedaan. Indien de beslissing van het bevoegd gezag van de school afwijkt van het oordeel van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld.
H
De artikelen 35, 36 en 36a worden vervangen door:
1. De overgangsbekostiging voor personele kosten, bedoeld in artikel X, vijfde lid, van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt berekend als volgt:
a. voor iedere leerling die op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar was ingeschreven op een vestiging van een school behorend tot het samenwerkingsverband en voor wie op dat moment een leerlinggebonden budget beschikbaar was, ontvangt het samenwerkingsverband bekostiging die bestaat uit een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag vermenigvuldigd met de hoeveelheid formatie die in onderstaande tabel is aangegeven bij de onderwijssoort waartoe de leerling toelaatbaar is verklaard:
Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van: |
Formatie indien leerling is ingeschreven op basisschool |
Formatie indien leerling is ingeschreven op speciale school voor basisonderwijs |
---|---|---|
Lichamelijk gehandicapte kinderen |
0,1061 |
0,0359 |
Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap |
0,1061 |
0,0359 |
Zeer moeilijk lerende kinderen in groep 1 of 2 basisonderwijs, zeer moeilijk lerende kinderen in speciaal basisonderwijs. |
0,1061 |
0,0359 |
Zeer moeilijk lerende kinderen in basisonderwijs in groep 3 of hoger |
0,2178 |
n.v.t. |
Cluster 4 |
0,1061 |
0,0359 |
Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend |
0,2179 |
0,1477 |
b. naast de op basis van onderdeel a berekende bekostiging ontvangt het samenwerkingsverband als overgangsbekostiging een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per leerling voor iedere leerling die op 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar was ingeschreven op een vestiging van een school behorend tot het samenwerkingsverband.
2. De overgangsbekostiging voor materiële instandhouding, bedoeld in artikel X, vijfde lid, van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt toegekend van 1 augustus tot en met 31 december van het desbetreffende jaar.
3. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt als volgt berekend:
a. voor iedere leerling die op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar was ingeschreven op een vestiging van een school in het samenwerkingsverband en voor wie op dat moment een leerlinggebonden budget beschikbaar was, ontvangt het samenwerkingsverband vijf twaalfde deel van de bekostiging volgens onderstaande tabel.
Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van: |
Bedrag indien leerling is ingeschreven op basisschool Prijspeil 1-8-2013 |
Bedrag indien leerling is ingeschreven op speciale school voor basisonderwijs Prijspeil 1-8-2013 |
---|---|---|
Lichamelijk gehandicapte kinderen |
€ 1.016 |
€ 795 |
Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap |
€ 1.015 |
€ 794 |
Zeer moeilijk lerende kinderen in groep 1 of 2 basisonderwijs/ zeer moeilijk lerende kinderen in speciaal basisonderwijs |
€ 958 |
€ 737 |
Zeer moeilijk lerende kinderen in basisonderwijs in groep 3 of hoger |
€ 1.265 |
n.v.t. |
Cluster 4 |
€ 1.015 |
€ 794 |
Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend |
€ 1.015 |
€ 794 |
b. naast de in onderdeel a bedoelde bekostiging ontvangt het samenwerkingsverband als overgangsbekostiging een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per leerling.
1. De omvang van het her te besteden bedrag, bedoeld in artikel XIA, tweede lid, van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt berekend als volgt: het her te besteden bedrag is de vermenigvuldiging van een bedrag met de hoeveelheid leerlingen als bedoeld in artikel 35, eerste en derde lid, onderdeel a.
2. Het bedrag per leerling, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een hoeveelheid formatie die wordt vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.
3. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in het tweede lid, bedraagt de formatie per leerling:
Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van: |
Formatie indien leerling is ingeschreven op een basisschool/speciale school voor basisonderwijs |
---|---|
Lichamelijk gehandicapte kinderen |
0,0709 |
Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap |
0,0709 |
Zeer moeilijk lerende kinderen |
0,0709 |
Cluster 4 |
0,0709 |
Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend |
0,0709 |
1. Het samenwerkingsverband is gehouden om, wanneer een bevoegd gezag of een personeelsorganisatie daarom verzoekt, met dat bevoegd gezag en de personeelsorganisaties een op overeenstemming gericht overleg te voeren over het personeel dat in het derde schooljaar waarin artikel 70a van de wet is vervallen, nog niet zal zijn herplaatst en dat niet als gevolg van natuurlijk verloop zal zijn uitgestroomd op of voor 1 augustus 2016.
2. Een bevoegd gezag als bedoeld in het eerste lid is het bevoegd van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een centrale dienst, waar het personeel in het schooljaar 2014–2015 in dienst is.
3. Het personeel, bedoeld in het eerste lid, is het personeel dat op 1 mei 2012 als ambulant begeleider in dienst was bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een regionaal expertisecentrum als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een centrale dienst.
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personeel, niet zijnde ambulant begeleiders, dat op 1 mei 2012 is dienst was bij een samenwerkingsverband als bedoeld in de wet, een centrale dienst of een regionaal expertisecentrum als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en dat in het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de wet is vervallen, niet zal zijn herplaatst.
5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184 van de wet voor zover het personeel, bedoeld in het derde en vierde lid, betreft dat in verband met de opheffing van regionale expertisecentra en de beëindiging van de ondersteuningswerkzaamheden bij de samenwerkingsverbanden zoals die bestonden voor 1 augustus 2013, een werkloosheidsuitkering ontvangt.
Het Besluit bekostiging WEC wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de begripsomschrijving van «school» vervalt «a, b, c,» en wordt «artikel 8, eerste lid, tweede volzin» vervangen door: artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin.
2. In de begripsomschrijving van «instelling» wordt «artikel 8, eerste lid, tweede volzin» vervangen door: artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin.
3. De begripsbepaling «regionaal expertisecentrum» vervalt.
4. De begripsbepaling «leerling» wordt vervangen door:
tenzij anders is bepaald een leerling:
a. die door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs respectievelijk het voortgezet speciaal onderwijs,
b. van een inrichting, accommodatie of residentiële instelling als bedoeld in artikel 71c van de wet waarmee het bevoegd gezag een overeenkomst als bedoeld in genoemd artikel van de wet heeft gesloten.
5. De begripsbepaling «ambulante begeleiding» vervalt.
B
In artikel 5, eerste lid, vervallen de onderdelen c, d en f, wordt aan het slot van onderdeel b toegevoegd «en», wordt onderdeel e verletterd tot onderdeel c en wordt in onderdeel c (nieuw) «artikel 117, zevende lid, van de wet en» vervangen door: artikel 117, zesde en zevende lid, van de wet.
C
Artikel 10a vervalt.
D
Artikel 12a, tweede lid, vervalt, het derde en vierde lid worden vernummerd tot het tweede en derde lid en in het tweede lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste of tweede lid» vervangen door: bedoeld in het eerste lid.
E
Artikel 14 vervalt.
F
In artikel 33 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
«artikel 117, elfde lid, onderdeel a» wordt vervangen door «artikel 117, negende lid», de zinsnede «niet zijnde instellingen» vervalt en de tabel wordt vervangen door:
Formatie leraren |
speciaal onderwijs < 8 jaar |
speciaal onderwijs ≥ 8 jaar |
voortgezet speciaal onderwijs |
---|---|---|---|
Hoeveelheid fte’s |
0,0565 |
0,0393 |
0,0765 |
G
Na artikel 33 wordt ingevoegd artikel 33a, luidend:
1. Naast de bekostiging, bedoeld in artikel 33, ontvangt de school, niet zijnde een instelling, op grond van artikel 117, derde lid, van de wet een bedrag dat afhankelijk is van de ondersteuningscategorie zoals die is opgenomen in de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40 van de wet. Dit bedrag is de som van:
a. de formatie leraren per leerling volgens onderstaande tabel vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag:
Formatie per leerling |
Categorie 1 |
Categorie 2 |
Categorie 3 |
---|---|---|---|
speciaal onderwijs < 8 jaar |
0,0637 |
0,0616 |
0,1304 |
speciaal onderwijs ≥ 8 jaar |
0,0800 |
0,0788 |
0,1476 |
voortgezet speciaal onderwijs |
0,1029 |
0,1254 |
0,1297 |
b. de formatie onderwijsondersteunend personeel per leerling volgens onderstaande tabel vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag:
Formatie per leerling |
Categorie 1 |
Categorie 2 |
Categorie 3 |
---|---|---|---|
speciaal onderwijs < 8 jaar |
0,1180 |
0,2287 |
0,2896 |
speciaal onderwijs ≥ 8 jaar |
0,0688 |
0,2287 |
0,2896 |
Voortgezet speciaal onderwijs |
0,0529 |
0,1962 |
0,2892 |
en
c. een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.
2. Indien er geen sprake is van een toelaatbaarheidsverklaring omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 40, achtste lid, van de wet dan wel van plaatsing in een residentiële instelling als bedoeld in artikel 117, zevende lid, van de wet ontvangt de school naast de bekostiging, bedoeld in artikel 33 bekostiging op basis van de hoofdonderwijssoort van de school volgens onderstaande tabel.
Hoofdonderwijssoort |
Categorie |
---|---|
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen |
1 |
Zeer moeilijk lerende kinderen |
1 |
Langdurig zieke leerlingen |
1 |
Lichamelijk gehandicapte leerlingen |
2 |
Meervoudig gehandicapte leerlingen met de combinatie lichamelijke handicap en zeer moeilijk lerend, |
3 |
3. Naast het in artikel 33 bedoelde bedrag ontvangt een instelling een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per instelling.
H
Artikel 34 vervalt.
I
In artikel 35 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, wordt «artikel 117, derde lid» vervangen door: artikel 117, vierde lid.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 117, vierde lid, van de wet bedraagt voor een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde een school voor meervoudig gehandicapte kinderen, met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 49 respectievelijk hoger is dan 49 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
3. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 117, vierde lid, van de wet bedraagt voor een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde een school voor meervoudig gehandicapte kinderen, met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 49 respectievelijk hoger is dan 49 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
4. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 117, vierde lid, van de wet bedraagt voor een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapte kinderen een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
5. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 117, vierde lid, van de wet bedraagt voor een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapte kinderen, met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 49 respectievelijk hoger is dan 49 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
J
Artikel 37 vervalt.
K
Artikel 38 vervalt.
L
Artikel 38a vervalt.
M
Artikel 39 vervalt.
N
Artikel 40 vervalt.
O
Artikel 42 wordt vervangen door:
Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 117, negende lid, onderdelen a en b, van de wet bedraagt in het schooljaar 2014–2015 voor instellingen de formatie leraren, per leerling de formatie die is aangegeven in onderstaande tabel:
Formatie leraren |
speciaal onderwijs < 8 jaar |
speciaal onderwijs ≥ 8 jaar |
voortgezet speciaal onderwijs |
---|---|---|---|
Hoeveelheid fte’s |
0,0565 |
0,0393 |
0,0765 |
P
Na artikel 45 wordt ingevoegd Hoofdstuk VIII, luidend:
1. De geschillencommissie, bedoeld in artikel 44 van de wet, bestaat uit ten minste 7 leden met verschillende deskundigheden. De leden worden benoemd op gezamenlijke bindende voordracht van de landelijke ouderorganisaties, de landelijke patiënten- en gehandicaptenorganisaties en de sectororganisaties.
2. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. De leden worden benoemd voor een periode van 4 jaar en kunnen ten hoogste 2 maal worden herbenoemd.
4. De commissie is zodanig samengesteld dat zij beschikt over (ortho)pedagogische, psychologische, onderwijskundige, maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en medische deskundigheid. Voor de behandeling van ieder ingediend geschil kiest de commissie uit haar leden één voorzitter en twee leden. De commissie bepaalt welke samenstelling bij de behandeling van het geschil het meest geschikt is.
5. De leden worden ontslagen indien zij daarom verzoeken.
6. De leden mogen niet deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen die deelnemen aan het samenwerkingsverband of het bevoegd gezag van dat samenwerkingsverband dat betrokken is in het geschil en zij functioneren zonder last of ruggenspraak.
7. De commissie zendt haar oordeel aan het bevoegd gezag en een afschrift van haar oordeel aan de ouders.
8. Het bevoegd gezag van de school die het oordeel van de commissie heeft ontvangen, deelt schriftelijk aan de ouders en aan de commissie mee wat er met het oordeel wordt gedaan. Indien de beslissing van het bevoegd gezag van de school afwijkt van het oordeel van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld.
Q
Hoofdstuk IX vervalt.
R
De artikelen 58 en 58a worden vervangen door:
1. De overgangsbekostiging voor personele kosten, bedoeld in artikel XI, eerste en derde lid van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt berekend als volgt:
voor iedere leerling die op 1 oktober voorafgaande aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft, was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs, voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar was en aan wie de school blijkens de opgave van eerstbedoelde school ambulante begeleiding verleende, wordt een bedrag toegekend volgens onderstaande tabel.
Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van: |
Formatie indien leerling is ingeschreven op een basisschool/speciale school voor basisonderwijs |
Bedrag indien leerling is ingeschreven op school voor voortgezet onderwijs prijspeil 1-8-2013 |
---|---|---|
Lichamelijk gehandicapte kinderen |
0,0709 |
€ 4.577,04 |
Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap |
0,0709 |
€ 2.960,16 |
Zeer moeilijk lerende kinderen |
0,0709 |
€ 2.960,16 |
Cluster 4 |
0,0709 |
€ 2.960,16 |
Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend |
0,0709 |
€ 2.960,16 |
2. De overgangsbekostiging voor materiële instandhouding, bedoeld in artikel XI, tweede en vierde lid van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt berekend als volgt:
voor iedere leerling die op 1 oktober voorafgaande aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft was ingeschreven een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs, voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar was en aan wie de school blijkens de opgave van eerstbedoelde school ambulante begeleiding verleende, wordt een bedrag toegekend volgens onderstaande tabel.
Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van: |
Formatie indien leerling is ingeschreven op een basisschool/speciale school voor basisonderwijs (prijspeil 1-8-2013) |
Bedrag indien leerling is ingeschreven op school voor voortgezet onderwijs (prijspeil 1-8-2013) |
---|---|---|
Lichamelijk gehandicapte kinderen |
€ 520 |
€ 429 |
Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap |
€ 468 |
€ 250 |
Zeer moeilijk lerende kinderen |
€ 313 |
€ 136 |
Cluster 4 |
€ 468 |
€ 250 |
Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend |
€ 468 |
€ 250 |
1. Indien de bevoegde gezagsorganen van de onderstaande scholen of vestigingen van scholen besluiten die scholen en vestigingen om te zetten in een instelling al dan niet bestaande uit verschillende nevenvestigingen, komen die instelling en nevenvestiging met ingang van 1 augustus 2015 voor bekostiging in aanmerking:
Auris Prof. Groenschool te Amersfoort
Auris De Kring te Goes
Auris College Rotterdam te Rotterdam
Auris Hildernisseschool te Rotterdam
Auris Taalfontein te Rotterdam
Auris Dr. M. Polanoschool te Rotterdam
Auris Bertha Muller School te Utrecht
Auris De Taalkring te Utrecht
Auris College Utrecht te Utrecht
Auris Taalkring nevenvestiging Hilversum te Hilversum
Auris Hildernisseschool nevenvestiging te Gouda
Auris Ammanschool te Dordrecht
De Weerklank Leiden te Leiden
De Weerklank nevenvestiging Alphen a/d Rijn te Alphen aan de Rijn
De Spreekhoorn te Breda
De Spreekhoorn nevenvestiging te Tilburg.
De Spreekhoorn nevenvestiging te Bergen op Zoom
Prof. van Gilseschool te Haarlem
Prof. van Gilseschool nevenvestiging Beverwijk te Beverwijk
Prof. Van Gilseschool nevenvestiging Hoofddorp te Hoofddorp.
2. Indien de bevoegde gezagsorganen van de onderstaande scholen of vestigingen van scholen besluiten die scholen en vestigingen om te zetten in een instelling al dan niet bestaande uit verschillende nevenvestigingen, komen die instelling en nevenvestiging met ingang van 1 augustus 2015 voor bekostiging in aanmerking:
School De Voorde te Zoetermeer
School De Voorde te Rijswijk
Kentalis Het Rotsoord te Utrecht
Kentalis Effatha VSO te Zoetermeer
Kentalis Effatha SO De Plataan te Zoetermeer
Kentalis Effatha SO de Tamarinde te Zoetermeer
Kentalis Effatha VSO De Linde te Zoetermeer
Kentalis Scholengemeenschap Signis, Jan Sluytersstraat te Amsterdam
Kentalis Scholengemeenschap Signis, Jan Tooropstraat te Amsterdam
Kentalis Scholengemeenschap Signis, nevenvestiging te Assendelft
Kentalis De Stijgbeugel te Arnhem
Kentalis Dr. P.C.M. Bosschool te Arnhem
Kentalis Terwindt te Groesbeek
Kentalis de Marwindt te Nijmegen
Kentalis Martinus van Beek te Nijmegen
Kentalis Martinus van Beek nevenvestiging te Oss
Kentalis Dr. P.C.M. Bosschool te Silvolde
Kentalis Compas te Sint-Michielsgestel
Kentalis Rafaël te Sint-Michielsgestel
Kentalis Talent A te Vught
Kentalis Talent B te Vught
Kentalis Mariëlla te Sint-Michielsgestel
Kentalis De Skelp te Drachten
Kentalis Tine Marcusschool te Groningen
Kentalis Tine Marcusschool nevenvestiging te Emmen
Kentalis Dr. J. de Graafschool te Groningen
Kentalis Guyotschool voor SO-A te Haren (Gr.)
Kentalis Guyotschool voor SOVSO-B te Haren (Gr.)
Kentalis Guyotschool voor SOVSO-B nevenvestiging te Vries (Gr.)
Kentalis Guyotschool voor VSO te Haren (Gr.)
Kentalis Enkschool nevenvestiging te Zwolle.
3. Indien de bevoegde gezagsorganen van de onderstaande scholen of vestigingen van scholen besluiten die scholen en vestigingen om te zetten in een instelling al dan niet bestaande uit verschillende nevenvestigingen, komen die instelling en nevenvestiging met ingang van 1 augustus 2015 voor bekostiging in aanmerking:
School De Beemden te Eindhoven
De Beemden nevenvestiging Venlo te Venlo
School de Horst te Eindhoven
De Horst nevenvestiging Venlo te Venlo
School Ekkersbeek te Eindhoven
Ekkersbeek nevenvestiging te Sint-Michielsgestel
Mgr. Hanssenschool te Hoensbroek
Mgr. Hanssenschool nevenvestiging te Roermond.
4. Indien de bevoegde gezagsorganen van de onderstaande scholen of vestigingen van scholen besluiten die scholen en vestigingen om te zetten in een instelling al dan niet bestaande uit verschillende nevenvestigingen, komen die instelling en nevenvestiging met ingang van 1 augustus 2015 voor bekostiging in aanmerking:
Prof. Huizingschool te Enschede
Het Maatman te Enschede.
5. Indien de bevoegde gezagsorganen van de onderstaande scholen of vestigingen van scholen besluiten die scholen en vestigingen om te zetten in een instelling al dan niet bestaande uit verschillende nevenvestigingen, komen die instelling en nevenvestiging met ingang van 1 augustus 2015 voor bekostiging in aanmerking:
Alexander Roozendaalschool te Amsterdam
Alexander Roozendaalschool nevenvestiging Purmerend te Purmerend
AG Bell te Amsterdam
Prof. H. Burgerschool te Amsterdam
Cor Emousschool te ’s-Gravenhage
Hendrik Mol te Schagen
Burgemeester de Wildeschool te Schagen
Burgemeester de Wildeschool nevenvestiging Alkmaar te Alkmaar
Burgemeester de Wildeschool nevenvestiging Zwaag
1. Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs is gehouden om, wanneer een bevoegd gezag of een personeelsorganisatie daarom verzoekt, met dat bevoegd gezag en de personeelsorganisaties een op overeenstemming gericht overleg te voeren over het personeel dat in het derde schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen, nog niet zal zijn herplaatst en dat niet als gevolg van natuurlijk verloop zal zijn uitgestroomd op of voor 1 augustus 2016.
2. Een bevoegd gezag als bedoeld in het eerste lid is het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een centrale dienst, waar het personeel in het schooljaar 2014–2015 in dienst is.
3. Het personeel, bedoeld in het eerste lid, is het personeel dat op 1 mei 2012 als ambulant begeleider in dienst was bij een school niet zijnde een instelling als bedoeld in de wet, een regionaal expertisecentrum als bedoeld in de wet of een centrale dienst.
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personeel, niet zijnde ambulant begeleiders, dat op 1 mei 2012 is dienst was bij een samenwerkingsverband, een centrale dienst of een regionaal expertisecentrum en dat in het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen, niet kan worden herplaatst.
5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de rechtspersoon, bedoeld in artikel 170 van de wet voor zover het personeel, bedoeld in het derde of vierde lid, betreft dat in verband met de opheffing van regionale expertisecentra en de beëindiging van de ondersteuningswerkzaamheden bij de samenwerkingsverbanden zoals die bestonden voor 1 augustus 2013, een werkloosheidsuitkering ontvangt.
Het Onderwijskundig besluit WEC wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de begripsomschrijving van «school» vervalt «a, b, c,» en wordt «artikel 9, eerste lid, tweede volzin» vervangen door: artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin.
2. In de begripsomschrijving van «instelling» wordt «artikel 8, eerste lid» vervangen door: artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin.
3. De begripsbepaling «ambulante begeleiding» vervalt.
4. In de begripsomschrijving van «teldatum» wordt «artikel 93b» vervangen door: artikel 118.
B
In artikel 2, tweede lid, wordt de komma na «handicap» vervangen door een punt en vervalt: met dien verstande dat een van de handicaps de handicap is op grond waarvan zij tot de school waaraan de afdeling is verbonden, kunnen worden toegelaten.
C
Artikel 3 vervalt.
D
Artikel 11 vervalt.
E
In artikel 12, tweede lid, aanhef, vervalt: , wordt aangegaan voor een termijn van ten minste 2 aaneengesloten schooljaren en.
Het Besluit gebruik persoonsgebonden nummer WPO/WEC wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. in onderdeel a, vervalt subonderdeel 8, en worden de subonderdelen 9, 10 en 11 vernummerd tot acht, negen en tien en wordt in subonderdeel 8 (nieuw) na «visueel gehandicapte leerling» ingevoegd: dan wel auditief of communicatief gehandicapte leerling.
b. in onderdeel b wordt subonderdeel 8 vervangen door:
8°. De onderwijssoort dan wel het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder d, van de wet.
Het Besluit informatievoorziening WPO/WEC wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 wordt de begripsbepaling «regionaal expertisecentrum» vervangen door de begripsbepaling «samenwerkingsverband», luidend:
een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
B
In artikel 2, tweede en derde lid, wordt «het regionaal expertisecentrum» telkens vervangen door: het samenwerkingsverband.
C
In de Bijlage worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de aanhef wordt «regionaal expertise centrum (REC)» vervangen door: samenwerkingsverband.
2. In onderdeel A1 wordt «de regionale expertisecentra» vervangen door: de samenwerkingsverbanden.
Het Besluit trekkende bevolking WPO wordt gewijzigd als volgt:
In artikel A2, tweede lid, wordt «40 tot en met 46» vervangen door: 40, eerste, tweede en negende tot en met elfde lid, 44b, 41, 42, 44, 45a
Het Besluit leerlinggebonden financiering wordt ingetrokken.
Het Besluit regionale verwijzingscommissies primair onderwijs wordt ingetrokken.
Het Bekostigingsbesluit WVO wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 8a vervalt.
B
Onder vernummering van hoofdstuk 6 tot hoofdstuk 8 worden na hoofdstuk 5 twee nieuwe hoofdstukken ingevoegd, luidend:
1. De overgangsbekostiging voor personele en materiële kosten, bedoeld in artikel X, zesde lid van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt berekend als volgt:
a. voor iedere leerling die op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar was ingeschreven op een vestiging van een school behorend tot het samenwerkingsverband en voor wie op dat moment een leerlinggebonden budget beschikbaar was, ontvangt het samenwerkingsverband bekostiging volgens onderstaande tabel:
Toelaatbaar verklaard tot (voortgezet) speciaal onderwijs aan/van: |
Bedrag indien leerling was ingeschreven op lwoo/pro (prijspeil 1-8-2013) |
Bedrag indien leerling was ingeschreven op overig vo (prijspeil 1-8-2013) |
---|---|---|
Lichamelijk gehandicapte kinderen |
€ 1.626,42 |
€ 3.223,28 |
Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap |
€ 1.596,84 |
€ 3.223,28 |
Zeer moeilijk lerende kinderen |
€ 1.596,92 |
€ 3.223,28 |
Kinderen met syndroom van Down |
€ 5.103,82 |
€ 5.103,82 |
Cluster 4 |
€ 1.596,84 |
€ 3.223,28 |
Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend |
€ 1.596,84 |
€ 3.223,28 |
b. naast de in onderdeel a bedoelde bekostiging ontvangt het samenwerkingsverband als overgangsbekostiging een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per leerling.
1. De omvang van het her te besteden bedrag, bedoeld in artikel XIA, vijfde lid van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt berekend als volgt: het her te besteden bedrag is de vermenigvuldiging van het bedrag per leerling met het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 27, onderdeel a.
2. Het bedrag per leerling, bedoeld in het eerste lid, is op basis van het prijspeil 1 augustus 2013 weergegeven in onderstaande tabel:
Lichamelijk gehandicapte kinderen |
€ 2.960,16 |
Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap |
€ 4.577,04 |
Zeer moeilijk lerende kinderen |
€ 2.960,16 |
Cluster 4 |
€ 2.960,16 |
Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend |
€ 2.960,16 |
1. Het samenwerkingsverband is gehouden om, wanneer een bevoegd gezag of een personeelsorganisatie daarom verzoekt, met dat bevoegd gezag en de personeelsorganisaties een op overeenstemming gericht overleg te voeren over het personeel dat in het derde schooljaar waarin artikel 77a van de wet is vervallen, nog niet zal zijn herplaatst en dat niet als gevolg van natuurlijk verloop zal zijn uitgestroomd op of voor 1 augustus 2016.
2. Een bevoegd gezag als bedoeld in het eerste lid is, het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een centrale dienst of een school die het budget ten behoeve van aanvullende zorg voor leerlingen in het samenwerkingsverband ontving, bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de wet, waarbij het personeel in het schooljaar 2014–2015 in dienst is.
3. Het personeel, bedoeld in het eerste lid, is het personeel dat op 1 mei 2012 als ambulant begeleider in dienst was bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een regionaal expertisecentrum als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een centrale dienst.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personeel, niet zijnde ambulant begeleiders, dat op 1 mei 2012 is dienst was bij een samenwerkingsverband als bedoeld in de wet, een school die het budget ten behoeve van aanvullende zorg voor leerlingen in het samenwerkingsverband ontving, bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de wet of een regionaal expertisecentrum als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en dat in het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de wet is vervallen, niet zal zijn herplaatst.
C
Artikel 26 (oud) wordt vernummerd tot artikel 29.
Het Formatiebesluit WVO wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 wordt na de begripsbepaling van «ratio» ingevoegd:
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de wet;.
B
Na artikel 3 wordt ingevoegd artikel 3a, luidend:
Het Inrichtingsbesluit WVO wordt gewijzigd als volgt:
A
Na artikel 15 worden de artikelen 15a, 15b en 15c ingevoegd, luidend:
De deskundigen, bedoeld in artikel 17a, twaalfde lid, van de wet zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.
1. De geschillencommissie, bedoeld in artikel 27c van de wet, bestaat uit ten minste 7 leden met verschillende deskundigheden. De leden worden benoemd op gezamenlijke bindende voordracht van de landelijke ouderorganisaties, de landelijke patiënten- en gehandicaptenorganisaties en de sectororganisaties.
2. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. De leden worden benoemd voor een periode van 4 jaar en kunnen ten hoogste 2 maal worden herbenoemd.
4. De commissie is zodanig samengesteld dat zij beschikt over (ortho)pedagogische, psychologische, onderwijskundige, maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en medische deskundigheid. Voor de behandeling van ieder ingediend geschil kiest de commissie uit haar leden één voorzitter en twee leden. De commissie bepaalt welke samenstelling bij de behandeling van het geschil het meest geschikt is.
5. De leden worden ontslagen indien zij daarom verzoeken.
6. De leden mogen niet deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen die deelnemen aan het samenwerkingsverband of het bevoegd gezag van dat samenwerkingsverband dat betrokken is in het geschil en zij functioneren zonder last of ruggenspraak.
7. De commissie zendt haar oordeel aan het bevoegd gezag en een afschrift van haar oordeel aan de ouders. Indien de beslissing van het bevoegd gezag van de school afwijkt van het oordeel van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld.
8. Het bevoegd gezag van de school die het oordeel van de commissie heeft ontvangen, deelt schriftelijk aan de ouders en aan de commissie mee wat er met het oordeel wordt gedaan.
1. Het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 26 van de wet, bevat ten minste informatie over naar welk vervolgonderwijs, en indien het een leerling betreft die praktijkonderwijs volgt naar welke soort arbeid uitstroom van de leerling wordt verwacht, en de onderbouwing daarvan.
2. De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
B
Na artikel 25a wordt ingevoegd artikel 26, luidend:
1. Indien een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de wet een orthopedagogisch-didactisch centrum omvat, wordt dat vermeld in het ondersteuningsplan.
2. Een leerling die is of wordt ingeschreven bij een school, kan gedurende ten hoogste 2 jaren het onderwijsprogramma of een gedeelte daarvan volgen bij een orthopedagogisch-didactisch centrum.
3. Het onderwijs van leerlingen die langer dan 3 maanden een programma volgen bij het orthopedagogisch-didactisch centrum, wordt gegeven door daartoe bevoegde leraren.
Het Besluit RVC's en regionaal zorgbudget wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 wordt de begripsomschrijving van «samenwerkingsverband» vervangen door: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de wet.
B
In artikel 4a, eerste lid, vervalt onderdeel b, alsmede de aanduiding «a.»
C
Na artikel 3 wordt ingevoegd artikel 3a, luidend:
D
In artikel 6 wordt de eerste volzin vervangen door: Het regionaal zorgbudget wordt berekend door een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 7 van het Bekostigingsbesluit WVO, dat staat ingeschreven op de scholen binnen het samenwerkingsverband. Bij ministeriële regeling kunnen tot 1 januari 2017 regels worden gesteld voor de berekening van het regionaal zorgbudget, welke regels kunnen afwijken van het bepaalde in de eerste volzin.
E
Artikel 7 wordt vervangen door:
F
Artikel 8 vervalt.
Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt gewijzigd als volgt:
Hoofdstuk 2, paragraaf 7, vervalt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 12 februari 2014
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
Uitgegeven de zesde maart 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Deze nota van toelichting wordt uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken. De wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (verder te noemen de wet passend onderwijs) is op 5 november 2012 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2012, nr. 533) en biedt de kaders voor het nieuwe stelsel van de ondersteuning aan leerlingen in het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Op onderdelen is de opdracht of de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere voorschriften te geven. Met deze AMvB wordt aan deze wettelijke opdracht en mogelijkheid tot nadere voorschriften voldaan. Deze AMvB bevat voorschriften ten aanzien van:
1. het ontwikkelingsperspectief in het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het praktijkonderwijs;
2. de tijdelijke landelijke geschillencommissie passend onderwijs;
3. de deskundigen door wie het samenwerkingsverband zich moet laten adviseren bij de beoordeling over de toelaatbaarheid tot het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs;
4. de orthopedagogisch didactische centra die verbonden kunnen zijn aan het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs;
5. het verplicht op overeenstemming gericht overleg door het samenwerkingsverband met betrekking tot de personele gevolgen van de invoering van passend onderwijs;
6. de mogelijkheid tot symbiose;
7. de bekostiging van scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en aan het samenwerkingsverband.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 1 beschreven op welke wijze in de AMvB ten aanzien van de genoemde onderwerpen nadere regels zijn gesteld. In hoofdstuk 2 worden de financiële gevolgen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt achtereenvolgens beschreven wat de gevolgen zijn voor de uitvoering en de handhaving en welke administratieve lasten deze AMvB met zich meebrengt. Deze AMvB is voor een openbare internetconsultatie aangeboden. Een verslag hiervan is opgenomen in hoofdstuk 4.
Dit besluit bepaalt welke informatie het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 40a van de Wet op het primair onderwijs en artikel 26 van de Wet op het voortgezet onderwijs, in ieder geval dient te bevatten. In dit besluit is een aantal verplichte onderdelen van het ontwikkelingsperspectief opgenomen. Het gaat daarbij om globale eisen. Er zijn geen instrumenten of modellen voorgeschreven. Daardoor hebben scholen voldoende ruimte om te bepalen hoe ze het ontwikkelingsperspectief onderbouwen en welke (onderzoeks-) instrumenten zij daarvoor gebruiken. De eis dat in de onderbouwing ten minste de belemmerende en bevorderende factoren moeten worden beschreven die van invloed zijn op het onderwijsleerproces, biedt ruimte om daarin ook de inrichting van het onderwijs en de mogelijkheden van de school mee te nemen.
In dit besluit gaat het om een ontwikkelingsperspectief voor leerlingen in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, voortgezet onderwijs en in het praktijkonderwijs. De in dit besluit opgenomen nadere eisen sluiten aan bij die voor het (voortgezet)speciaal onderwijs (verder aangeduid als (v)so), geregeld in het besluit van 24 september 2013 tot wijziging van onder meer het Besluit kerndoelen WEC en het Onderwijskundig besluit WEC in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 387).
Het opstellen van een ontwikkelingsperspectief is verplicht voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Dit betekent dat de verplichting niet geldt voor leerlingen die ondersteuning ontvangen vanuit de basisondersteuning die door de school wordt geboden.
De verplichte onderdelen van het ontwikkelingsperspectief zijn:
1. De te verwachten uitstroombestemming van de leerling. Daarmee wordt in het basisonderwijs en in het speciaal basisonderwijs gedoeld op uitstroom naar één van de onderwijssoorten in het regulier voorgezet onderwijs dan wel uitstroom naar één van de uitstroomprofielen in het voortgezet speciaal onderwijs. In het voortgezet onderwijs heeft de uitstroombestemming betrekking op uitstroom die naar middelbaar of hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs of in geval van het praktijkonderwijs naar welk soort functie op de arbeidsmarkt uitstroom wordt verwacht.
2. De onderbouwing van de verwachte uitstroombestemming van de leerling. Deze onderbouwing bevat de samenhangende argumenten die relevant zijn voor het onderwijs en die daarmee de keuze onderbouwen voor een uitstroombestemming. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de leerling in relatie tot de voor de uitstroombestemming vereiste kennis en vaardigheden. De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling. Het gaat hier om kindgebonden factoren en omgevingsfactoren die het onderwijsproces kunnen beïnvloeden en die (mede) bepalen of een leerling een bepaalde uitstroombestemming kan bereiken, zoals bijvoorbeeld motivatie, doorzettingsvermogen, een stimulerende thuisomgeving en/of kenmerken van de leerling. Deze factoren vormen belangrijke bouwstenen in de onderbouwing van de keuze die wordt gemaakt voor de te verwachten uitstroombestemming van de leerling. Wanneer het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief voor de eerste keer na inschrijving vaststelt, zal de onderbouwing een weergave zijn van de voor de uitstroombestemming relevante gegevens in de beginsituatie van de leerling, zoals die bijvoorbeeld blijkt uit het onderwijskundig rapport indien de leerling eerder onderwijs heeft gevolgd.
3. In het ontwikkelingsperspectief dient ook de te bieden ondersteuning en begeleiding opgenomen te worden en, indien aan de orde, de afwijkingen van het onderwijsprogramma.
Het ontwikkelingsperspectief speelt een centrale rol in het cyclische proces van planmatig handelen bij het onderwijs. Gedurende het onderwijsleerproces wordt de ontwikkeling van de leerling in het (speciaal) basisonderwijs, in het voortgezet onderwijs en in het praktijkonderwijs nauwkeurig gevolgd. Ten minste jaarlijks evalueert het bevoegd gezag met de ouders het ontwikkelingsperspectief. Op basis van deze evaluatie treft het bevoegd gezag, indien nodig, extra maatregelen om de leerling op de koers van de uitstroombestemming te houden of stelt het ontwikkelingsperspectief bij. Door gebruik te maken van de mogelijkheid om het ontwikkelingsperspectief bij te stellen, kan de school rekening houden met het feit dat leerlingen door omstandigheden een andere ontwikkeling kunnen doormaken dan verwacht.
Bijstelling van het ontwikkelingsperspectief kan ook aan de orde zijn wanneer het eerder een lastige afweging was om de uitstroombestemming vast te stellen. Scholen hebben de ruimte om de uitstroombestemming in het ontwikkelingsperspectief in de loop van de schoolperiode van de leerling verder te verfijnen. Zo kan er aanleiding zijn om het ontwikkelingsperspectief van een nieuwe basisschoolleerling van wie de school nog maar beperkte gegevens heeft wat ruimer te definiëren. Ook bij jonge kinderen kan de keuze lastig zijn. Naarmate de schoolloopbaan in het primair onderwijs vordert en op basis van de verplichte voortgangsregistratie voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven meer gegevens beschikbaar komen over de ontwikkeling van de leerling, zal de keuze voor een uitstroombestemming en de afweging daarbij eenduidiger zijn.
In dit besluit is, op grond van artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs, geregeld door welk type deskundigen het samenwerkingsverband zich moet laten adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het (voortgezet) speciaal onderwijs.
In dit besluit is bepaald dat voor de toelating tot het speciaal basisonderwijs en voor toelating tot het (voortgezet) speciaal onderwijs het samenwerkingsverband zich moet laten adviseren door ten minste twee deskundigen waaronder in elk geval een orthopedagoog of een psycholoog. De tweede deskundige is afhankelijk van de ondersteuningsvraag van de leerling (zoals blijkt uit de gegevens van de ouders of de school). Dit is een psycholoog, een pedagoog, een maatschappelijk werker, een arts of een kinderpsychiater. Het samenwerkingsverband kan er voor kiezen om extra deskundigen te betrekken bij het advies over de toelaatbaarheid van een leerling.
Door het opleggen van deze verplichting is geborgd dat het samenwerkingsverband relevante deskundigheid betrekt bij de beslissing over het wel of niet verwijzen van leerlingen naar speciale voorzieningen in het samenwerkingsverband.
Er is gekozen voor een orthopedagoog omdat deze beschikt over een brede deskundigheid ten aanzien van kinderen met een mentale en/of fysieke beperking en kinderen die zich in een problematische leer- of opvoedingssituatie bevinden. Een orthopedagoog heeft een bachelor in pedagogiek afgerond en een master in orthopedagogiek, en bij voorkeur relevante werkervaring. Daarnaast is gekozen voor een psycholoog. Aanbevolen wordt dat het samenwerkingsverband kiest voor een psycholoog die beschikt over relevante werkervaring en kennis van kind- en systeemniveau, zodat deze deskundig is voor wat betreft de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen en het systeem waarin zij opgroeien.
De inzet van de deskundigen ten behoeve van de toelaatbaarheidsbeoordeling, zoals hiervoor beschreven, sluit aan bij de regeling in de wet passend onderwijs dat het samenwerkingsverband kan adviseren over de ondersteuningsbehoefte en over het ontwikkelingsperspectief van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school die is aangesloten bij het samenwerkingsverband1. Het samenwerkingsverband kan hiervoor de genoemde deskundigen inzetten.
Dit besluit bepaalt de deskundigheid van de leden, het aantal leden, de wijze van benoeming en de wijze van ontslag van de leden van de landelijke geschillencommissie passend onderwijs, zoals bedoeld in artikel 43 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 44 van de Wet op de expertisecentra en artikel 27c van de Wet op het voortgezet onderwijs.
In dit besluit zijn voorschriften gegeven voor de deskundigheid van de leden van de commissie. Hiertoe behoren in ieder geval orthopedagogische, psychologische, bestuurlijke, onderwijskundige, gedragsmatige, maatschappelijke, juridische en medische deskundigheid en ervaring. Er is voor een breed spectrum aan deskundigheden gekozen, gezien de uiteenlopende aard van de geschillen die aan deze commissie kunnen worden voorgelegd.
Afhankelijk van de aard van het ingediende geschil kiest de commissie uit haar leden een voorzitter en twee leden. Het secretariaat van de geschillencommissie draagt zorg voor de voorbereiding van de behandeling van het geschil en de keuze voor de samenstelling van de geschillencommissie. De leden mogen niet werkzaam zijn binnen het gezagsbereik van een school, instelling of samenwerkingsverband, die bij het specifieke geschil betrokken is.
De leden van de commissie worden benoemd op een gezamenlijke en bindende voordracht van de landelijke ouder-, gehandicapten- en patiëntenorganisaties en de sectororganisaties gezamenlijk. Er is voor bindende voordracht gekozen, omdat de geschillencommissie een oordeel velt bij geschillen tussen ouders en schoolbesturen, en het van belang is dat er bij hun vertegenwoordigers draagvlak is voor de samenstelling van de geschillencommissie. Bij de voordracht en/of bij relevante casuïstiek kan ook expertise vanuit cluster 1 en 2 worden betrokken.
Deze invulling van bindende voordracht is naar analogie van de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (LCG WMS) die is ondergebracht bij de Stichting Onderwijsgeschillen.
De geschillencommissie zendt haar oordeel aan het bevoegd gezag en zendt een afschrift van haar oordeel aan de ouders die het geschil hebben ingediend. Na ontvangst van het oordeel van de geschillencommissie deelt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de ouders mee hoe het oordeel van de commissie ten uitvoer wordt gebracht. Het bevoegd gezag deelt dit ook mee aan de landelijke geschillencommissie. Slechts gewogen en beargumenteerd kan door het bevoegd gezag van het oordeel van de commissie worden afgeweken. Hierbij is aangesloten bij de bepalingen in de Awb (artikel 7:13, zevende lid).
In het kader van de totstandkoming van haar oordeel is de commissie gehouden aan alle van toepassing zijnde relevante wetgeving, waaronder de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). In de kern vraagt de Wgbh/cz de school van aanmelding om serieus onderzoek te doen naar al haar mogelijkheden om de betreffende leerling met een beperking toe te laten, eventueel met inzet van doeltreffende en redelijke aanpassingen. Wat doeltreffende en redelijke aanpassingen zijn, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Een beroep van de school op het schoolondersteuningsprofiel of op de bekostiging die de school van het samenwerkingsverband ontvangt voor extra ondersteuning van een leerling betekent niet automatisch dat bepaalde aanpassingen niet in redelijkheid van het bevoegd gezag zouden kunnen worden gevraagd.
In dit besluit worden nadere voorschriften gegeven voor een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc). Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs kan ervoor kiezen om op basis van artikel 17a, lid 10a, van de Wet op het voortgezet onderwijs een orthopedagogisch-didactisch centrum onderdeel te laten zijn van het samenwerkingsverband. Het opdc is een onderwijsvoorziening, waar leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, onderwijs volgen. Deze voorzieningen (die ook vóór de wet passend onderwijs mogelijk waren, zie het tot voor kort geldende artikel 10h, derde lid, WVO) zijn bedoeld voor leerlingen voor wie het tijdelijk niet mogelijk is om onderwijs te volgen op de eigen reguliere school, ook niet met extra ondersteuning. Onder het opdc kunnen ook de vroegere voorzieningen voor Herstart, Rebound en Op de Rails worden ondergebracht, mits deze voorzieningen aan de in dit besluit beschreven voorwaarden voldoen.
De nadere voorwaarden die nu voor een opdc gelden, zijn:
1. het samenwerkingsverband moet het inrichten of voortzetten van een opdc in het ondersteuningsplan vermelden;
2. het samenwerkingsverband moet tevens in het ondersteuningsplan vermelden welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van) het onderwijsprogramma op een opdc;
3. leerlingen die zijn ingeschreven bij een school mogen gedurende hoogstens twee jaren (een gedeelte van) het onderwijsprogramma volgen bij een opdc;
4. het onderwijs van leerlingen die langer dan drie maanden een programma volgen bij het opdc moet worden gegeven door docenten die voldoen aan de bevoegdheids- en bekwaamheidseisen zoals die zijn vastgelegd in de Wet op het voortgezet onderwijs (zie artikel 2a WVO). Als het programma korter dan drie maanden duurt, moeten docenten (net als in de huidige situatie) wel voldoen aan de bevoegdheids- en bekwaamheidseisen zoals die zijn vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs. Reden hiervoor is dat de vaardigheden die in de eerste drie maanden van docenten worden gevraagd, over het algemeen meer betrekking hebben op de algemeen pedagogische taak dan op het onderwijsprogramma van het voortgezet onderwijs. Bij langer verblijf wordt het steeds meer van belang om het onderwijsprogramma van het voortgezet onderwijs te volgen.
De leerling wordt of blijft ingeschreven op de reguliere school voor voortgezet onderwijs. Het bevoegd gezag van de reguliere school van inschrijving stelt voor de leerling die naar een opdc gaat, een ontwikkelingsperspectief op. Het bevoegd gezag formuleert daarmee een gerichte ondersteuningsvraag (een arrangement) aan het opdc, waarbij het doel is om de leerling te laten terugkeren in het reguliere voortgezet onderwijs. Onderdeel van het ontwikkelingsperspectief is de verwachte verblijfsduur van de leerling op het opdc en of de leerling tijdens die verblijfsduur het gehele onderwijsprogramma of een deel daarvan op het opdc volgt. Als leerlingen en hun ouder(s)/verzorger(s) het niet eens zijn met een eventuele plaatsing op het opdc of terugplaatsing op het regulier onderwijs, dan wenden ze zich tot het bevoegd gezag van de school waar de leerling staat ingeschreven. Ouder(s)/verzorger(s) zijn het dan niet eens met het bevoegd gezag over het passend aanbod aan de leerling. Er kan dan bijvoorbeeld door ouder(s)/verzorger(s) een oordeel gevraagd worden aan de tijdelijke geschillencommissie passend onderwijs. En tenslotte staat de gang naar de rechter open. Op basis van de Leerplichtwet 1969 is de school van inschrijving verantwoordelijk voor de verzuimregistratie van de leerling die tijdelijk geplaatst is op een opdc. Een opdc wordt niet rechtstreeks bekostigd vanuit het ministerie van OCW, maar ontvangt bekostiging via samenwerkingsverbanden, schoolbesturen en/of gemeenten.
Het bestuur van het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op het opdc. Het samenwerkingsverband is door de inspectie hierop aanspreekbaar. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op het opdc aan de hand van bovenbedoelde nadere voorschriften op basis van het toezichtkader voortgezet onderwijs. Vóór de wet passend onderwijs en het opnemen van de nadere voorschriften was geen regulier toezicht van de inspectie op het opdc mogelijk.
In dit besluit is geregeld dat het samenwerkingsverband passend onderwijs gehouden is om een op overeenstemming gericht overleg te voeren met de vakorganisaties en de werkgevers van betrokken personeel over de personele gevolgen van de invoering van passend onderwijs, indien één of meer werkgever(s) van betrokken personeel of één of meer van de personeelsorganisaties daarom verzoeken. De grondslag voor het opleggen van deze verplichting aan het samenwerkingsverband is gelegen in artikel 18a, zestiende lid, van de Wet op het primair onderwijs respectievelijk artikel 17a, zeventiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Reden voor het verplichten tot een overleg over de personele gevolgen is dat als gevolg van passend onderwijs geldstromen worden verlegd van schoolbesturen (v)so, regionale expertisecentra (rec) en regulier onderwijs naar de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Het gaat daarbij met name om de totale geldstroom naar de rec’s (de rec’s worden opgeheven) en de geldstroom ambulante begeleiding. Deze verlegging van geldstromen heeft personele gevolgen. De wet passend onderwijs voorziet in een overgangsregeling voor het verleggen van de geldstroom ambulante begeleiding. Het gaat dan om de «opting out» in schooljaar 2014–2015 en de verplichte herbesteding in schooljaar 2015–2016. Nadere voorschriften hiervoor worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. De AMvB voorziet in overgangsmaatregelen voor de periode daarna, waardoor samenwerkingsverbanden op basis van de wet na deze twee schooljaren geen verplichtingen zouden hebben tegenover het betrokken personeel.
Over deze personele gevolgen is in de afgelopen periode tripartiet overleg gevoerd tussen de sectororganisaties (PO-Raad en VO-raad), vakorganisaties (AOb, CNV Onderwijs, FvOv, AVS) en OCW. Dit heeft geleid tot een landelijk kader. De afspraken uit het landelijk kader zijn in dit besluit vastgelegd. Het kader behelst dat het samenwerkingsverband op overeenstemming gericht overleg moet voeren met de betrokken (opvolgend) werkgevers en de vakorganisaties over het betrokken personeel in verband met de invoering van passend onderwijs. Het gaat daarbij om personeel dat nu werkzaam is bij één van de betrokken werkgevers en daar op 1 mei 2012 al werkzaam was en dat in de landelijke registratie is opgenomen en dat niet als gevolg van afspraken in het kader van de opting out (artikel XI van de wet passend onderwijs) of de vermindering van de verplichte herbesteding (artikel XIA van de wet passend onderwijs), zal zijn herplaatst in het nieuwe samenwerkingsverband en niet als gevolg van natuurlijk verloop zal uitstromen (voor of op 1-8-2016). De datum van 1 mei 2012 is genomen omdat op dat moment bekend is geworden dat de eerder voorgenomen bezuiniging van € 300 miljoen op passend onderwijs geen doorgang zou vinden (Begrotingsakkoord 2013). Op dat moment is duidelijk geworden dat de personele gevolgen van passend onderwijs er anders uit zouden komen te zien dan eerst werd verwacht. Deze datum vloeit tevens voort uit de tripartiete afspraken over de personele gevolgen. Met deze bepaling wordt gerealiseerd dat als er in het kader van de overgangsregelingen nog geen of onvoldoende afspraken zijn gemaakt over betrokken personeelsleden, de betrokken werkgevers of de betrokken personeelsorganisaties om een op overeenstemming gericht overleg kunnen vragen aan het samenwerkingsverband.
Indien het op overeenstemming gericht overleg op verzoek van één van de betrokken werkgevers of één of meer van de personeelsorganisaties plaatsvindt, dienen partijen ook daadwerkelijk de intentie te hebben om tot overeenstemming te komen. Eventuele knelpunten kunnen worden gemeld bij de landelijke begeleidingscommissie, die kan adviseren in het traject.
Er komen meer mogelijkheden om maatwerkarrangementen met symbiose af te spreken. Symbiose houdt in dat een leerling die ingeschreven staat op het (voortgezet) speciaal onderwijs gedeeltelijk onderwijs kan volgen in het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs, het voortgezet onderwijs of in een instelling voor educatie en beroepsonderwijs. Hiertoe moeten de scholen onderling een symbioseovereenkomst sluiten. De minimale lengte van de periode van de symbioseovereenkomst en het minimale aantal uren dat een leerling onderwijs moet volgen op de reguliere school of instelling wordt als gevolg van de in dit besluit opgenomen wijziging niet langer voorgeschreven. Deze flexibilisering maakt het voor scholen gemakkelijker om een onderwijsarrangement te bieden dat past bij de mogelijkheden van de leerling. De scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs nemen de afspraken die in het kader van symbiose worden gemaakt op in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
Ook de wet passend onderwijs maakt al een andere vorm van maatwerk mogelijk, namelijk het mee laten tellen van de onderwijstijd voor leerlingen die staan ingeschreven op het reguliere voortgezet onderwijs en die gedurende een deel van de week onderwijs ontvangen op een school of instelling voor voortgezet speciaal onderwijs (artikel 6h van de WVO). Voor het primair onderwijs was dit al eerder geregeld in artikel 15 van de Wet op het primair onderwijs.
Met de wet passend onderwijs is het stelsel van de financiering van de (extra) ondersteuning aan leerlingen in het (speciaal) basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en in het (voortgezet) speciaal onderwijs herzien. In de wet is geregeld dat de samenwerkingsverbanden passend onderwijs een budget ontvangen voor de extra ondersteuning aan leerlingen in het regulier onderwijs en de ondersteuningskosten van leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. De samenwerkingsverbanden ontvangen dit budget met ingang van het schooljaar 2015–2016. In de toelichting bij de wet passend onderwijs is uitgebreid beschreven hoe het nieuwe bekostigingssysteem vanaf het schooljaar 2015–2016 eruit zal zien2. In de wet is geregeld dat bij AMvB nadere voorschriften worden gesteld omtrent het budget van het samenwerkingsverband. Die nadere voorwaarden zijn in dit besluit opgenomen. Er is een aantal zaken vastgelegd voor de structurele situatie met ingang van schooljaar 2015–2016, en een aantal overgangsbepalingen die alleen gelden voor het overgangsjaar 2014–2015.
Hieronder wordt beschreven wat deze AMvB regelt voor de structurele situatie.
Alleen het personele deel is in deze AMvB onderbouwd. Met dit personele deel worden, op schooljaarbasis, de personele kosten verrekend van de leerlingen op het (v)so. Samenwerkingsverbanden krijgen ook een materieel normatief budget. Hiermee worden, op kalenderjaarbasis, de materiële kosten verrekend van de leerlingen op het (v)so.
De kosten van de verwijzingen naar het (v)so worden afgetrokken van het budget van het samenwerkingsverband. In deze AMvB wordt de onderbouwing neergelegd van de desbetreffende bedragen. Hierbij is een onderscheid in categorie (die wordt bepaald door de ondersteuningsbehoefte van de leerling), de schoolsoort (so of vso) en in het so wordt ook nog onderscheid gemaakt tussen leerlingen die jonger of ouder zijn dan 8 jaar.
Dit bedrag is vergelijkbaar met de kosten van een reguliere leerling. Dit bedrag wordt niet verrekend met het budget van het samenwerkingsverband.
De bekostiging voor 2014–2015 is gebaseerd op het aantal leerlingen op 1-10-2013. Eventuele groei bij het (v)so die plaatsvindt ná de teldatum, kan worden vergoed door de scholen gezamenlijk die daarover dan afspraken maken met/binnen de samenwerkingsverbanden. Er wordt een budget ter beschikking gesteld aan de samenwerkingsverbanden om groei na de teldatum te bekostigen.
Hieronder is beschreven wat deze AMvB regelt voor de overgangssituatie (2014–2015).
Per 01-08-2014 krijgt het samenwerkingsverband het reguliere deel van de rugzak op basis van 1-10-2013. Ook is vastgelegd dat in aanvulling hierop nog een bedrag wordt toegevoegd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de middelen die samenhangen met het afschaffen van de groeiregelingen en de middelen die tot dan toe werden toegekend aan de rec’s die in de oude systematiek verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de landelijke indicatiestelling voor het (v)so. Voor vo gaat het ook nog om de bedragen die tot dan toe naar de kassierschool gingen (de school die namens het toenmalige samenwerkingsverband de rijksbijdrage namens de andere scholen ontving, bijvoorbeeld het regionaal zorgbudget), aangevuld met de budgetten van de projecten Herstart en Op de Rails.
De bekostiging van de scholen voor cluster 3 (onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps) en 4 (onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten) is in dit jaar qua opbouw hetzelfde als in de voorgaande jaren. Er is nog geen sprake van categoriebedragen, maar nog steeds van de huidige bekostiging per onderwijssoort. Er is in de nieuwe situatie na 1-8-2015 alleen geen sprake meer van groeiregelingen.
De bekostiging voor 2014–2015 is gebaseerd op het aantal leerlingen op 1-10-2013. Daarnaast ontvangt het (v)so in principe het «her te besteden deel» van de rugzak op basis van 1-10-2013. Alleen wanneer sprake is van «opting out» gaat dit «her te besteden deel» van de rugzak naar het samenwerkingsverband, in plaats van naar het (v)so. Opting out wil zeggen dat er zodanige afspraken zijn gemaakt over het personeel, dat alle (v)so scholen die op 1-10-2013 ambulante begeleiding leverden aan het samenwerkingsverband akkoord gaan met het verleggen van deze geldstroom richting het samenwerkingsverband. De middelen voor de deelbudgetten van preventieve ambulante begeleiding, terugplaatsings ambulante begeleiding en het deel van het personeel en arbeidsmarktbudget dat wordt bepaald op basis van het aantal ambulant begeleide leerlingen, maken geen onderdeel uit van de opting out.
Vanaf 1-8-2014 ontvangen de instellingen voor cluster 2 zowel de basisbekostiging (gebaseerd op 1-10-2014) als de ondersteuningsbekostiging (gebaseerd op 1-10-2011). De scholen voor cluster 2 krijgen op basis van hun aantal leerlingen op 1-10-2013 basisbekostiging toegekend. De instellingen in oprichting ontvangen op basis van een ministeriële regeling een vast bedrag aan ondersteuningsbekostiging. Deze ondersteuningsbekostiging bevat niet alleen het budget dat tot nu toe gemoeid was met het (v)so, maar ook het reguliere deel en het te herbesteden deel van de rugzakken en het aanvullend budget dat onder andere gemoeid was met de regionale expertise centra. Het aantal leerlingen op 1-10-2011 is hierbij de verdeelsleutel.
Met dit besluit is een nadere invulling gegeven aan de wet passend onderwijs. De nadere voorwaarden die in dit besluit worden gesteld hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting en passen binnen het financieel kader zoals vermeld in de toelichting bij de wet passend onderwijs (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3).
In dit hoofdstuk is in de eerste paragraaf beschreven hoe dit besluit wordt uitgevoerd en gehandhaafd. In de tweede paragraaf is beschreven welke administratieve lasten dit besluit heeft voor scholen en samenwerkingsverbanden.
De voorwaarden die in dit besluit zijn opgenomen voor het ontwikkelingsperspectief hebben uitvoeringsgevolgen voor de schoolbesturen. Zij moeten rekening houden met deze voorwaarden wanneer zij voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven een ontwikkelingsperspectief opstellen. De inspectie zal bij het toezicht dat zij uitoefent op de scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, voortgezet onderwijs en praktijkonderwijs vragen naar de leerlingen die extra ondersteuning hebben en toetsen of voor hen een ontwikkelingsperspectief is opgesteld. Ook zal de inspectie daarbij toetsen of het ontwikkelingsperspectief voldoet aan de nadere voorwaarden zoals gesteld in dit besluit.
Het inrichten van een landelijke geschillencommissie passend onderwijs heeft geen gevolgen voor de samenwerkingsverbanden voor wat betreft de uitvoering. Wel kan het voor de schoolbesturen uitvoeringsgevolgen hebben. De schoolbesturen moeten in de uitvoering van hun toelatingsbeleid rekening mee houden dat ouders, wanneer zij het niet eens zijn met de beslissing van het bevoegd gezag, een geschil aanhangig kunnen maken bij de landelijke geschillencommissie. Indien er sprake is van een ingediend geschil, moet het bevoegd gezag van de school rekening houden met het oordeel van deze landelijke geschillencommissie. Wanneer het bevoegd gezag een beslissing neemt die afwijkt van het oordeel van de landelijke geschillencommissie, moet het bevoegd gezag dit beargumenteren.
De voorwaarden die in dit besluit zijn opgenomen voor het deskundigenadvies hebben uitvoeringsgevolgen voor de samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden moeten conform de voorschriften van dit besluit deskundigenadvies inwinnen bij hun beslissingen over de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal basisonderwijs of het (v)so. De inspectie zal er op toezien dat het samenwerkingsverband een deskundigenadvies inwint bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een leerling tot het sbao en het (v)so. Bij de uitoefening van het toezicht op de samenwerkingsverbanden zal de inspectie steekproefsgewijs deze adviezen opvragen.
In dit besluit zijn voorwaarden opgenomen waaraan het opdc moet voldoen. Dit heeft uitvoeringsgevolgen voor de samenwerkingsverbanden. Zij moeten zich houden aan de eisen die gelden voor een opdc indien zij een dergelijke voorziening inrichten. Ook moet het opdc verplicht onderdeel uitmaken van (het ondersteuningsplan) van het samenwerkingsverband. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in de opdc en toetst of het opdc is opgenomen in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.
Schoolbesturen in het samenwerkingsverband moeten, indien zij geen gebruik maken van de opting out of vermindering van de verplichte herbesteding, het overleg over de personele gevolgen van passend onderwijs als extra taak uitvoeren in het kader van de implementatie van passend onderwijs. Dit heeft gevolgen voor de uitvoering van passend onderwijs binnen het samenwerkingsverband. De taak om het overleg te voeren is uitvoerbaar.
Door de komst van passend onderwijs wordt de uitvoeringspraktijk voor DUO gewijzigd. Hiermee werd al enige tijd rekening gehouden en de nodige voorbereidingen zijn getroffen. De bekostigingsbepalingen in deze AMvB zijn daarom uitvoerbaar.
Van de nadere voorschriften die in deze AMvB zijn opgenomen, is nagegaan met welke administratieve lasten ze gepaard gaan. Onder administratieve lasten wordt verstaan: de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. In de toelichting bij de wet passend onderwijs is een berekening van de administratieve lasten opgenomen. Van de meeste voorschriften in dit besluit was de berekening van de administratieve lasten hierin opgenomen. Dat geldt voor het ontwikkelingsperspectief, de inzet van deskundigen bij het oordeel over de toelaatbaarheid tot het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs en het inrichten van een orthopedagogisch-didactisch centrum als onderdeel van het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De conclusie is dat dit besluit voor deze onderdelen geen extra administratieve lasten met zich meebrengt.
Wel brengt dit besluit administratieve lasten, hierbij zijn ook de inhoudelijke nalevingkosten betrokken (de overige kosten die moeten worden gemaakt om aan wet- en regelgeving te voldoen), met zich mee als het gaat om de handelingen die een bevoegd gezag moet doen wanneer zij te maken heeft met een ingediend geschil bij de landelijke geschillencommissie passend onderwijs. Deze lasten waren nog niet opgenomen in de toelichting bij de wet passend onderwijs. Uitgaande van 25 geschillen per jaar bedragen de verwachte totale kosten voor scholen € 24.750 per jaar.
Daarnaast brengt ook het verplicht overleg over de personele gevolgen van passend onderwijs, als erom wordt verzocht, eenmalig administratieve lasten voor het samenwerkingsverband met zich mee. Deze lasten hebben betrekking op het voeren van overleg met de vakorganisaties en de betrokken werkgevers. Hiervan zijn de verwachte kosten eenmalig € 40.500.
Conclusie: de totale administratieve lasten die voortvloeien uit dit besluit voor scholen en samenwerkingsverbanden zijn ruim € 65.000 in het eerste en tweede jaar na de inwerkingtreding van dit besluit. Daarna zullen deze kosten afnemen omdat het verplicht overleg over de personele gevolgen niet meer van toepassing is. Verwacht wordt dat ook de lasten die de tijdelijke geschillencommissie passend onderwijs met zich meebrengt, na een aantal jaren afnemen.
Het concept van de algemene maatregel van bestuur en de nota van toelichting zijn in de periode 28 februari tot 29 maart 2013 ter openbare consultatie aangeboden via de website www.internetconsultatie.nl . In deze paragraaf is een samenvatting gegeven van de reacties en wat daarmee is gedaan.
In de periode van de internetconsultatie zijn 38 reacties ingediend door samenwerkingsverbanden, beroepsorganisaties, sectororganisaties, landelijke ouder- en gehandicaptenorganisaties en andere betrokkenen. Over de volgende thema’s werd het meest geschreven: de symbioseregeling, de invulling van de orthopedagogisch didactische centra, de deskundigheid die betrokken dient te worden bij de verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs, het ontwikkelingsperspectief, de ontwikkelingen in cluster 2, de invulling van de geschillencommissie passend onderwijs en de personele gevolgen.
Een aantal reacties had betrekking op onderdelen die reeds in de wet passend onderwijs zijn geregeld. Het betrof bijvoorbeeld de positie van ouders bij het vaststellen, monitoren en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief en het verzoek om het oordeel van de geschillencommissie tot een bindende uitspraak te maken. Deze reacties konden niet tot aanpassingen in de AMvB leiden omdat het zaken zijn die bij wet zijn geregeld.
Op basis van de reacties zijn 3 wijzigingen doorgevoerd in de concept-AMvB.
De eerste wijziging had betrekking op de aard van de deskundigen door wie het samenwerkingsverband zich moet laten adviseren bij de toelaatbaarheidsverklaring voor het sbao en het (v)so. De wijziging houdt in dat de eerste deskundige door wie het samenwerkingsverband zich moet laten adviseren, ook een psycholoog kan zijn. Dit was een aanvulling op het voorschrift om als eerste deskundige een orthopedagoog om advies te vragen.
De tweede (kleine) wijziging heeft betrekking op de artikelen over het opdc. Dit betreft het feit dat tevens is geregeld dat leerlingen ingeschreven kunnen worden (in plaats van uitsluitend ingeschreven kunnen blijven) bij een reguliere school voor voortgezet onderwijs terwijl ze (een deel van het) onderwijs volgen op een opdc.
De derde wijziging betreft de artikelen die betrekking hadden op de personele gevolgen. Hieraan is toegevoegd dat naast het bevoegd gezag van de betrokken werknemers, ook de personeelsorganisaties kunnen verzoeken om met het samenwerkingsverband een op overeenstemming gericht overleg te voeren.
De toelichting bij de AMvB is op een aantal punten gewijzigd om zaken te verduidelijken of toe te voegen. Voorbeelden hiervan zijn dat in de toelichting is toegevoegd dat de geschillencommissie passend onderwijs bij haar oordelen ook de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte meeweegt. Verder is in de toelichting nader uitgelegd dat – net als in de tot nu toe geldende situatie – voor het personeel in de opdc’s een onderwijsbevoegdheid nodig is, maar pas bij een verblijf langer dan drie maanden een onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs. De ratio daarbij is dat vaardigheden die in de eerste drie maanden van docenten worden gevraagd, over het algemeen meer betrekking hebben op de algemeen pedagogische taak dan op het onderwijsprogramma van het voortgezet onderwijs.
De wijzigingen in artikel I, onderdelen A, B en C zijn technisch van aard. Het gaat om aanpassing van de terminologie en een uitbreiding van de grondslagen waarop het Besluit bekostiging WPO is gebaseerd.
Deze wijziging vloeit voort uit een gewijzigde rekensystematiek voor de aan vullende bekostiging voor de schoolleiding. Deze nieuwe systematiek maakt dat de bedoelde bekostiging voor scholen met meer dan 99 leerlingen niet langer exact het dubbele is van die van een school van 99 leerlingen of minder.
In dit artikel wordt de formatie aangegeven, die is gemoeid met de vaststelling van het bedrag per leerling.
Dit is een technische wijziging die voortvloeit uit het vervallen van het leerlinggebonden budget.
Dit nieuwe hoofdstuk bevat de uitwerking van het ontwikkelingsperspectief (zie verder par. 1.1 van deze toelichting), de deskundigen die adviseren over de toelaatbaarheid tot speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (zie verder par. 1.2 van deze toelichting) en de tijdelijke landelijke geschillencommissie (zie verder par. 1.3 van deze toelichting).
In dit artikel wordt de overgangsbekostiging van het samenwerkingsverband geregeld. Zie verder par. 1.7.2 van deze toelichting.
In dit artikel wordt het herbestedingsbedrag geregeld. Dit is het bedrag dat het samenwerkingsverband verplicht moet herbesteden bij de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor elke leerling waarvoor op de teldatum direct voorafgaand aan de invoering van passend onderwijs, een leerlinggebonden budget beschikbaar was. Een uitgebreide toelichting op het gehele bekostigingssysteem is te vinden in paragraaf 6 en 7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3).
In het algemeen deel van de toelichting (par. 1.5) is reeds ingegaan op de achtergrond van de in deze artikelen geformuleerde overlegverplichting.
De wijzigingen in de onderdelen A, B, C, D en E zijn technisch van aard.
Het betreft onder meer aanpassing van de terminologie aan de wet passend onderwijs.
In dit artikel wordt geregeld op basis van welke formatie voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs het bedrag per leerling wordt bepaald.
In dit artikel wordt de formatie aangegeven die bepalend is voor de bekostiging voor extra ondersteuning.
Op basis van deze wijzigingen komt de groeiregeling te vervallen. Zie ook par. 1.7.1 van deze toelichting.
De bekostiging voor ambulante begeleiding maakt onderdeel uit van de bekostiging van het samenwerkingsverband. Om die reden zijn de artikelen 38a en 39 niet meer nodig. Zie ook par. 1.7 van deze toelichting.
In het kader van passend onderwijs is verbrede toelating in de betekenis die het had in het systeem van leerlinggebonden financiering (namelijk dat een leerling met een indicatie voor een bepaalde onderwijssoort kon worden toegelaten tot een school van een andere onderwijssoort) niet meer aan de orde. Dit artikel is daarom vervallen.
Cluster 1 (onderwijs aan leerlingen met een visuele beperking) kende vanwege de schaalgrootte en de specialistische expertise al een landelijke systematiek. De instellingen in cluster 1 ontvangen sinds 1995 een lumpsumbudget dat jaarlijks wordt geïndexeerd. In dit besluit is geregeld dat vanaf 1-8-2014 de cluster 1 instellingen een lumpsumbudget ontvangen dat evenals de nieuwe instellingen in cluster 2 is opgebouwd uit een basisbekostiging en een ondersteuningsbekostiging. Hiermee is de grondslag voor de bekostigingssystematiek voor alle landelijk werkende instellingen in zowel cluster 1 als 2 gelijk gemaakt. In dit artikel is voor het schooljaar 2014–2015 geregeld dat de instellingen in cluster 1 vanaf 1-8-2014 worden bekostigd op basis van een budget dat bestaat uit de basisbekostiging en een ondersteuningsbekostiging. Voor de cluster 2 scholen en instellingen in oprichting wordt dezelfde systematiek toegepast op basis van artikel XXIII van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. Vanaf het schooljaar 2015–2016 geldt deze wijze van bekostiging op grond van artikel 33 van dit besluit voor zowel cluster 1 als cluster 2.
Nu de regionale expertisecentra zijn opgeheven, is dit hoofdstuk vervallen.
Dit artikel regelt de overgangsbekostiging voor scholen in cluster 3 en 4. Zie ook par. 1.7 van deze toelichting.
Dit artikel noemt de scholen/vestigingen die samen een cluster 2-instelling vormen.
De wijzigingen in de artikelen III, onderdelen A, B en C, IV, V, VI, VII en VIII zijn van technische aard. Het gaat voornamelijk om de aanpassing van de terminologie als gevolg van de wet passend onderwijs en de intrekking van overbodig geworden besluiten.
Samenwerkingsverbanden geven aan dat de tot nu toe geldende twee specifieke bepalingen de flexibiliteit van onderwijs(zorg)arrangementen beperken. In het kader van passend onderwijs zou er ook behoefte kunnen zijn aan korter durende samenwerking (meer maatwerk). Daarom vervallen de voorwaarden dat de symbiose voor minimaal 180 minuten per week en voor minimaal twee jaar moet plaatsvinden.
De wijzigingen in artikel IX, onderdelen A en B zijn van technische aard. Ook hier betreft het een aanpassing aan de terminologie van de wet passend onderwijs.
Dit artikel regelt de omvang van de formatie die bepalend is voor de berekening van de bekostiging van het samenwerkingsverband.
Zoals is aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting, bestond de behoefte om de enkele voorschriften te verbinden aan de inrichting van een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc). Die voorschriften zijn opgenomen in dit artikel.
Plaatsing in een opdc is altijd tijdelijk en geschiedt door de school waar de leerling is of wordt ingeschreven. Die school blijft verantwoordelijk voor het onderwijs aan de leerling en bijvoorbeeld ook voor de verzuimregistratie in het kader van de Leerplichtwet 1969 of RMC. De plaatsing zal – als extra ondersteuningsbehoefte – worden opgenomen in het ontwikkelingsperspectief, zodat de ouders er bij betrokken zijn. Bij het opdc kan geen centraal examen worden afgelegd. Het examen wordt afgelegd op de school waar de leerling is ingeschreven. Als leerlingen langer dan 3 maanden op het opdc verblijven, moeten de lessen worden gegeven door leraren die daartoe bevoegd zijn.
De wijzigingen in artikel XII zijn technisch van aard, met uitzondering van de wijziging in onderdeel D. Laatstbedoelde wijziging regelt een andere berekeningswijze van het regionaal zorgbudget. Dit budget wordt niet langer berekend op basis van het aantal leerlingen in het derde en vierde leerjaar v.b.o., m.a.v.o. en v.m.b.o., maar op basis van alle leerlingen op de scholen binnen het samenwerkingsverband. Deze manier van berekenen is gekozen omdat alle leerlingen binnen het voortgezet onderwijs toegang hebben tot het regionaal zorgbudget en het budget wordt besteed aan alle leerlingen in het voortgezet onderwijs. Verbreding van de grondslag voor de verdeling van de middelen komt dan ook tegemoet aan de wens van het veld (samenwerkingsverbanden en het platform samenwerkingsverbanden) omdat het beter aansluit bij de desbetreffende doelgroepen. Tevens is een grondslag opgenomen voor een ministeriële regeling die tot 1 januari 2017 kan voorzien in een budgettair neutrale overgangsregeling.
De bepalingen die betrekking hebben op leerlinggebonden financiering vervallen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
Zie de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel passend onderwijs;
(Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-95.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.