Wet van 15 mei 2013 tot wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Waterwet te wijzigen teneinde de doelmatigheid van hoogwaterbeschermingsmaatregelen te vergroten, de bekostiging van deze maatregelen structureel te borgen en de beheerders hierbij een grotere rol te geven;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Waterwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt telkens voor maximaal twaalf jaren. Bij de voorbereiding van de regeling worden de besturen van de waterschappen gehoord.

B

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «zes jaren» telkens vervangen door «twaalf jaren» en «gedeputeerde staten» telkens vervangen door: Onze Minister.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onze Minister brengt telkens over de in het eerste lid genoemde periode over elke dijkring verslag uit aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

3. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de voorbereiding van de regeling worden de besturen van de waterschappen gehoord.

4. Het zesde lid vervalt.

C

Artikel 3.9 komt te luiden:

Artikel 3.9

Onze Minister oefent het toezicht uit op de primaire waterkeringen.

Ca

Artikel 5.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien het bestuur van een waterschap in verband met gevaar voor een primaire waterkering gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, meldt hij dit, in afwijking van het tweede lid, onverwijld aan Onze Minister.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste en derde lid» gewijzigd in: het eerste en vierde lid.

3. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de evaluatie betrekking heeft op zijn optreden en verder handelen in verband met gevaar voor een primaire waterkering, zendt de beheerder, in afwijking van het vijfde lid, in elk geval een exemplaar van de evaluatie ter kennisneming aan Onze Minister, alsmede aan de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de primaire waterkering is gelegen.

Cb

In artikel 5.31 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister, indien naar zijn oordeel het bestuur van een waterschap niet of niet voldoende optreedt bij gevaar voor een primaire waterkering, overeenkomstige toepassing geven aan artikel 3.13.

D

Artikel 7.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt tussen «de desbetreffende maatregelen» en «zijn opgenomen» ingevoegd: voor het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor negentig procent van de geraamde kosten van een sober en doelmatig ontwerp van de maatregelen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kostenraming en de subsidiabele kosten.

3. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij de voorbereiding van het programma, bedoeld in het eerste lid, en van de regeling, bedoeld in het tweede lid, worden de besturen van de waterschappen gehoord.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden de maatregelen aangewezen waarvoor in afwijking van het tweede lid subsidie wordt verleend voor honderd procent van de kosten van uitvoering. Daarbij worden de aard en omvang van deze maatregelen aangeduid en de locaties en de betrokken beheerders vermeld.

E

Artikel 7.24 komt te luiden:

Artikel 7.24

  • 1. Ter bestrijding van de kosten verbonden aan de verstrekking van subsidies voor maatregelen die nodig zijn vanwege wijziging van de krachtens artikel 2.3 of 2.12, vierde lid, gestelde regels, is een waterschap een jaarlijkse bijdrage aan Onze Minister verschuldigd.

  • 2. De jaarlijkse bijdrage wordt berekend volgens de formule:

    B = 0,50 x R1 (I/IT + WG/WGT) + 0,40 x R2 (I/IT + WG/WGT), waarin

    B voorstelt: de te berekenen bijdrage in euro’s;

    R1 voorstelt: een bedrag in euro’s dat gelijk is aan het bedrag dat ten laste van een begroting als bedoeld in artikel 7.22c, eerste lid, onder a of b, ten bate van de begroting van het desbetreffende jaar wordt toegevoegd aan het deltafonds ten behoeve van subsidies voor de maatregelen die zijn aangewezen krachtens artikel 7.23, vijfde lid, en dat tezamen met R2 niet hoger is dan het in het vierde lid genoemde maximum;

    R2 voorstelt: een bedrag in euro’s dat gelijk is aan het bedrag dat ten laste van een begroting als bedoeld in artikel 7.22c, eerste lid, onder a of b, ten bate van de begroting van het desbetreffende jaar wordt toegevoegd aan het deltafonds ten behoeve van subsidies voor maatregelen die nodig zijn vanwege wijziging van de krachtens artikel 2.3 of 2.12, vierde lid, gestelde regels en niet zijn aangewezen krachtens artikel 7.23, vijfde lid, en dat tezamen met R1 niet hoger is dan het in het vierde lid genoemde maximum;

    I voorstelt: het aantal ingezetenen in het gebied van het waterschap op de peildatum;

    IT voorstelt: het aantal ingezetenen in de gebieden van de waterschappen tezamen op de peildatum;

    WG voorstelt: de som van de op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarden van de gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap op de peildatum;

    WGT voorstelt: de som van de op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarden van de gebouwde onroerende zaken in de gebieden van de waterschappen tezamen op de peildatum.

  • 3. De peildatum, bedoeld in het tweede lid, is 1 januari 2010 voor de jaarlijkse bijdrage voor de kalenderjaren 2011 tot en met 2014 en voor elke daaropvolgende aaneengesloten periode van vier kalenderjaren telkens 1 januari van het laatste kalenderjaar dat voorafgaat aan de betrokken periode.

  • 4. Het in het tweede lid aan de som van R1 en R2 gestelde maximum bedraagt in 2014 131 x 106 euro’s en vanaf 2015 181 x 106 euro’s, met dien verstande dat met ingang van 2016 het laatstgenoemde bedrag ten opzichte van het loon- en prijspeil van 2011 jaarlijks wordt geĩndexeerd volgens de Index Bruto Overheidsinvesteringen, zoals toegepast door Onze Minister van Financiën in de Voorjaarsnota.

F

In artikel 7.25 wordt «1 augustus» vervangen door: 1 maart.

G

Artikel 7.26 komt te luiden:

Artikel 7.26

  • 1. Onze Minister stelt de verplichting tot betaling van de bijdrage, bedoeld in artikel 7.24, jaarlijks voor 1 mei vast.

  • 2. Indien de slotwet van de begroting van het deltafonds daartoe aanleiding geeft, wordt de verplichting tot betaling door Onze Minister gewijzigd.

  • 3. Indien de verplichting tot betaling op grond van het tweede lid wordt gewijzigd, is over de te betalen of terug te betalen geldsom geen wettelijke rente verschuldigd.

  • 4. Krachtens het eerste of tweede lid verschuldigde geldsommen kunnen door Onze Minister worden ingevorderd bij dwangbevel.

  • 5. Onze Minister kan een aan een waterschap terug te betalen geldsom verrekenen met een van hetzelfde waterschap krachtens het eerste of tweede lid te vorderen geldsom voor een ander kalenderjaar.

H

Onder aanduiding van de bestaande tekst van artikel 10.4 als eerste lid wordt na dit lid aan dit artikel een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onverminderd het eerste lid zendt Onze Minister vóór 1 januari 2019 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 2.3, tweede lid, 2.12, 3.9 en 7.23 tot en met 7.26.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 15 mei 2013

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de vierde juli 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 33 465

Naar boven