Besluit van 20 juni 2011 tot wijziging van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 in verband met de wet van 18 april 2011 tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen) (Stb. 2011, 205)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 3 juni 2009, Directie Wetgeving, 5603187/09/6;

Gelet op de artikelen 80b, 86, 91, 99, 104, 105, 106, 116, 173 en 176 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 19 juni 2009, No. W03.09.0186/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 14 juni 2011, Directie Wetgeving, 5699164/11/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder c, komt te luiden:

  • c. ter inschrijving van verzoeken tot echtscheiding, ontbinding van het geregistreerd partnerschap, scheiding van tafel en bed of opheffing van de gemeenschap als bedoeld in artikel 99, eerste lid, onder b, c en d, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: een afschrift van het verzoekschrift, gewaarmerkt en voorzien van de datum van indiening door de griffier van de rechtbank waar het is ingediend;

2. Na het eerste lid, onder c, wordt, met verlettering van onderdeel d tot onderdeel e, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. ter inschrijving van een overeenkomst als bedoeld in artikel 99, eerste lid, onder e, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: een verklaring als bedoeld in artikel 80c, eerste lid, onder c, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

3. Het eerste lid, onder e (nieuw), komt te luiden:

  • e. ter inschrijving van een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 173 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift van de uitspraak;

4. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. ter inschrijving van een rechterlijke uitspraak, houdende vernietiging, ontbinding of wijziging van huwelijkse voorwaarden of voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, dan wel een verklaring voor recht dat zodanige voorwaarden nietig zijn dan wel buitengerechtelijk zijn vernietigd of ontbonden, of een beslissing op een daartegen ingesteld rechtsmiddel: een authentiek afschrift van de uitspraak.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Op verzoek van één of beide echtgenoten of (geregistreerde) partners wordt door de griffier in het register aangetekend dat het verzoek of de overeenkomst, bedoeld in artikel 99, derde lid, eerste zin, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, niet meer tot het daar bedoelde gevolg kan leiden. Het verzoek is gedateerd en is behalve door de echtgenoot of echtgenoten dan wel (geregistreerde) partner of partners ondertekend door een advocaat of notaris.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor elk echtpaar of elk geregistreerd paar te wiens aanzien een inschrijving geschiedt, wordt een kaart en zo nodig een omslag aangehouden, vermeldende de naam en voornamen van de beide personen, alsmede plaats en datum van de huwelijksvoltrekking of het geregistreerd partnerschap dat is aangegaan.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In het omslag worden de stukken, bedoeld in artikel 1, eerste lid onder a, b, e en f, tweede en derde lid, bewaard.

3. De eerste volzin van het vierde lid komt te luiden: De kaarten dragen een nummer en worden zodanig gerangschikt dat zij eenvoudig kunnen worden teruggevonden.

4. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het register kan geheel of ten dele in elektronische vorm worden gehouden. In dat geval kan van het eerste tot en met vierde lid worden afgeweken, voor zover een doelmatige inrichting en raadpleging van het register daaraan niet in de weg staan.

Ca

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

De in artikel 1 genoemde stukken die voor een inschrijving in het huwelijksgoederenregister dienen te worden overgelegd, maken geen deel uit van het huwelijksgoederenregister. Zij worden ter griffie van de rechtbank op zodanige wijze bewaard, dat het verband met de op grond daarvan ingeschreven feiten kan worden gelegd.

D

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Dit besluit berust op de artikelen 80b, 86, 91, 99, 104, 105, 106, 116, 173 en 176 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2

Dit besluit en de wet van 18 april 2011 tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen) (Stb. 2011, 205) treden in werking met ingang van 1 januari 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 20 juni 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Uitgegeven de vijfde juli 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het huwelijksgoederenregister is een openbaar register, gehouden bij elke rechtbank, bestemd voor registratie door echtgenoten en geregistreerde partners van rechtsfeiten betreffende hun huwelijksvermogensrechtelijke dan wel partnerschapsvermogensrechtelijke verhouding. Het register vindt zijn grondslag in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van artikel 116, eerste lid, kunnen bepalingen in huwelijkse voorwaarden aan derden die daarvan onkundig waren, slechts worden tegengeworpen, indien die bepalingen ingeschreven waren in het openbaar huwelijksgoederenregister, gehouden ter griffie der rechtbank binnen welker rechtsgebied het huwelijk is voltrokken, of, indien het huwelijk buiten Nederland is aangegaan, ter griffie van de rechtbank te ’s-Gravenhage. De bepaling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van geregistreerde partners (artikel 80b van Boek 1 BW). Waar in het navolgende kortheidshalve steeds slechts wordt ingegaan op echtgenoten, geldt dit op overeenkomstige wijze voor geregistreerde partners. Ingevolge artikel 116, tweede lid, wordt de wijze van inrichting en raadpleging van het register nader bij algemene maatregel van bestuur geregeld.

Tot de inwerkingtreding van de Wet van 18 april 2011 tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen) (Stb. 2011, 205), werden in het register behalve huwelijkse voorwaarden en voorwaarden van een geregistreerd partnerschap ook andere rechtsfeiten opgenomen:

  • rechterlijke beschikkingen tot opheffing van aansprakelijkheid voor verbintenissen, door de andere echtgenoot aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding (artikel 86, derde lid, van Boek 1 BW);

  • een rechterlijke opdracht van het bestuur over goederen van een echtgenoot of goederen van de gemeenschap aan de andere echtgenoot (artikel 91, tweede lid, van Boek 1 BW);

  • verzoeken tot opheffing van de gemeenschap (artikel 110 van Boek 1 BW);

  • rechterlijke uitspraken tot opheffing van de gemeenschap (artikel 112 van Boek 1 BW);

  • beschikkingen tot scheiding van tafel en bed (artikel 173, eerste lid, van Boek 1 BW);

  • verklaringen dat de scheiding van tafel en bed heeft opgehouden te bestaan (artikel 176 van Boek 1 BW);

  • verklaringen, houdende afstand van een huwelijksgemeenschap of een aandeel daarin (artikelen 104, eerste lid, en 105, eerste lid, van Boek 1 BW);

  • verlenging door de rechter van de termijn voor het doen van afstand van een huwelijksgemeenschap of een aandeel daarin (artikel 106 van Boek 1 BW).

Door de hiervoor genoemde wet zijn in artikel 99 van Boek 1 BW wijzigingen aangebracht met betrekking tot het tijdstip waarop de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed en opheffing van de gemeenschap, en het tijdstip waarop de gemeenschap van een geregistreerd partnerschap wordt ontbonden in geval van ontbinding van het geregistreerd partnerschap of beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden. Anders dan voorheen wordt de gemeenschap niet pas ontbonden op het tijdstip van de echtscheiding, scheiding van tafel en bed, opheffing, of ontbinding, maar op het tijdstip dat de daarop gerichte procedure aanvangt door indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank (of het sluiten van de overeenkomst tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap). Op deze wijziging van de huwelijksvermogensrechtelijke verhouding tussen de echtgenoten zullen derden vaak niet bedacht zijn, althans niet zolang het huwelijk niet is geëindigd. Daarom is in artikel 99, tweede lid, van Boek 1 BW bepaald dat de ontbinding aan derden die daarvan onkundig waren slechts worden tegengeworpen, indien het desbetreffende verzoek dan wel de overeenkomst ingeschreven was in het huwelijksgoederenregister. Voor het oude recht gold een vergelijkbare regel reeds in verband met de procedure tot opheffing van de gemeenschap (artikel 112, eerste lid, van Boek 1 BW).

Het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 (hierna: het besluit) is in verband met de zojuist bedoelde wijzigingen uitgebreid. Deze worden hierna per artikel toegelicht.

Gebleken is dat in de praktijk het huwelijksgoederenregister bij de rechtbanken voor nieuwe vermeldingen niet meer wordt bijgehouden op kaarten, maar in geautomatiseerde vorm. De gegevens op de oorspronkelijke kaarten zijn overgezet naar dit elektronische register. De vermeldingen worden opgenomen in een intern systeem «Civiel». Dit betreft een onderdeel van het landelijke geautomatiseerde processysteem voor civiele procedures bij de rechtbanken. De wijze waarop het huwelijksgoederenregister wordt gehouden is daarmee bij alle rechtbanken gelijk. Omdat het wenselijk is dat het besluit met deze gewijzigde praktijk rekening houdt, is aan artikel 3 een vijfde lid toegevoegd. Deze bepaling laat de praktijk de ruimte voor automatisering van het register, waarbij uiteraard een doelmatige inrichting en raadpleging van het register voorop dienen te staan. Automatisering van de registers maakt ook een ontwikkeling mogelijk naar centrale raadpleging van de huwelijksgoederenregisters, zodanig dat een belanghebbende voor de door hem gewenste gegevens niet behoeft na te gaan bij welke rechtbank deze zijn geregistreerd. Of het nodig is om daartoe een afzonderlijk centraal register in te richten – zoals mogelijk is gemaakt op grond van artikel 116, derde lid, van Boek 1 BW – staat thans nog niet vast. Eerst indien de huidige ontwikkeling van automatisering van processystemen voor civiele procedures bij rechtbanken volledig vorm heeft gekregen en hiermee ervaring is opgedaan, zal een volgende stap gezet kunnen worden in het automatiseringsproces. De mogelijkheid tot het realiseren van een centraal register zal vervolgens worden onderzocht tezamen met de mogelijkheid tot het realiseren van een centraal erfrechtelijk boedelregister. Nadien kan bezien worden of het wenselijk is dat het register dat alsdan centraal raadpleegbaar is, ook voor derden raadpleegbaar wordt en hoe dit zal kunnen worden vormgegeven. Op dit moment is echter het register niet voor derden elektronisch, en evenmin centraal, raadpleegbaar.

Rekening is voorts gehouden met een arrest van de Hoge Raad van 9 september 2005 (NJ 2006, 99). In de zaak die tot dat arrest leidde, was door de rechtbank een vordering tot vernietiging wegens dwaling van huwelijkse voorwaarden waarbij de echtgenoten de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap hadden opgeheven, toegewezen. Het gerechtshof had de vernietiging bekrachtigd, waarna de Hoge Raad het daartegen gerichte cassatieberoep verwierp. In de literatuur is ervoor gepleit mogelijk te maken dat een dergelijke vernietiging kan worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, dit met het oog op de belangrijke rechtsgevolgen voor derden (A.J.M. Nuytinck, WPNR 6660). Inderdaad is het wenselijk dat de mogelijkheid bestaat om in het huwelijksgoederenregister tot uitdrukking te laten komen dat het huwelijksgoederenregime zoals dat op grond van een eerdere inschrijving in het register voor derden kenbaar is, door een nadien plaatsgevonden vernietiging is gewijzigd. Zo kan worden voorkomen dat derden op het verkeerde been worden gezet. In verband hiermee is aan artikel 1, eerste lid, een onderdeel f toegevoegd.

Wijziging van het besluit heeft niet tot gevolg dat er op burgers nieuwe verplichtingen worden gelegd of bestaande verplichtingen worden verzwaard. Het gewijzigde besluit leidt derhalve niet tot extra administratieve lasten.

Artikelen

Artikel 1, onderdeel A (artikel 1 van het besluit)

In het eerste lid, onder c, is geregeld welke stukken aan de griffier moeten worden overgelegd indien inschrijving wordt verlangd van een verzoek tot echtscheiding, tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap, tot scheiding van tafel en bed of tot opheffing van de gemeenschap. Vereist is overlegging van het desbetreffende verzoekschrift, met daarop een waarmerk van de griffier van de rechtbank waar het verzoekschrift is ingediend met vermelding van de datum van ontvangst van het verzoekschrift. Met deze laatste eis wordt voorkomen dat een inschrijving kan plaatsvinden voordat indiening heeft plaatsgevonden.

In het eerste lid, onder d, is geregeld dat voor inschrijving van een overeenkomst tot beëindiging van een geregistreerd partnerschap overlegging vereist is van een door beide partners en een of meer advocaten of notarissen ondertekende en gedateerde verklaring waaruit blijkt dat en op welk tijdstip de partners omtrent de beëindiging van het geregistreerd partnerschap een overeenkomst hebben gesloten (artikel 80c, eerste lid, onder c, van Boek 1 BW).

In het eerste lid, onder e, is ten opzichte van het oude eerste lid, onder d, de uitspraak als bedoeld in artikel 112 van Boek 1 BW (opheffing van de gemeenschap) niet langer vermeld, omdat dat artikel is vervallen in verband met het nieuwe artikel 99, tweede lid. Wil men de opheffing aan derden kunnen tegenwerpen, dan is inschrijving van het opheffingsverzoek de aangewezen weg. Ter vermijding van misverstand zij erop gewezen dat als een echtscheidingsverzoek niet is ingeschreven, na de echtscheiding de ontbinding van de huwelijksgemeenschap wel degelijk aan derden kan worden tegengeworpen. De echtscheiding is immers voor derden kenbaar door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (artikel 163, eerste lid, van Boek 1 BW).

Het eerste lid, onder f, is opgenomen in verband met de hiervoor reeds genoemde mogelijkheid van vernietiging van huwelijkse voorwaarden op grond van dwaling (of een andere vernietigingsgrond). Met het oog op de rechtszekerheid is de mogelijkheid beperkt tot rechterlijke uitspraken waarbij de vernietiging is uitgesproken of geconstateerd. Inschrijving van een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring zou aanleiding kunnen geven tot onzekerheid of deze het beoogde effect daadwerkelijk sorteert. Uitspraken kunnen reeds worden ingeschreven voordat zij onherroepelijk zijn geworden. Een beperking tot onherroepelijke uitspraken zou moeilijk sluitend te krijgen zijn, omdat tegen een verstekvonnis nog gedurende langere tijd rechtsmiddelen kunnen openstaan. Voorts kan het voor derden buitengewoon nuttig zijn om, ook als een rechtsmiddel nog tot een andere uitkomst kan leiden, alvast kennis te kunnen nemen van de uitspraak. Indien op een rechtsmiddel is beslist, kan ook die beslissing worden ingeschreven. Nuytinck heeft erop gewezen dat behalve aan vernietiging ook gedacht kan worden aan de mogelijkheid dat huwelijkse voorwaarden worden ontbonden. Hoewel daarvan uit de praktijk geen gevallen bekend zijn, wordt volledigheidshalve ook voorzien in de mogelijkheid van inschrijving daarvan. Hetzelfde geldt voor wijziging van huwelijkse voorwaarden op grond van artikel 258 van Boek 6 BW (imprévision).

Artikel 1, onderdeel B (artikel 1a van het besluit)

Indien de ontbinding van de huwelijksgemeenschap het gevolg is van een verzoek tot echtscheiding, ontbinding van het geregistreerd partnerschap, scheiding van tafel en bed of tot opheffing van de gemeenschap, doet zich de vraag voor welke huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen verbonden zijn aan intrekking of afwijzing van het verzoek. Artikel 99, derde lid, houdt daaromtrent een regeling in. Indien komt vast te staan dat het verzoek (of de overeenkomst tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap) niet meer kan leiden tot het daarmee beoogde gevolg, herleven van rechtswege alle gevolgen van de gemeenschap, alsof er geen verzoek was ingediend (of overeenkomst was gesloten), tenzij zich inmiddels een andere grond voor ontbinding heeft voorgedaan. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die zijn verricht tussen het tijdstip van indiening van het verzoek of sluiting van de overeenkomst en het tijdstip waarop komt vast te staan dat het verzoek of de overeenkomst niet meer tot het beoogde gevolg kan leiden, beoordeeld naar het tijdstip van de handeling.

Met het oog op de verhouding tot derden kan er behoefte aan bestaan om in het huwelijksgoederenregister te doen blijken dat het met het verzoek (of de overeenkomst) beoogde gevolg niet meer zal worden bereikt en de gevolgen van de gemeenschap zijn herleefd. Daartoe kunnen beide echtgenoten of geregistreerde partners of één van hen de griffier verzoeken daarvan aantekening in het register te doen (artikel 1a, eerste zin). Ten einde de juistheid van de aantekening te verzekeren, zonder de griffier te belasten met verificatie van het verzoek, is in artikel 1a, tweede zin, voorgeschreven dat het verzoek behalve door de echtgenoot of echtgenoten dan wel de geregistreerde partner of geregistreerde partners die het verzoek doen, tevens dient te worden ondertekend door een advocaat of notaris.

Artikel 1, onderdeel C (artikel 3 van het besluit)

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 3 van het besluit aan te passen aan de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht.

In het eerste lid wordt in verband daarmee niet langer voorgeschreven dat steeds de namen van de man en de vrouw worden vermeld.

De opsomming in het derde lid van de door de griffier te bewaren stukken is aangepast.

Omdat de van het register deel uitmakende kaarten die betrekking hebben op echtgenoten niet steeds alfabetisch kunnen worden gerangschikt op de achternaam van de man, is dat voorschrift in het vierde lid vervangen door een andere formulering. Deze houdt er rekening mee dat het weinig zinvol is om het register voor de periode vóór de openstelling van het huwelijk opnieuw te ordenen. Volstaan is daarom met de regel dat de kaarten zodanig worden gerangschikt dat zij eenvoudig kunnen worden teruggevonden.

Het vijfde lid houdt rekening met de omstandigheid dat in de praktijk nieuwe vermeldingen niet meer op kaarten maar langs geautomatiseerde weg worden bijgehouden. Aan de rechtspraak kan worden overgelaten op welke wijze de automatisering haar beslag krijgt. In plaats van nadere inhoudelijke voorschriften is daarom volstaan met de bepaling dat het register geheel of ten dele in elektronische vorm kan worden gehouden en in dat geval afwijking van de bepalingen van artikel 3, eerste tot en met vierde lid, mogelijk is, voor zover een doelmatige inrichting en raadpleging van het register daaraan niet in de weg staan.

Artikel 1, onderdeel Ca (artikel 3a van het besluit)

De bescheiden die hebben gediend om tot de inschrijving in het huwelijksgoederenregister van een daarvoor in aanmerking komend rechtsfeit over te gaan, behoren zelf niet tot het register. Deze documenten zijn daarom niet raadpleegbaar voor een ieder. Zij worden bewaard en wel zodanig dat aan de hand daarvan de juistheid van een in het register gedane inschrijving kan worden geverifiëerd, mocht de juistheid nadien worden betwist.

Artikel 1, onderdeel D (artikel 4a van het besluit)

Duidelijkheidshalve is voorzien in een aanduiding van de wettelijke bepalingen van Boek 1 BW waarop het besluit berust. Ten opzichte van de opsomming in de aanhef van het oorspronkelijke besluit zijn de artikelen 110, 112, 178, 189 en 196 geschrapt, is artikel 90 vervangen door artikel 91, en zijn de artikelen 80b, 99, 173 en 176 toegevoegd.

Artikel 2

De inwerkingtreding van dit besluit valt om voor de hand liggende redenen samen met die van de Wet van 18 april 2011, Stb. 2011, 205, tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen).

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven