Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2009, 46 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2009, 46 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 9 december 2008, nr. 5577912/08/6;
Gelet op de artikelen 25, zesde lid, 34a, vierde lid, 34d, derde lid, en 35 van de Wet op de rechtsbijstand;
De Raad van State gehoord (advies van 7 januari 2009, nr. W03.08.0545/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 23 januari 2009, nr. 5583098/09/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Wet op de rechtsbijstand;
eigen bijdrage, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de wet; en
draagkracht zoals die overeenkomstig de wet wordt berekend.
1. De eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, bedraagt in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen:
a. € 98,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 16 800,–;
b. € 154,–, indien het inkomen meer dan € 16 800,– en ten hoogste € 17 300,– bedraagt;
c. € 265,–, indien het inkomen meer dan € 17 300,– en ten hoogste € 18 200,– bedraagt;
d. € 466,–, indien het inkomen meer dan € 18 200,– en ten hoogste € 20 000,– bedraagt; en
e. € 732,–, indien het inkomen meer dan € 20 000,– en ten hoogste € 23 800,– bedraagt.
2. De eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, bedraagt in andere gevallen:
a. € 98,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 23 400,–;
b. € 154,–, indien het inkomen meer dan € 23 400,– en ten hoogste € 24 200,– bedraagt;
c. € 265,–, indien het inkomen meer dan € 24 200,– en ten hoogste € 25 500,– bedraagt;
d. € 466,–, indien het inkomen meer dan € 25 500,– en ten hoogste € 28 300,– bedraagt; en
e. € 732,–, indien het inkomen meer dan € 28 300,– en ten hoogste € 33 600,– bedraagt.
3. In afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies, in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen onderscheidenlijk in andere gevallen:
a. € 39,–, indien het inkomen ten hoogste € 17 300,– onderscheidenlijk ten hoogste € 24 200,– bedraagt; en
b. € 72,–, indien het inkomen meer dan € 17 300,– en ten hoogste € 23 800,– onderscheidenlijk meer dan € 24 200,– en ten hoogste € 33 600,– bedraagt.
4. Indien een natuurlijk persoon blijkens een betalingsbewijs de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, heeft voldaan, wordt deze in mindering gebracht op de eigen bijdrage die hij in geval van een wijziging van de toevoeging als bedoeld in artikel 24a, tweede lid, van de wet overeenkomstig het eerste of tweede lid voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging is verschuldigd.
5. De eigen bijdrage, die een rechtspersoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, bedraagt € 732,–.
1. De inkomensgrenzen, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, alsmede de hoogten van de eigen bijdragen, bedoeld in de artikelen 2 en 4, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast met het percentage waarmee het indexcijfer van de lonen op 31 oktober van het voorafgaande jaar afwijkt van het overeenkomstige indexcijfer op 31 oktober in het daaraan voorafgaande jaar, met dien verstande dat de aan te passen inkomensgrenzen worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 100,– en de aan te passen hoogten van de eigen bijdragen worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 1,–. Artikel 1 van het Besluit omschrijving indexcijfer is van overeenkomstige toepassing.
2. Onze Minister maakt jaarlijks de geïndexeerde bedragen, bedoeld in het eerste lid, bekend door publicatie in de Staatscourant.
In afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, € 98,–, indien het gaat om de verlening van rechtsbijstand:
a. in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling, bedoeld in artikel 292 van de Faillissementswet;
b. in de periode waarin de rechtzoekende in staat van faillissement verkeert;
c. in de periode waarin de schuldsaneringsregeling, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, van toepassing is; of
d. in de periode gedurende welke een schriftelijk vastgelegd akkoord met betrekking tot een buitengerechtelijke schuldsanering, ondertekend door alle schuldeisers en de schuldenaar, overeenkomstig de daarin opgenomen verplichtingen wordt uitgevoerd en daarin in elk geval zijn opgenomen:
1°. alle vorderingen van de schuldeisers alsmede een opgave van de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar;
2°. een beschrijving van het saneringsplan;
3°. het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten en berekend is overeenkomstig het rekenmodel dat door de rechter-commissaris in het faillissement wordt gebruikt voor de berekening van het inkomen, bedoeld in artikel 295 van de Faillissementswet;
4°. de verplichting voor de schuldenaar om de schulden, opgenomen in het saneringsplan, binnen een zo kort mogelijke termijn te betalen;
5°. de termijn gedurende welke het saneringsplan van kracht is, met een maximum van drie jaar; en
6°. dat, indien een organisatie de sanering begeleidt, deze organisatie telkens na verloop van zes maanden ten behoeve van de schuldeisers een verslag uitbrengt over de uitvoering van het saneringsplan alsmede een voorstel doet voor de aanpassing van het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten.
1. Indien binnen zes maanden na verlening van een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan een natuurlijk persoon, onder oplegging van een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, of artikel 4, een of meer toevoegingen ten behoeve van rechtsbijstand worden verleend aan dezelfde persoon of aan degene met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde op het moment van verlening van eerstgenoemde toevoeging, bedraagt de eigen bijdrage bij de eerstvolgende en de twee daaropvolgende toevoegingen ten behoeve van rechtsbijstand binnen genoemde termijn van zes maanden, vijftig procent van de eerst opgelegde eigen bijdrage.
2. Voor de toepasselijkheid van het eerste lid wordt met toevoegingen waarbij geen eigen bijdrage wordt opgelegd geen rekening gehouden. Met toevoegingen die zijn verleend aan degene die met de natuurlijk persoon een gezamenlijke huishouding voert, wordt voor de toepasselijkheid van het eerste lid alleen rekening gehouden, indien deze persoon hierom verzoekt en het een zaak betreft waarin geen onderling tegenstrijdige belangen aan de orde zijn.
3. Indien de eigen bijdrage bij een volgende toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand zonder toepassing van het in het eerste lid bedoelde kortingspercentage lager is dan met toepassing van dit percentage, legt de raad de laagste eigen bijdrage op. De termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, vangt in dit geval aan op het moment van verlening van de toevoeging waarbij de laagste eigen bijdrage is opgelegd. De tweede volzin is niet van toepassing indien de volgende toevoeging, bedoeld in de eerste volzin, een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies betreft.
1. De raad legt geen eigen bijdrage op in geval van een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan:
a. personen die uitsluitend zijn aangewezen op verstrekkingen, weergegeven in zowel de Regeling opvang asielzoekers als de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005;
b. personen wier vrijheid rechtens is ontnomen en die geen inkomsten meer hebben uit een dienstbetrekking, beroep of bedrijf, sociale verzekering of sociale voorziening;
c. personen die een vordering in kort geding instellen tegen een beslissing als bedoeld in artikel 38, vijfde lid, derde volzin, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; en
d. minderjarigen ten behoeve van wie een bijzonder curator als bedoeld in artikel 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is benoemd.
2. De raad kan beslissen om geen eigen bijdrage op te leggen in geval van een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand, indien de rechtzoekende geen inkomen of vermogen heeft.
Indien de rechtzoekende minderjarig is, wordt voor de vaststelling van de financiële draagkracht het inkomen en vermogen van zijn ouder of ouders in aanmerking genomen, tenzij:
a. de minderjarige 16 jaar of ouder en uitwonend is;
b. de minderjarige thuiswonend is en de ouder of ouders geen kinderbijslag voor hem ontvangen; of
c. de rechtsbijstand waarvoor de toevoeging wordt aangevraagd betrekking heeft op een geschil van de minderjarige met de ouder of ouders.
Indien de rechtzoekende een rechtspersoon is, kan hij bij de indiening van de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand volstaan met het overleggen van de meest recente jaarrekening. De raad kan verlangen dat de rechtspersoon in aanvulling hierop andere bescheiden overlegt.
Indien het inkomen of vermogen van de rechtzoekende in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, van de wet, binnen de grenzen, genoemd in artikel 34, eerste en tweede lid, van de wet, valt, maar de terugval in het inkomen of vermogen, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, van de wet, minder dan 15% bedraagt, wordt hem door de raad desondanks een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand verleend.
Het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 4 februari 2009
Beatrix
De Staatssecretaris van Justitie,
N. Albayrak
Uitgegeven de twaalfde februari 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Voor rechtzoekenden geldt dat zij voor de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand in beginsel een eigen bijdrage zijn verschuldigd. Tot nu toe waren de regels over deze eigen bijdrage in belangrijke mate opgenomen in de artikelen 35 en 36, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Vanwege de wijziging van deze artikelen, zoals die is opgenomen in de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van de rechtsbijstand door de raden voor rechtsbijstand en de invoering van een lichte adviestoevoeging alsmede de regeling van de vergoeding van mediation (Stb. 2009, 4), zal de regeling van het onderwerp eigen bijdrage in de Wrb voortaan echter worden beperkt tot de bepaling dat rechtzoekenden een eigen bijdrage zijn verschuldigd, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald. Daarnaast blijft in de Wrb voor enkele bijzondere vormen van rechtsbijstand worden geregeld dat hiervoor geen eigen bijdrage is verschuldigd (artikelen 43 en 44, vierde lid (nieuw)). De overige regels omtrent de eigen bijdrage worden voortaan bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Dit besluit bevat die regels.
De in dit besluit opgenomen regels betreffen ten eerste datgene wat tot nu toe met betrekking tot de eigen bijdrage in de artikelen 35 en 36, tweede lid, van de Wrb werd geregeld. Daarbij gaat het met name om bepalingen over de verschillende inkomenscategorieën, de daarbij behorende hoogten van de eigen bijdrage en de jaarlijkse indexering van de eigen bijdragen. Benadrukt wordt dat de overheveling van deze bepalingen naar dit besluit geen wijziging in materiële zin behelst. Ten tweede bevat dit besluit de bepalingen die tot dusverre in het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr) waren opgenomen over vrijstelling of vermindering van de eigen bijdrage. Nu laatstvermeld besluit hierdoor alleen nog maar enkele bepalingen met betrekking tot de vaststelling van de financiële draagkracht van rechtzoekenden zou omvatten, is reden gezien ook deze bepalingen over te hevelen naar dit besluit en het Bdr in te trekken. Tenslotte regelt dit besluit de lagere eigen bijdrage in geval van een toevoeging voor eenvoudig rechtskundig advies (lichte adviestoevoeging) alsmede de onverschuldigdheid van een eigen bijdrage in geval van rechtshulp. In beide gevallen is regeling hiervan nodig geworden vanwege de in bovenvermelde wet van 29 december 2008 vervatte herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, die met name een duidelijke scheiding van de verlening van rechtshulp en de verlening van verdergaande rechtsbijstand alsmede de introductie van een afzonderlijke toevoeging voor eenvoudig rechtskundig advies behelst. Aangezien deze herziening ook de afschaffing van het verlengd spreekuur behelst, kunnen de op de daarvoor verschuldigde eigen bijdrage betrekking hebbende bepalingen in de Wrb (artikel 35, eerste lid) en het Bdr (artikelen 11c en 16) komen te vervallen. Opgemerkt zij tenslotte nog dat de regels over de eigen bijdrage in geval van mediation op basis van een toevoeging, waarvoor bovenstaande wet van 29 december 2008 de grondslag in het leven roept, worden opgenomen in een afzonderlijk besluit.
Een ontwerp van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Nederlandse Orde van Advocaten en de raden voor rechtsbijstand. Van de raden voor rechtsbijstand is een reactie ontvangen. Deze reactie bevat het verzoek om in artikel 2 van dit besluit een bepaling op te nemen die vergelijkbaar is met die in het voormalige artikel 12 van het Bdr. Daarnaast wordt bepleit om in artikel 4 van dit besluit enkele aanpassingen door te voeren. Naar aanleiding van deze reactie is artikel 2 van dit besluit overeenkomstig het verzoek van de raden aangepast; zie de artikelsgewijze toelichting. Daarnaast zij opgemerkt dat een eventuele aanpassing van artikel 4 van dit besluit, zoals bepleit door de raden, zal worden opgenomen in een afzonderlijk, thans in voorbereiding zijnd, wijzigingsbesluit.
Overeenkomstig de in artikel 49 van de wet beschreven voorhangprocedure is een ontwerp van dit besluit aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd en in de Staatscourant bekendgemaakt (Stcrt. 2008, 169). Naar aanleiding hiervan is een reactie van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) ontvangen. Hierin wordt te kennen gegeven dat de in dit besluit geregelde eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging, in vergelijking met die voor het voormalige verlengd spreekuur, dermate hoog is dat rechtzoekenden zullen besluiten geen lichte adviestoevoeging aan te vragen en er zodoende een leemte tussen rechtshulp en verdergaande rechtsbijstand kan ontstaan. Voorts wordt opgemerkt dat rechtzoekenden zelf meestal niet in staat zijn om af te wegen of zij baat hebben bij rechtsbijstand en dat de hoogte van de eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging dan ook geen stimulans zal vormen voor rechtzoekenden om een dergelijke afweging te maken. Naar aanleiding van deze reactie van de VSAN is geen aanleiding gezien voor aanpassing van het bepaalde in artikel 2, derde lid, van dit besluit. Bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging is reeds nadrukkelijk in het oog gehouden dat deze niet van dien aard is dat hierdoor onoverkomelijke financiële drempels voor rechtzoekenden die licht advies behoeven worden opgeworpen. Om deze reden is de eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging dan ook aanzienlijk lager dan de eigen bijdrage bij een reguliere toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand. Daarnaast is bij het vaststellen van de hoogte van deze eigen bijdrage echter ook in ogenschouw genomen dat deze van dien aard is dat rechtzoekenden hierdoor daadwerkelijk worden gestimuleerd om het gebruik van deze vorm van rechtsbijstand bewust af te wegen. Van belang is in dit verband dat rechtzoekenden voor de beoordeling, of zij voor hun juridisch probleem al dan niet verdergaande rechtsbijstand door een advocaat behoeven, bij het juridisch loket terecht kunnen en zij met hulp van de zijde van het juridisch loket juist beter een afweging kunnen maken, als zij hiertoe zonder die hulp al niet in staat zijn, of zij gebruik zouden willen maken van rechtsbijstand op basis van een toevoeging. Met het oog op het voorgaande bestaat dan ook niet de verwachting dat de in dit besluit opgenomen hoogte van de eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging tot een leemte tussen rechtshulp en verdergaande rechtsbijstand zal leiden.
Dit besluit heeft geen zelfstandige financiële gevolgen. Voor zover dit besluit financiële consequenties heeft, houden zij verband met bovenvermelde wet van 29 december 2008. Verwezen zij naar de toelichting op de financiële gevolgen van die wet (Kamerstukken II 2005/06, 30 436, nr. 3).
Aan dit besluit zijn geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven verbonden, mede omdat het in hoofdzaak bepalingen bevat die tot dusverre in de Wrb of het Bdr waren opgenomen.
Dit artikel bevat enkele definitiebepalingen. De inhoud van het voormalige artikel 1 van het Bdr is hierin verwerkt.
Dit artikel regelt de hoogte van de eigen bijdrage die de rechtzoekende in geval van verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in het algemeen is verschuldigd. De inhoud van het eerste en tweede lid, waarin wordt geregeld welke eigen bijdrage een natuurlijk persoon in geval van een reguliere toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand is verschuldigd, is ontleend aan die van het voormalige artikel 35, derde en vierde lid, van de Wrb, met inbegrip van de indexering overeenkomstig het (voormalige) artikel 35, vijfde lid, van de Wrb van de hierin opgenomen inkomensgrenzen en hoogten van de eigen bijdragen tot en met 1 januari 2009. Het derde lid regelt de hoogte van de eigen bijdrage die een natuurlijk persoon in geval van een lichte adviestoevoeging is verschuldigd. Met de introductie van de lichte adviestoevoeging wordt, vanwege de afschaffing van het verlengd spreekuur (waarvan de eigen bijdrage regeling vond in het voormalige eerste lid van artikel 35 van de Wrb), voorzien in een laagdrempelige mogelijkheid tot het verkrijgen van gesubsidieerde rechtsbijstand voor rechtzoekenden die eenvoudig rechtskundig advies van een advocaat behoeven. In geval van een lichte adviestoevoeging betaalt de rechtzoekende met het oog hierop, zoals hierboven naar aanleiding van de reactie van de VSAN ook al is aangegeven, telkens een eigen bijdrage die aanzienlijk lager is dan de eigen bijdrage die hij verschuldigd is wanneer op basis van een gewone toevoeging rechtsbijstand wordt verleend. De eigen bijdrage bij de lichte adviestoevoeging bedraagt voor rechtzoekenden met een inkomen op of net boven het bijstandsniveau € 39,– en voor andere minder draagkrachtige rechtzoekenden € 72,–. Bij het bepalen van deze hoogten is, zoals hierboven naar aanleiding van de reactie van de VSAN is toegelicht, mede in ogenschouw genomen dat ook de hoogte van deze eigen bijdrage zodanig moet zijn dat rechtzoekenden hierdoor daadwerkelijk worden gestimuleerd om, al dan niet met hulp van de zijde van het juridisch loket, het gebruik van rechtsbijstand bewust af te wegen. Zie voor een nadere toelichting op de hoogte van de eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor bovengenoemde wet van 29 december 2008 (Kamerstukken II 2006/07, 30 436, nr. 6). De inhoud van het vierde lid, waarin wordt geregeld dat in geval van wijziging van een lichte adviestoevoeging in een reguliere toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand de voor eerstbedoelde toevoeging betaalde eigen bijdrage in mindering wordt gebracht op de voor laatstbedoelde toevoeging verschuldigde eigen bijdrage, is ontleend aan het voormalige artikel 12 van het Bdr. Het vijfde lid tenslotte, dat bepaalt welke eigen bijdrage een rechtspersoon voor verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging verschuldigd is, vormt een vertaling van het voormalige artikel 36, tweede lid, van de Wrb.
Dit artikel regelt de jaarlijkse indexering van zowel de in artikel 2 genoemde inkomensgrenzen als de in de artikelen 2 en 4 bepaalde hoogten van de eigen bijdragen. De inhoud hiervan is ontleend aan die van het voormalige vijfde en zevende lid van artikel 35 van de Wrb. Voor overheveling van ook het voormalige zesde lid van artikel 35 bestaat overigens geen reden; de hoogten van de eigen bijdragen worden immers niet meer bij wet, doch alleen bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
In dit artikel wordt geregeld in welke gevallen een rechtzoekende voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, niet zijnde eenvoudig rechtskundig advies, in afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, telkens de laagst mogelijke eigen bijdrage is verschuldigd. De inhoud van dit artikel komt overeen met die van het voormalige artikel 11b van het Bdr.
Dit artikel bevat de anti-cumulatiebepaling die tot dusverre was opgenomen in artikel 10 van het Bdr, met dien verstande dat hierin rekening wordt gehouden met de afschaffing van het verlengd spreekuur en de daarmee samenhangende introductie van de lichte adviestoevoeging. Deze bepaling strekt er onverminderd toe een natuurlijk persoon, aan wie binnen een tijdvak van zes maanden meerdere toevoegingen ten behoeve van rechtsbijstand worden verleend waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd, voor de tweede, derde en vierde vervolgtoevoeging ten behoeve van rechtsbijstand ten hoogste de helft van de eigen bijdrage van de eerste rechtsbijstandtoevoeging te laten betalen.
De inhoud van dit artikel, waarin wordt geregeld dat rechtzoekenden in bepaalde gevallen zijn vrijgesteld van de eigen bijdrage, is ontleend aan het voormalige artikel 11 van het Bdr, met dien verstande dat vanwege het bepaalde in artikel 7a, derde lid, van de Wrb geen reden meer is gezien voor een afzonderlijke bepaling als die in de tweede volzin van het derde lid van dat artikel.
Zoals hierboven is toegelicht behelst de in bovenvermelde wet van 29 december 2008 vervatte herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand een duidelijke scheiding tussen de verlening van rechtshulp (rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig juridisch advies waarbij geen sprake is van vertegenwoordiging van de rechtzoekende) en de verlening van verdergaande rechtsbijstand. Zie voor een nadere toelichting hierop de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 436, nr. 3) en de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2006/07, 30 436, nr. 6) bij het voorstel van deze wet. Voor rechtshulp kunnen rechtzoekenden zich wenden tot het juridisch loket, zijnde de voorziening die de raden voor rechtsbijstand op basis van artikel 7, tweede lid, van de Wrb hiervoor hebben getroffen. Een toevoeging hoeft hiervoor niet te worden aangevraagd (zie artikel 24, eerste lid, Wrb). Verdergaande rechtsbijstand aan rechtzoekenden wordt verleend door de advocatuur; ten behoeve hiervan is wel telkens een toevoeging vereist. Dit artikel regelt dat de rechtzoekende geen eigen bijdrage is verschuldigd voor gesubsidieerde rechtsbijstand in de vorm van rechtshulp door het juridisch loket. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aankondiging hiervan in onder meer bovenvermelde memorie van toelichting.
Deze artikelen bevatten de bepalingen die tot dusverre met betrekking tot de vaststelling van de financiële draagkracht van rechtzoekenden waren opgenomen in de artikelen 2, 14 en 12a van het Bdr. Hierin wordt geregeld in welke gevallen het inkomen van ouders van een minderjarig kind niet in aanmerking wordt genomen, welke bescheiden rechtspersonen bij een toevoegingsaanvraag moeten overleggen, en dat verlening van een toevoeging ook geschiedt indien sprake is van een terugval in inkomen of vermogen van minder dan 15% maar het inkomen of vermogen door peiljaarverlegging binnen de grenzen, bedoeld in artikel 34 van de Wrb, valt.
Zoals hierboven is toegelicht worden de tot nu toe in het Bdr opgenomen bepalingen over de eigen bijdrage alsmede enkele hierin nog resterende nadere regels over de vaststelling van de financiële draagkracht overgeheveld naar het onderhavige besluit. De artikelen die overigens nog in het Bdr waren opgenomen (11c en 16) kunnen in verband met bovenvermelde afschaffing van het verlengd spreekuur komen te vervallen. Met het oog op het voorgaande wordt het Bdr ingetrokken.
De Staatssecretaris van Justitie,
N. Albayrak
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-46.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.