Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2009, 146 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2009, 146 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 januari 2009, nr. CEND/HDJZ-2008/1707 sector SCH, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Gelet op Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157), en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen (SOLAS-verdrag), en op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel e, derde lid, en 20 van de Scheepvaartverkeerswet, en op richtlijn nr. 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (PbEU L 323) en artikel 22, eerste lid, van de Zeevaartbemanningswet;
De Raad van State gehoord (advies van 5 februari 2009, nr. W09.09.0011/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 6 maart 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/230 sector SCH, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit gegevens scheepvaart 2007 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
service provider, die de van een meldplichtig zeeschip ontvangen meldplichtige gegevens doorzendt naar het LRIT-datacentrum;
1°. voor de wateren in beheer bij het Rijk: de personen die als zodanig zijn aangewezen door Onze Minister;
2°. voor de wateren in beheer bij een ander openbaar lichaam: het bestuur van dat openbaar lichaam, dan wel de personen die als zodanig door het bestuur zijn aangewezen;
gegevens die worden verwerkt in RIS en waarmee de geografische positie van de randapparatuur van een RIS-gebruiker wordt aangegeven;
long range identification and tracking systeem, als bedoeld in Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, onderdeel 4.1, van het SOLAS-verdrag;
datacentrum waarin meldplichtige gegevens worden opgeslagen;
een zeeschip als bedoeld in Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, onderdeel 2.1, in overeenstemming met de onderdelen 4.1, 4.2 en 7, van het SOLAS-verdrag, waar ter wereld dat zich ook bevindt, en dat op grond van de voor Nederland geldende rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden te voeren;
de gegevens, bedoeld in Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, onderdeel 5, van het SOLAS-verdrag;
richtlijn nr. 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (PbEG L 208);
richtlijn nr. 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PbEU L 255);
River Information Services als bedoeld in artikel 1 van de Scheepvaartverkeerswet;
de plaats waar RIS wordt beheerd;
alle gebruikers van RIS, waaronder in elk geval worden begrepen degene die het schip of een ander vaartuig voert dan wel verkeersdeelnemer is, RIS-operatoren, bevoegde autoriteiten, haven- en terminalexploitanten, operatoren van calamiteitencentra, vlootbeheerders, scheepsagenten, verladers en tussenpersonen op het gebied van vervoer;
het verlenen van RIS via specifieke systemen;
toestemming van een betrokkene als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de toestemming mede betrekking kan hebben op gegevens van RIS-gebruikers die geen natuurlijke personen zijn;
het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157), en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen;
gegevens die worden verwerkt voor het uitwisselen of overbrengen van informatie tussen RIS-gebruikers.
B
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
C
In artikel 5 vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
D
Het opschrift van hoofdstuk 3 komt te luiden:
E
Onder wijziging van «Hoofdstuk 4. Slotbepalingen» in: Hoofdstuk 5. Slotbepalingen, wordt een nieuw hoofdstuk 4 ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister wijst bij besluit aan:
a. een LRIT-datacentrum;
b. één of meerdere applicatie-service providers;
c. de organisatie of persoon die bevoegd is meldplichtige gegevens bij het LRIT-datacentrum op te vragen;
d. de organisatie of persoon die bevoegd is aan te geven met welke intervallen meldplichtige gegevens door middel van het LRIT worden verzonden;
e. de organisatie of persoon aan wie wordt gemeld dat het LRIT is uitgeschakeld.
2. Aan een aanwijzing kunnen voorwaarden worden verbonden.
3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
1. De kapitein van een meldplichtig zeeschip meldt door middel van het LRIT de meldplichtige gegevens via een aangewezen applicatie-service provider aan het aangewezen LRIT-datacentrum.
2. De melding bedoeld in het eerste lid, geschiedt met de intervallen zoals bepaald door de organisatie of persoon die daartoe op grond van artikel 12a, eerste lid, onderdeel d, is aangewezen.
3. Wanneer het LRIT overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, onderdeel 7, van het SOLAS-verdrag is uitgeschakeld, meldt de kapitein dit aan de op grond van artikel 12a, eerste lid, onderdeel e, daartoe aangewezen organisatie of persoon, en maakt hij daarvan een aantekening in het document bedoeld in Hoofdstuk V, Voorschrift 28, van het SOLAS-verdrag, waarbij hij aangeeft waarom en hoe lang het LRIT werd uitgeschakeld. De melding kan mede geschieden door de eigenaar, de rompbevrachter, de agent, en verder door een ieder die zeggenschap heeft over het gebruik van het desbetreffend meldplichtig zeeschip.
4. Wanneer een van de in het derde lid genoemde personen aan de daar genoemde meldplicht van de kapitein heeft voldaan, is de kapitein daarvan ontslagen.
1. De op grond van artikel 12a, eerste lid, onderdeel c, aangewezen organisatie of persoon, vraagt gegevens op bij het LRIT-datacentrum in overeenstemming met het bepaalde in Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, onderdeel 8.1, van het SOLAS-verdrag.
2. Een op grond van het eerste lid aangewezen organisatie die een Search and Rescue dienst is, kan, voor zover dat voor een goede uitvoering van de reddingstaak noodzakelijk is, bij het LRIT-datacentrum gegevens met betrekking tot ieder zeeschip opvragen, waar ter wereld dat zich ook bevindt.
F
Er wordt een artikel ingevoegd, luidend:
Het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 9, eerste lid, wordt «artikel 18, derde lid, van richtlijn nr. 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEG L 136)» vervangen door: artikel 19, eerste tot en met zesde lid, van richtlijn nr. 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (PbEU L 323).
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 12 maart 2009
Beatrix
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa
Uitgegeven de eenendertigste maart 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Door middel van het onderhavige besluit wordt het Besluit gegevens scheepvaart 2007 aangepast, om daarin «long range identification and tracking» (LRIT) van zeeschepen te implementeren, en wordt het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart gewijzigd om het in overeenstemming te brengen met richtlijn nr. 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (PbEU L 323).
LRIT is opgenomen in een wijziging van Hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag (het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157), en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen), welke wijziging op 31 december 2008 in werking treedt. Deze wijziging vloeit voort uit Resolutie 202(81) van 19 mei 2006, en Resolutie 263(84) van 16 mei 2008 van de Maritime Safety Committee (MSC) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).
Doel van LRIT is dat kuststaten, die partij zijn bij het SOLAS-verdrag, om security-redenen zeeschepen van verdragspartijen kunnen volgen die te kennen hebben gegeven zich naar een van hun havens te begeven, of die zich binnen een afstand van 1000 mijl van hun kust bevinden. Verdragspartijen kunnen hun eigen zeeschepen waar ook ter wereld volgen. Daarnaast is LRIT erop gericht veiligheidsproblemen met zeeschepen eerder te kunnen onderkennen, zodat Search and Rescue (SAR) diensten eerder voor een noodzakelijke redding kunnen worden ingezet.
Door middel van overeenkomstig artikel 40, eerste, of derde lid, van het Schepenbesluit 2004 voorgeschreven apparatuur, worden met bepaalde intervallen signalen van zeeschepen van verdragspartijen verzonden naar een applicatie-service provider. Deze koppelt aan dat signaal een aantal gegevens, te weten de identiteit en de positie van het desbetreffende zeeschip en het tijdstip waarop die positie werd bepaald. Vervolgens worden deze gegevens door de applicatie-service provider doorgezonden naar een LRIT-datacentrum.
De Minister van Verkeer en Waterstaat wijst bij besluit een applicatie-service provider of applicatie-service providers aan, en ook een LRIT-datacentrum.
Door middel van het onderhavige besluit wordt de plicht om meldplichtige gegevens te verzenden opgelegd aan Nederlandse zeeschepen, waar ter wereld die zich ook bevinden.
De zich bij de desbetreffende LRIT-datacentra bevindende gegevens van zeeschepen die op grond van de voor Nederland geldende rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden te voeren, dit zijn de in het Nederlandse scheepsregister ingeschreven zeeschepen (verder te noemen Nederlandse zeeschepen), en andere zeeschepen kunnen door de daartoe bevoegde instantie van iedere kuststaat die deel uitmaakt van de IMO, waaronder uiteraard Nederland zelf, binnen de in vorengenoemde resoluties gestelde randvoorwaarden, elektronisch worden opgevraagd. Deze randvoorwaarden zijn:
a. het zeeschip bevindt zich binnen een afstand van 1000 mijl van de kust van de desbetreffende kuststaat; of
b. het zeeschip heeft te kennen gegeven naar een haven of ankerplaats van die kuststaat op weg te zijn.
Het opvragen van meldplichtige gegevens kan ten aanzien van Nederlandse zeeschepen niet, wanneer het een kuststaat betreft die door Nederland voor het opvragen van de gegevens van Nederlandse zeeschepen is uitgesloten. Na het door de Staat der Nederlanden doorgeven van een desbetreffende kuststaat aan het door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen LRIT-datacentrum, wordt die kuststaat voor het opvragen van gegevens van Nederlandse zeeschepen in het LRIT-datacentrum geblokkeerd. Hierbij moet worden gedacht aan kuststaten die zich slecht aan de internationale rechtsregels houden. Het SOLAS-verdrag biedt de mogelijkheid voor een dergelijke uitsluiting (Voorschrift 19-1, onderdeel 9.1).
Gegevens van Nederlandse zeeschepen, die zich in de Nederlandse territoriale zee, of zich op een in Nederland gelegen scheepvaartweg of een daaraan gelegen haven, terminal, of laad- of losplaats bevinden, kunnen alleen door de desbetreffende Nederlandse bevoegde instantie worden opgevraagd.
Aangewezen Search and Rescue diensten mogen, voor zover dat voor een goede uitvoering van de reddingstaak noodzakelijk is, via het aangewezen LRIT-datacentrum gegevens opvragen van ieder zeeschip, waar ter wereld zich dat ook bevindt.
Dit besluit brengt geen administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven met zich mee. Er is voor wat betreft de wijziging van het Besluit gegevens scheepvaart 2007, in verband met de implementatie van long range identification and tracking voor de zeevaart alleen sprake van de inhoudelijke verplichting tot het, via een applicatie-service provider, melden van meldplichtige gegevens aan het LRIT-datacentrum, door middel van LRIT-apparatuur dat die melding automatisch uitvoert. Er zijn wat dit laatste besluit betreft daarom alleen inhoudelijke nalevingskosten. Deze zijn gelijk aan de uitvoeringskosten voor het bedrijfsleven.
Het onderhavige besluit is daarom niet aangeboden aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten voor de zogenaamde ACTAL toets.
Uitgaande van ongeveer 800 Nederlandse zeeschepen, brengt de implementatie van LRIT in totaal ongeveer € 900.000,– aan uitvoeringskosten voor het bedrijfsleven met zich mee. Ongeveer 200 schepen zullen van nieuwe apparatuur moeten worden voorzien. Inclusief installatie en het uitvoeren van aanvullende testen kost dit ongeveer € 2600,– per zeeschip. Van ongeveer 300 zeeschepen zal de software van de bestaande apparatuur moeten worden gemoderniseerd. Inclusief het uitvoeren van testen kost dit ongeveer € 900,– per zeeschip. Voor ongeveer 300 zeeschepen zal met alleen het testen van de bestaande apparatuur kunnen worden volstaan. Dit brengt ongeveer € 300,– aan kosten per zeeschip met zich mee.
De kosten voor de communicatie van de meldplichtige gegevens zelf, komen voor rekening van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Nieuwe strafbare feiten in het onderhavige besluit vormen de overtreding van de artikelen 12b, eerste tot en met derde lid, en 12c, eerste lid, van het Besluit gegevens scheepvaart 2007.
Hiervan mag nauwelijks een verzwaring voor de handhaving worden verwacht, omdat het verzenden van de meldplichtige gegevens automatisch verloopt, als eigenschap van de desbetreffende LRIT-apparatuur.
Daarnaast mag van de organisatie of persoon die daartoe door de Minister van Verkeer en Waterstaat is aangewezen niet worden verwacht dat gegevens worden opgevraagd waarvoor geen autorisatie op grond van het SOLAS-verdrag bestaat.
De noodzaak LRIT-apparatuur uit te schakelen zal zeer zelden voorkomen. Bovendien kan de hieraan verbonden meldplicht door meerdere personen worden vervuld.
In artikel I, onderdeel A, is artikel 1 van het Besluit gegevens scheepvaart 2007 gewijzigd. De definities van de voor LRIT noodzakelijke begrippen zijn in artikel 1 opgenomen en alle definities zijn in alfabetische volgorde geplaatst, waarbij de nummering is komen te vervallen. De voor LRIT noodzakelijke begrippen zijn:
– applicatie-service provider, – LRIT, – LRIT-datacentrum, – meldplichtig zeeschip, – meldplichtige gegevens, en – SOLAS-verdrag. Voor de betekenis van deze begrippen is, waar mogelijk, dynamisch naar de desbetreffende bepalingen uit Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, van het SOLAS-verdrag verwezen.
In artikel I, onderdeel B, wordt het opschrift van hoofdstuk 2 gewijzigd en in onderdeel D het opschrift van hoofdstuk 3.
Door deze wijziging wordt duidelijk dat het in hoofdstuk 2 gaat om de gegevens van zeeschepen ten behoeve van het monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en in hoofdstuk 3 om het verstrekken en beheren van gegevens voor binnenschepen ten behoeve van River information Services (RIS). Op deze wijze wordt duidelijk aangegeven dat het hier om andere informatie gaat dan in het nieuwe hoofdstuk 4. Voor de toelichting op hoofdstuk 4 wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op onderdeel E.
De vermelding dat overtreding van artikel 5 een strafbaar feit is, is overgebracht naar artikel I, onderdeel F, artikel 14a, van het onderhavige besluit, en kan daarom op deze plaats vervallen. In artikel 14a zijn alle artikelen of onderdelen daarvan aangegeven, waarvan overtreding een strafbaar feit is.
Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel B.
Voor het melden en opvragen van gegevens van zeeschepen ten behoeve van LRIT, is een hoofdstuk 4 in de onderhavige regeling ingevoegd, bestaande uit de artikelen 12a tot en met 12c.
In artikel 12a wordt aangegeven dat het LRIT-datacentrum, de applicatie-service provider(s), de organisatie of persoon die bevoegd is meldplichtige gegevens bij het LRIT-datacentrum op te vragen, de organisatie of persoon die bevoegd is aan te geven met welke intervallen meldplichtige gegevens door middel van het LRIT worden verzonden, en de organisatie of persoon aan wie wordt gemeld dat het LRIT wordt uitgeschakeld, bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat worden aangewezen. Aan deze aanwijzing kunnen voorwaarden worden verbonden.
Als LRIT-datacentrum zal het datacentrum worden aangewezen dat door de Raad van de Europese Unie als centraal datacentrum voor de gehele Europese Unie is aangewezen. Aanwijzing van een applicatie-service provider of applicatie-service providers, houdt tevens de erkenning ervan in.
Voor Nederland zullen naar verwachting de Kustwacht en een of meerdere Search and Rescue (SAR) diensten als bedoeld in Hoofdstuk V, Voorschrift 2, onderdeel 5, van het SOLAS-verdrag, als bevoegde instantie voor het opvragen van gegevens bij het LRIT-datacentrum worden aangewezen. De Kustwacht zal naar verwachting ook de organisatie worden die bevoegd is aan te geven met welke intervallen de meldplichtige gegevens moeten worden verzonden.
In het eerste lid van artikel 12b is bepaald dat de kapitein van een meldplichtig zeeschip, degene is die door middel van het LRIT de meldplichtige gegevens via een aangewezen applicatie-service provider aan het aangewezen LRIT-datacentrum meldt.
In het tweede lid is bepaald dat melding geschiedt met intervallen zoals bepaald door de daartoe door de Minister van Verkeer en Waterstaat op grond van artikel 12a, eerste lid, onderdeel d, aangewezen organisatie of persoon. Een dergelijke opdracht kan alleen worden gegeven aan buitenlandse zeeschepen die zich binnen een afstand van 1000 zeemijlen uit de Nederlandse kust bevinden, of die te kennen hebben gegeven zich naar een In Nederland gelegen haven of ankerplaats te begeven. Aan Nederlandse zeeschepen kan die opdracht worden gegeven onafhankelijk van waar zij zich bevinden. Het niet voldoen aan deze opdracht, zal voor buitenlandse zeeschepen, op aangeven van Nederland door de desbetreffende vlaggenstaat worden vervolgd. Het niet voldoen aan deze opdracht door Nederlandse zeeschepen, wordt op aangeven van een buitenlandse kuststaat door Nederland vervolgd.
In het derde lid is bepaald dat wanneer de LRIT-apparatuur wordt uitgeschakeld, dit door de kapitein wordt medegedeeld aan de organisatie of persoon die daartoe op grond van artikel 12a, eerste lid, onderdeel e, is aangewezen, en dat in het scheepsjournaal wordt opgetekend waarom en hoe lang de LRIT-apparatuur werd uitgeschakeld.
In het vierde lid is bepaald dat de melding van het uitschakelen van het LRIT ook door anderen kan geschieden. Wanneer één van die anderen de melding heeft gedaan, is de kapitein daarvan ontslagen.
In het eerste lid van artikel 12c is bepaald dat de organisatie of persoon die daartoe op grond van artikel 12a, eerste lid, onderdeel c, is aangewezen, alleen gegevens van meldplichtige zeeschepen bij het LRIT-datacentrum opvraagt, waartoe hij gerechtigd is.
Van een Nederlands zeeschip kunnen, door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen organisatie of persoon, de meldplichtige gegevens bij het LRIT-datacentrum worden opgevraagd, ongeacht waar dit zeeschip zich ter wereld bevindt. Van een buitenlands zeeschip kunnen, door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen organisatie of persoon, alleen meldplichtige gegevens worden opgevraagd als dit zeeschip te kennen heeft gegeven op weg te zijn naar een Nederlandse haven of een andere plaats die onder Nederlandse jurisdictie valt, of zich binnen een afstand van 1000 zeemijlen uit de Nederlandse kust bevindt. Van een buitenlands zeeschip dat zich in het binnenland van een andere kuststaat bevindt kunnen geen meldplichtige gegevens worden opgevraagd. Dat kan ook niet van een buitenlands zeeschip dat zich in de territoriale wateren bevindt van de kuststaat waarvan het de vlag voert.
In het tweede lid is bepaald dat een Search and Rescue dienst bij het LRIT-datacentrum gegevens kan opvragen van alle zeeschepen, waar ter wereld die zich ook bevinden, voor zover dat voor een goede uitvoering van de reddingstaak noodzakelijk is.
Door middel van artikel I, onderdeel F, wordt een artikel 14a ingevoegd. Daarin zijn de artikelen en onderdelen van het onderhavige besluit aangegeven waarvan overtreding een strafbaar feit vormt.
Overtreding van artikel 5 was al als een strafbaar feit aangemerkt.
Nieuwe strafbare feiten zijn overtreding van de artikelen 12b, eerste tot en met derde lid, en 12c, eerste lid. Zie van het algemeen deel van de toelichting het onderdeel «Handhaving».
Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEG L 136) is met ingang van 23 december 2008 vervangen door richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (PbEU L 323). De verwijzing in artikel 9, eerste lid, van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart naar de desbetreffende bepaling van eerstgenoemde richtlijn is daarom vervangen door een verwijzing naar de desbetreffende bepalingen van laatstgenoemde richtlijn. Inhoudelijk is er daardoor niets gewijzigd.
Voor de wijziging van het Besluit gegevens scheepvaart 2007 is gekozen voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Zo kan worden verzekerd dat inwerkingtreding plaatsvindt als ook het LRIT-datacentrum en de applicatie-service provider(s) daarvoor gereed zijn.
De wijziging van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het onderhavige besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 23 december 2008. Dit is de datum waarop richtlijn 2008/106/EG richtlijn 2001/25/EG heeft vervangen.
Inwerkingtreding met terugwerkende kracht is mogelijk omdat er door de vervanging inhoudelijk niets is gewijzigd en er geen sprake is van bepalingen waarvan de overtreding een strafbaar feit is. Bovendien wordt zo voorkomen dat deze bepalingen voor de periode gelegen tussen 23 december 2008 en de inwerkingtreding van het onderhavige besluit niet van toepassing zijn.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-146.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.