Besluit van 10 oktober 2008 tot aanpassing van enkele rechtspositionele regelingen in verband met de wijziging van andere regelingen, de verduidelijking van de berekening van de diensttijdgratificatie, de eindejaarsuitkering en de vakantie-uitkering alsmede het wegnemen van ongelijke behandeling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juli 2008, nummer 2008-0000300618, directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties, directie Arbeidszaken Openbare Sector, afdeling Arbeidsverhoudingen, Overlegstelsel en Internationale Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 125h van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 23 juli 2008, nr. W04.08.0283/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 oktober 2008, nummer 2008-0000373703, directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties, directie Arbeidszaken Publieke Sector, afdeling Arbeidsorganisatie en Ambtenarenrecht, uitgebracht mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 33g vervallen het achtste en negende lid en worden het tiende tot en met dertiende lid vernummerd tot achtste tot en met elfde lid.

B

In artikel 33i vervallen het zesde en zevende lid.

C

In artikel 34 vervallen het zesde en zevende lid en worden het achtste en negende lid vernummerd tot zesde en zevende lid.

D

In artikel 59 vervallen het vierde en vijfde lid en worden het zesde tot en met achtste lid vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

E

In artikel 60 vervallen het tweede en derde lid en worden het vierde tot en met zesde lid vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

F

Artikel 79, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. De ambtenaar die een diensttijd heeft van tien jaar of meer en aan wie ontslag is verleend op grond van artikel 96 of 98, eerste lid, onder f, wordt een diensttijdgratificatie toegekend, indien binnen een termijn van vijf jaar na de datum van ingang van het ontslag aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum zou hebben bestaan. De diensttijdgratificatie bedraagt een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij ambtsjubileum als bedoeld in het eerste lid. De berekeningsgrondslag van de gratificatie wordt bij een ontslag op grond van artikel 98, eerste lid, onder f, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller overeenkomt met het aantal uren waarvoor de ambtenaar ontslag is verleend en de noemer met het aantal uren waarvoor hij voorafgaand aan het ontslag was aangesteld.

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 62a vervallen het achtste en negende lid en worden het tiende tot en met dertiende lid vernummerd tot achtste tot en met elfde lid.

B

In artikel 62ab vervallen het zesde en zevende lid.

C

In artikel 63 vervallen het zesde en zevende lid en worden het achtste en negende lid vernummerd tot zesde en zevende lid.

D

In artikel 94 vervallen het vierde en vijfde lid en worden het zesde tot en met achtste lid vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

E

In artikel 95 vervallen het tweede en derde lid en worden het vierde tot en met zesde lid vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

F

Artikel 114, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. De ambtenaar die een diensttijd heeft van tien jaar of meer en aan wie ontslag is verleend op grond van artikel 126 of 129, eerste lid, onder f, wordt een diensttijdgratificatie toegekend, indien binnen een termijn van vijf jaar na de datum van ingang van het ontslag aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum zou hebben bestaan. De diensttijdgratificatie bedraagt een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij ambtsjubileum als bedoeld in het eerste lid. De berekeningsgrondslag van de gratificatie wordt bij een ontslag op grond van artikel 129, eerste lid, onder f, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller overeenkomt met het aantal uren waarvoor de ambtenaar ontslag is verleend en de noemer met het aantal uren waarvoor hij voorafgaand aan het ontslag was aangesteld.

ARTIKEL III

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45b vervallen het achtste en negende lid en worden het tiende tot en met dertiende lid vernummerd tot achtste tot en met elfde lid.

B

In artikel 45d vervallen het zesde en zevende lid.

C

In artikel 46 vervallen het zesde en zevende lid en worden het achtste tot en met tiende lid vernummerd tot zesde tot en met achtste lid.

D

In artikel 67 vervallen het vierde en vijfde lid en worden het zesde tot en met achtste lid vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

E

In artikel 68 vervallen het tweede en derde lid en worden het vierde tot en met zesde lid vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

F

Artikel 85, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. De ambtenaar die een diensttijd heeft van tien jaar of meer en aan wie ontslag is verleend op grond van artikel 99 of 104, eerste lid, onder e, wordt een diensttijdgratificatie toegekend, indien binnen een termijn van vijf jaar na de datum van ingang van het ontslag aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum zou hebben bestaan. De diensttijdgratificatie bedraagt een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij ambtsjubileum als bedoeld in het eerste lid. De berekeningsgrondslag van de gratificatie wordt bij een ontslag op grond van artikel 104, eerste lid, onder e, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller overeenkomt met het aantal uren waarvoor de ambtenaar ontslag is verleend en de noemer met het aantal uren waarvoor hij voorafgaand aan het ontslag was aangesteld.

ARTIKEL IV

Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 20a wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Voor de berekening van de eindejaarsuitkering wordt uitgegaan van het salaris zonder dat dit is verminderd met het bedrag dat als belastingvrije vergoeding is uitgekeerd voor een bestemmingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de IKAP-regeling rijkspersoneel.

B

Aan artikel 21 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de berekening van de vakantie-uitkering wordt uitgegaan van de bezoldiging zonder dat deze is verminderd met het bedrag dat als belastingvrije vergoeding is uitgekeerd voor een bestemmingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de IKAP-regeling rijkspersoneel.

C

In Bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 wordt de vermelding «(maandbedragen in guldens)» vervangen door: (maandbedragen in euro).

ARTIKEL V

In artikel 3, vierde lid, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vervalt het zinsdeel: of hij voor bepaalde tijd is aangesteld krachtens één van de volgende bepalingen:

  • a. artikel 6, tweede lid, onderdelen b tot en met f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • b. artikel 6, tweede lid, onderdelen b tot en met f, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

  • c. artikel 18, vierde lid, onderdeel b, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken.

ARTIKEL VI

Artikel 12, tweede lid, van het Reisbesluit binnenland komt te luiden:

  • 2. De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in het eerste lid bedraagt ten hoogste het bedrag van de vergoeding dat is bepaald volgens de krachtens artikel 7 gestelde regels.

ARTIKEL VII

In artikel 2, derde lid, onderdeel a, van het Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk vervalt het zinsdeel: minus de waarde van een warme maaltijd per dag, genoemd in artikel 32, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001,.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt wat betreft artikel IV, onderdeel C, terug tot en met 1 januari 2002, wat betreft artikel VI tot en met 1 januari 2004 en wat betreft artikel VII tot en met 1 januari 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 10 oktober 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de vijfentwintigste november 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Doordat enkele algemene wettelijke regelingen – in casu de Wet arbeid en zorg, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 – zijn gewijzigd dienen nu – bij wijze van technische wijzigingen – ook enkele rechtspositionele regelingen voor rijksambtenaren te worden aangepast. Dit is aan de orde in de artikelen I, II, III, telkens A tot en met E, en VI en VII.

Voorts is vanuit de toepassingspraktijk van rechtspositieregelingen gebleken dat verduidelijking van (de regels omtrent) enkele berekeningen – van de diensttijdgratificatie, de eindejaarsuitkering en de vakantie-uitkering – gewenst is. Dit betreft de artikelen I, II, III, telkens onder F, en IV, A en B.

Een Oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling – betreffende tegemoetkoming in verhuiskosten – leidt tot het wegnemen van een geval van ongelijke behandeling in artikel V.

En tenslotte wordt een omissie, de vervanging van het woord gulden in euro, hersteld in artikel IV, C.

Artikelsgewijs

Artikelen I, II en III, A tot en met E

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG) en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) bepaalden dat bij verlof met behoud van (gedeeltelijke) bezoldiging als bedoeld in de in de artikelen I, II en III van voorliggend besluit onder A tot en met E genoemde artikelen, op die bezoldiging in mindering moet worden gebracht een tegemoetkoming die verkregen is of kon worden op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Dit hoofdstuk voorzag in een financierings-/tegemoetkomingsregeling bij loopbaanonderbreking.

Bij de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurig zorgverlof en het aanbrengen van enkele verbeteringen (Stb. 2005, 274), in werking getreden per 1 juni 2005 (Stb. 2005, 278), is hoofdstuk 7 van de WAZO vervallen. Het vervallen van dit hoofdstuk is toegelicht in de derde nota van wijziging bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2003/2004, 28 467, nr. 8).

Derhalve konden de artikelleden die bedoelde verrekening voorschreven, vervallen.

Aan het vervallen van bedoelde artikelleden behoefde geen terugwerkende kracht te worden gegeven. Sinds het vervallen van hoofdstuk 7 van de WAZO hadden deze artikelleden voor nieuwe situaties immers toch al geen werking meer. Deze leden hadden nog wel een functie voor oude gevallen: artikel IXA van voornoemde Wet van 28 april 2005 bepaalde dat hoofdstuk 7 van de WAZO van toepassing blijft voor de duur van de periode waarin recht bestaat op een tegemoetkoming krachtens dat hoofdstuk, indien dat recht is ingegaan vóór 1 juni 2005. Aan dit overgangsrecht kunnen thans geen rechten meer worden ontleend, aangezien artikel 7:9 van de WAZO de periode voor een financiële tegemoetkoming begrensde op 18 maanden.

Artikelen I, II en III, F

Het tweede lid van artikel 79 van het ARAR, 114 van het ARSG en 85 van het RDBZ verplicht om een diensttijdgratificatie toe te kennen, indien aan de ambtenaar ontslag is verleend in het kader van een reorganisatie of op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte vóórdat de periode van een ambtsjubileum is vol gemaakt. De tekst van dit tweede lid vermeldt dat de diensttijdgratificatie een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de gratificatie bij ambtsjubileum is.

Bij ontslag wegens ziekte doet zich ook de mogelijkheid voor dat de arbeidsrelatie niet volledig wordt beëindigd, maar voor een verminderd aantal uren wordt voortgezet. In die situatie leidt de berekening van de diensttijdgratificatie volgens bedoeld tweede lid tot een voor de ambtenaar onbedoeld onvoordelige uitkomst. De diensttijdgratificatie wordt berekend over de volbrachte diensttijd (bijvoorbeeld 21 jaar) en de volle omvang van de betrekking (bijvoorbeeld 36 uur) (tijdvakken A en B in het schema hieronder; zie hierna ook de rekenvoorbeelden). Bij de gedeeltelijke voortzetting (16 uur) van het dienstverband wordt bij het bereiken van het 25-jarig ambtsjubileum overeenkomstig de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum de gratificatie bij ambtsjubileum berekend over de tijdvakken B en C. Ingevolge artikel 2, derde lid, van die regeling moet de gratificatie bij ambtsjubileum worden verminderd met het bedrag van de diensttijdgratificatie die bij het eerder verleende ontslag is toegekend. Duidelijk moge zijn dat de diensttijdgratificatie ten dele over hetzelfde bezoldigingsbedrag – en dus over dezelfde arbeidsduur of omvang van de betrekking (maar over een kortere diensttijd) – wordt berekend als de gratificatie bij ambtsjubileum (tijdvak B). Anders gezegd: dit deel van de diensttijdgratificatie wordt opnieuw uitgekeerd als onderdeel van de gratificatie bij ambtsjubileum. Overeenkomstig de kennelijke bedoeling van artikel 2, derde lid, dient hier verrekening plaats te vinden.

verkleinde afbeelding van stb-2008-483-001.png

Het andere deel van de diensttijdgratificatie – tijdvak A – is echter niet berekend over hetzelfde bezoldigingsbedrag ofwel dezelfde betrekkingsomvang, zodat de nu in artikel 2, derde lid, voorgeschreven verrekening ertoe leidt dat de betrokken ambtenaar over dit tijdvak in het geheel geen diensttijdgratificatie ontvangt en er bovendien van de gratificatie bij ambtsjubileum niets overblijft. Om deze onbedoelde uitkomst te repareren is artikel 2, derde lid, van de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum aangepast (besluit van 11 september 2008, Stcrt. 187) in die zin dat de «in het eerste lid genoemde gratificatie verminderd (wordt) met het bedrag van die diensttijdgratificatie voor zover dat bedrag betrekking heeft op dezelfde omvang van de betrekking en dezelfde diensttijd (tijdvak B) als waarover de gratificatie bij ambtsjubileum is berekend».

Er is echter een reden om verrekening eigenlijk helemaal te voorkomen, dus te voorkomen dat beide gratificaties ten dele over dezelfde betrekkingsomvang en diensttijd (tijdvak B) worden berekend. Die reden is dat de diensttijdgratificatie (in tegenstelling tot de gratificatie bij ambtsjubileum) belast wordt voor de loonbelasting en het eerder netto - na aftrek van loonbelasting - aan de ambtenaar uitbetaalde bedrag van de diensttijdgratificatie later bruto zou worden verrekend met de gratificatie bij ambtsjubileum. De diensttijdgratificatie dient derhalve uitsluitend te worden berekend over omvang van de betrekking waarvoor ontslag wordt verleend, niet mede over de omvang van de betrekking die later bij de berekening van de gratificatie bij ambtsjubileum is betrokken. Daartoe is aan het tweede lid van artikel 79 ARAR, 114 ARSG en 85 RDBZ een bepaling toegevoegd. Voor een betere leesbaarheid zijn voorts de elementen van bedoeld tweede lid anders geordend.

verkleinde afbeelding van stb-2008-483-002.png

Artikel IV, onder A en B

De artikelen 20a en 21 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984 (BBRA) geven aan dat de eindejaarsuitkering respectievelijk de vakantie-uitkering worden berekend over het genoten salaris dan wel de genoten bezoldiging. Vermindering van het bruto loon als gevolg van aanwending van een deel van het loon voor een bestemming in het kader van de zogenaamde IKAP-regeling rijkspersoneel zou in beginsel leiden tot een lagere eindejaars- en vakantie-uitkering. Er bestaat echter fiscaal geen bezwaar tegen dat wordt geregeld dat bedoelde vermindering buiten beschouwing blijft voor de berekening van deze uitkeringen, hetgeen nu door de onderhavige wijziging is geschied.

Artikel IV, onder C

In het Besluit van 14 september 2001 tot aanpassing van besluiten in verband met de vervanging van de gulden door de euro (Aanpassingsbesluit euro, Stb. 2001, 415, pagina 83) is bij het vervangen van het guldenbedrag door het eurobedrag in bijlage A van het BBRA over het hoofd gezien de vermelding «(maandbedragen in guldens)» eveneens aan te passen. Deze omissie is alsnog gecorrigeerd met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2002 (zie artikel VIII).

Artikel V

Op grond van artikel 3, vierde lid, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 wordt onder bepaalde voorwaarden een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend tenzij de betrokken ambtenaar is aangesteld voor bepaalde tijd. Ingevolge artikel 125h van de Ambtenarenwet mag het bevoegd gezag geen onderscheid maken in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijk karakter van de aanstelling, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Naar aanleiding van een Oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling (Oordeel 2006-186) is besloten de tegemoetkoming in de verhuiskosten van medewerkers met een aanstelling voor bepaalde tijd op dezelfde wijze te verstrekken als bij medewerkers met een vaste aanstelling. Dit besluit is nu geformaliseerd door het laten vervallen van de in artikel V aangegeven zinsnede.

Artikel VI

Het Reisbesluit binnenland biedt in artikel 12 een mogelijkheid een regeling te treffen voor een tegemoetkoming in de reiskosten, indien bij de dienstreis gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van een auto, het carpoolen. De verwijzing naar de Wet op de loonbelasting 1964 in het tweede lid voor het vaststellen van het maximale bedrag van de tegemoetkoming was niet langer juist. De maximering was altijd gekoppeld aan de belastingvrije kilometervergoeding in deze wet. Met de wijziging in de wet van de belastingvrije kilometervergoeding (van € 0,28 naar € 0,18 en later naar € 0,19) heeft de verwijzing haar betekenis met ingang van 1 januari 2004 verloren. De maximering is sinds genoemde datum gekoppeld aan de vergoeding die volgens krachtens artikel 7 te stellen regels wordt bepaald.

Artikel VII

Artikel 2, derde lid, onderdeel a, van het Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk bevatte een verwijzing naar artikel 32, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Die verwijzing heeft vanaf 1 januari 2007 geen betekenis meer, omdat het in mindering brengen van een normbedrag op de vergoeding van een maaltijd op grond van dit besluit is afgeschaft. Aan de onderhavige wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2007.

Mede namens

de Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven