Wet van 9 oktober 2008, houdende bepalingen over de zorg voor de publieke gezondheid (Wet publieke gezondheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, ter implementatie van de herziene Internationale Gezondheidsregeling en om beter voorbereid te zijn op infectieziektecrises, wenselijk is voor de infectieziektebestrijding regels te stellen betreffende de organisatie ervan en de informatieverplichtingen en de bevoegdheden tot optreden uit te breiden; dat het wenselijk is om deze regels samen met de bestaande bepalingen onder te brengen in één wet opdat een samenhangend geheel ontstaat; dat daarom de Wet collectieve preventie volksgezondheid, de Infectieziektenwet en de Quarantainewet kunnen worden ingetrokken en worden vervangen door een wet voor de publieke gezondheid; dat het daarnaast wenselijk is om in deze wet een bepaling op te nemen omtrent een verplichte digitale gegevensopslag bij de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de Internationale Gezondheidsregeling:

de Internationale Gezondheidsregeling met Bijlagen (Trb. 2007, 34);

b. Onze Minister:

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

c. publieke gezondheidszorg:

de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten;

d. jeugdgezondheidszorg:

de publieke gezondheidszorg ten behoeve van personen tot negentien jaar;

da. ouderengezondheidszorg:

de publieke gezondheidszorg ten behoeve van personen boven de vijfenzestig jaar.

e. groep A:

pokken, polio, severe acute respiratory syndrome (SARS);

f. groep B1:

humane infectie veroorzaakt door een aviair influenzavirus, difterie, pest, rabies, tuberculose, virale hemorragische koorts;

g. groep B2:

buiktyfus (typhoid fever), cholera, hepatitis A, B en C, kinkhoest, mazelen, paratyfus, rubella, shigellose, shiga toxine producerende escherichia (STEC)/enterohemorragische escherichia coli-infectie, invasieve groep A streptokokkeninfectie, voedselinfectie, voor zover vastgesteld bij twee of meer patiënten met een onderlinge relatie wijzend op voedsel als een bron;

h. groep C:

de krachtens artikel 19 aangewezen infectieziekten;

i. epidemie van een infectieziekte:

een in korte tijd sterke toename van het aantal nieuwe patiënten lijdend aan een infectieziekte behorend tot groep A, B1, B2 of C;

j. quarantaine:

verblijf van een persoon die mogelijk besmet is met een infectieziekte behorend tot groep A in een door de burgemeester aangewezen gebouw, schip of in een aantal aangewezen ruimten daarbinnen, in verband met de bestrijding van de gevaren van die ziekte voor de volksgezondheid;

k. medisch toezicht:

medisch toezicht op een in quarantaine geplaatste persoon om te bezien of deze met een infectieziekte behorend tot groep A is geïnfecteerd en dientengevolge ziekteverschijnselen ontwikkelt;

l. besmetting:

de aanwezigheid van een vector, infectueus of giftig agens of infectueuze of giftige stof op of in een gebouw, goed of vervoermiddel, waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan;

m. infectie:

het binnendringen en de ontwikkeling of vermenigvuldiging van een infectueus agens in het lichaam van mensen, waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan;

n. vector:

een insect of ander dier dat normaliter een infectueus agens met zich meevoert waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan, dan wel een plant of substantie waarin een infectueus agens normaliter leeft waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan;

o. lijk;

een lijk in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet op de lijkbezorging;

p. haven:

haven, inclusief de ankergebieden, ligplaatsen, kaden, steigers en, voor wat betreft zeehavens, aanvaarroutes vanuit zee, alsmede alle zich in de nabijheid daarvan bevindende bedrijven, opslagplaatsen en overige terreinen en gebouwen, die op grond van hun ligging, bestemming of gebruik moeten worden geacht daartoe te behoren;

q. luchthaven:

een terrein geheel of gedeeltelijk bestemd voor het opstijgen en het landen van luchtvaartuigen met inbegrip van:

  • 1°. de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond,

  • 2°. de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer, of

  • 3°. bedrijfsmatige activiteiten die samenhangen met de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer;

r. burgerexploitant:

burgerexploitant als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

s. gebouw:

elk bouwwerk dat een overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;

t. vervoermiddel:

luchtvaartuig, schip, trein of wegvoertuig;

u. goed:

tastbaar product, met inbegrip van planten en met uitzondering van dieren, vervoermiddelen en lijken in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet op de lijkbezorging;

v. waar:

eetwaar, waaronder tevens begrepen een kauwpreparaat, drinkwaar alsmede een andere roerende zaak, voor zover gebruikt in de sfeer van de particuliere huishouding of van een krachtens de Warenwet daarmee gelijkgestelde andere huishouding;

w. vervoersexploitant:

een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt waarbij gebruik wordt gemaakt van een haven of luchthaven, of diens vertegenwoordiger;

x. laboratorium:

een laboratorium waar van het menselijk lichaam afgescheiden of afgenomen stoffen worden onderzocht ten behoeve van de diagnostiek van infectieziekten;

y. samenwerkingsverband van registerloodsen:

het voor de desbetreffende scheepvaartweg, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, aangewezen samenwerkingsverband van registerloodsen, waarin krachtens artikel 15, eerste lid, onderdeel b, onder 2, van de Loodsenwet, is voorzien;

z. burgerservicenummer:

het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

aa. RIVM:

het met de infectieziektebestrijding belaste onderdeel van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het RIVM.

HOOFDSTUK II TAKEN PUBLIEKE GEZONDHEIDSZORG

§ 1 Algemeen

Artikel 2
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.

  • 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a. het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking,

    • b. het elke vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijke gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens over deze gezondheidssituatie,

    • c. het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen,

    • d. het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering,

    • e. het bevorderen van medisch milieukundige zorg,

    • f. het bevorderen van technische hygiënezorg,

    • g. het bevorderen van psychosociale hulp bij rampen.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, en kunnen met het oog op de in het eerste lid bedoelde taak regels worden gesteld over de verstrekking van niet tot een persoon herleidbare gegevens aan het college van burgemeester en wethouders door personen en instellingen werkzaam op het terrein van de gezondheidszorg en kan deze verstrekking verplicht worden gesteld. Voor zover het de gegevensverstrekking door personen en instellingen aan het college van burgemeester en wethouders betreft, bevat deze algemene maatregel van bestuur regels over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vergoeding van kosten.

Artikel 3
  • 1. Onze Minister bevordert de kwaliteit en doelmatigheid van de publieke gezondheidszorg en draagt zorg voor de instandhouding en verbetering van de landelijke ondersteuningsstructuur.

  • 2. Onze Minister bevordert interdepartementale en internationale samenwerking op het gebied van de publieke gezondheidszorg.

Artikel 4

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van niet tot een persoon herleidbare systematische informatie door het college van burgemeester en wethouders aan Onze Minister inzake de uitvoering van deze wet en kan deze verstrekking verplicht worden gesteld.

§ 2 Jeugdgezondheidszorg

Artikel 5
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg.

  • 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren,

    • b. het ramen van de behoeften aan zorg,

    • c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, met uitzondering van het perinatale onderzoek op phenylketonurie (PKU), congenitale hypothyroïdie (CHT) en adrenogenitaal syndroom (AGS) en het aanbieden van vaccinaties voorkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma,

    • d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding,

    • e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat bij uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak, voor zover het gaat om vastleggen van patiëntgegevens als bedoeld in artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek, gebruik wordt gemaakt van digitale gegevensopslag. Bij regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin kunnen eisen worden gesteld aan de daarbij te gebruiken software.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5a
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de ouderengezondheidszorg.

  • 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren;

    • b. het ramen van de behoeften aan zorg;

    • c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen als comorbiditeit;

    • d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding;

    • e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid.

§ 3 Infectieziektebestrijding

Artikel 6
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de algemene infectieziektebestrijding, waaronder in ieder geval behoort:

    • a. het nemen van algemene preventieve maatregelen op dit gebied,

    • b. het bestrijden van tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen, inclusief bron- en contactopsporing,

    • c. bron- en contactopsporing bij meldingen als bedoeld in de artikelen 21, 22, 25 en 26.

  • 2. De burgemeester geeft leiding aan de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte, alsook de directe voorbereiding daarop en draagt zorg voor de toepassing van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de taken, bedoeld in het eerste en tweede lid, nader worden uitgewerkt.

Artikel 7
  • 1. In afwijking van artikel 6, tweede lid, geeft Onze Minister leiding aan de bestrijding van:

    • a. een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A, of een directe dreiging daarvan,

    • b. een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2, indien de burgemeester van een gemeente die het aangaat daartoe verzoekt.

  • 2. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister de burgemeester opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen, waaronder begrepen het opdragen tot het toepassen van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.

  • 3. Onze Minister kan de burgemeester opdragen om, ter uitvoering van de aanbevelingen, bedoeld in de artikelen 15 en 16 van de Internationale Gezondheidsregeling, toepassing te geven aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 51, 54 en 55, alsook om de maatregelen, bedoeld in artikel 22a van de Wet op de lijkbezorging, toe te passen.

  • 4. Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste of derde lid, voert Onze Minister een bestuurlijk afstemmingsoverleg waarbij in ieder geval Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en de gemeente of gemeenten die het aangaat, wordt of worden betrokken.

  • 5. Zodra toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, informeert Onze Minister de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 6. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of derde lid, verstrekt de burgemeester aan Onze Minister, indien deze daarom verzoekt, de gegevens die Onze Minister nodig heeft ter uitoefening van die taak.

Artikel 8

Ter uitvoering van artikel 6, eerste lid, past het college van burgemeester en wethouders de maatregelen toe die door Onze Minister worden opgedragen, indien het gaat om de voorbereiding op de bestrijding van:

  • a. infectieziekten behorende tot groep A, of

  • b. een nieuw subtype humaan influenzavirus, waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.

Artikel 9

Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bepalen dat, in daarbij aangewezen gevallen, een andere burgemeester de taak, dan wel een bepaald deel van de taak, bedoeld in artikel 6, tweede lid, dient te vervullen.

Artikel 10

Onverminderd artikel 7, tweede en derde lid, kan Onze Minister een aanwijzing geven aan de burgemeester, indien deze niet of niet naar behoren maatregelen treft ter bestrijding van een epidemie van een infectieziekte, terwijl er ernstig gevaar voor de volksgezondheid dreigt.

Artikel 11
  • 1. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kunnen regels worden gesteld over de verdeling van vaccins en therapeutische farmaproducten, indien er een beperkte beschikbaarheid is van deze middelen en ten behoeve van de bestrijding van een infectieziekte behorend tot groep A prioriteiten moeten worden gesteld voor de verdeling ervan.

  • 2. Onze Minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld op de hoogte van de vastgestelde regeling.

Artikel 12

Onze Minister draagt ervoor zorg dat aan de informatieverplichtingen, voortvloeiende uit de Internationale Gezondheidsregeling, wordt voldaan.

HOOFDSTUK III LANDELIJKE EN GEMEENTELIJKE NOTA GEZONDHEIDSBELEID

Artikel 13

  • 1. Onze Minister stelt elke vier jaar een nota landelijke prioriteiten en een landelijk programma vast op het gebied van de publieke gezondheidszorg.

  • 2. De gemeenteraad stelt vóór 1 juli 2011 en vervolgens elke vier jaar een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vast, waarin de raad in ieder geval aangeeft hoe het college van burgemeester en wethouders uitvoering geeft aan de in de artikelen 2, 5 en 6 genoemde taken, alsmede aan de in artikel 16 genoemde verplichting.

HOOFDSTUK IV GEMEENTELIJKE GEZONDHEIDSDIENSTEN

Artikel 14

  • 1. Ter uitvoering van bij of krachtens deze wet opgedragen taken draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de instelling en instandhouding van een gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 2. Met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, staat het het college van burgemeester en wethouders vrij om de uitvoering van de taken of onderdelen van taken, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder a tot en met d, over te laten of mede over te laten aan een ander dan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 15

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat de gemeentelijke gezondheidsdienst beschikt over deskundigen op de volgende terreinen:

    • a. sociale geneeskunde,

    • b. epidemiologie,

    • c. sociale verpleegkunde,

    • d. gezondheidsbevordering, en

    • e. gedragswetenschappen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau of de deskundigheid waarover de deskundigen dienen te beschikken. Deze eisen kunnen verschillen naar gelang de taken van de gemeentelijke gezondheidsdienst waarvoor de deskundigen worden ingezet.

Artikel 16

Voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN INFECTIEZIEKTEBESTRIJDING

§ 1 Algemeen

Artikel 17

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder gemeentelijke gezondheidsdienst: een door de directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst aangewezen arts in dienst van de gemeentelijke gezondheidsdienst die gespecialiseerd is in infectieziektebestrijding.

Artikel 18

Voordat de burgemeester een maatregel als bedoeld in de artikelen 31, 35, 38, 47, 53, 54 of 55 neemt of intrekt, vraagt deze om advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 19

Bij algemene maatregel van bestuur worden de infectieziekten behorende tot groep C aangewezen.

Artikel 20
  • 1. Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, kan bij regeling van Onze Minister een infectieziekte, niet behorend tot groep A, B1, B2 of C, dan wel een ziektebeeld met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar voor de volksgezondheid, worden aangemerkt als behorend tot groep A, B1 of B2.

  • 2. Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert, kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister een infectieziekte behorend tot groep B1 worden aangemerkt als behorend tot groep A, een infectieziekte behorend tot groep B2 worden aangemerkt als behorend tot groep A of B1, of een infectieziekte behorend tot groep C worden aangemerkt als behorend tot groep A, B1 of B2.

  • 3. In de regeling, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt bepaald welke bepalingen van deze wet, die gelden voor de infectieziekten behorende tot de desbetreffende groep, in dat geval van toepassing zijn.

  • 4. Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde regeling wordt binnen acht weken een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, wordt de regeling onverwijld ingetrokken.

  • 5. Indien naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, kan Onze Minister bepalen dat een op grond van het eerste of tweede lid vastgestelde regeling onmiddellijk na bekendmaking in werking treedt. In dat geval kan Onze Minister deze regeling, in afwijking van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Bekendmakingswet, op andere dan de daar genoemde wijze bekend maken.

§ 2 Melding

Artikel 21
  • 1. De arts die bij een door hem onderzocht persoon een ziektebeeld vaststelt met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar voor de volksgezondheid, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 2. De arts die vaststelt dat een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftige stof waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 3. De arts die een voor zijn praktijk ongewoon aantal gevallen vaststelt van een infectieziekte, niet behorend tot groep A, B1, B2 of C, die een gevaar vormt voor de volksgezondheid, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 22
  • 1. De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep A vermoedt of vaststelt, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 2. De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep B1, B2 of C vaststelt, dan wel een vermoeden heeft dat deze persoon lijdt aan difterie, rabies of virale hemorragische koorts, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 3. De arts die gegronde redenen heeft om bij een persoon een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2 te vermoeden, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst, indien die persoon weigert het onderzoek te ondergaan dat noodzakelijk is ter vaststelling van die ziekte en daardoor ernstig gevaar voor de volksgezondheid door de verspreiding van die infectieziekte kan ontstaan.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister kan vrijstelling worden verleend van de meldingsplicht, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip en met inachtneming van daarbij te stellen voorwaarden.

Artikel 23
  • 1. De arts doet de in de artikelen 21 en 22 bedoelde meldingen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin deze zijn praktijk heeft.

  • 2. Indien de meldingen, bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22, betrekking hebben op een persoon die zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente, geeft de gemeentelijke gezondheidsdienst deze melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de verblijfplaats van de betrokkene.

Artikel 24
  • 1. De melding, bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22, bevat de volgende gegevens:

    • a. de naam, het adres, het geslacht, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de verblijfplaats van de betrokken persoon,

    • b. de infectieziekte dan wel een beschrijving van het ziektebeeld, de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, de vermoedelijke infectiebron, de datum van vermoeden of vaststelling van infectie, de wijze van vaststelling van die infectieziekte, en

    • c. indien nodig, of de betrokken persoon dan wel een persoon in zijn directe omgeving beroeps- of bedrijfsmatig betrokken is bij de behandeling van eet- of drinkwaren of bij de behandeling, verpleging of verzorging van andere personen.

  • 2. De melding, bedoeld in artikel 21, tweede lid, bevat de volgende gegevens: de aard van het infectueus of giftig agens of de infectueuze of giftige stof en de plaats waar het lijk zich bevindt.

  • 3. De melding, bedoeld in artikel 21, derde lid, bevat de volgende gegevens: de infectieziekte, het geslacht, de geboortedatum en de nationaliteit van de betrokken personen.

  • 4. De arts verstrekt aan de gemeentelijke gezondheidsdienst uitsluitend andere medische gegevens over de betrokken persoon indien:

    • a. de burgemeester hierom verzoekt krachtens artikel 30, of

    • b. de betrokken persoon daarvoor toestemming geeft.

  • 5. Voor de beveiliging van de gegevensverwerking bij de meldingen, bedoeld in de artikelen 21 en 22, worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.

Artikel 25
  • 1. De arts die een onderzoek bij een laboratorium aanvraagt, stuurt de volgende gegevens mee: de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de betrokken persoon.

  • 2. Onverminderd artikel 22 meldt het hoofd van het laboratorium de vaststelling van een verwekker van een infectieziekte behorend tot groep A, B1, B2 of C aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin de arts die het onderzoek bij het laboratorium heeft aangevraagd zijn praktijk heeft.

  • 3. De melding bevat de volgende gegevens: de naam van de arts, de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de betrokken persoon.

  • 4. Indien de melding betrekking heeft op een persoon die zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente, geeft de gemeentelijke gezondheidsdienst deze melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de verblijfplaats van de betrokkene.

  • 5. Het hoofd van het laboratorium zorgt op verzoek van de gemeentelijke gezondheidsdienst ervoor dat nader onderzoek wordt gedaan naar de ziekteverwekker en dat de gemeentelijke gezondheidsdienst van het resultaat op de hoogte wordt gesteld.

  • 6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen de melding plaatsvindt.

  • 7. Voor de beveiliging van de gegevensverwerking bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en de melding worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.

Artikel 26
  • 1. Het hoofd van een instelling waar voor infectieziekten kwetsbare populaties verblijven of samenkomen voor een of meer dagdelen per etmaal, stelt de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin de instelling gelegen is, op de hoogte van het optreden van een ongewoon aantal zieken met maag- en darmaandoeningen, geelzucht, huidaandoeningen of andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectueuze aard in de desbetreffende populatie of bij het begeleidend of verzorgend personeel.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de berichtgeving plaatsvindt.

Artikel 27
  • 1. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22, eerste lid, onverwijld door aan de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.

  • 2. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onverwijld door aan de burgemeester van de gemeente waarin het lijk zich bevindt.

  • 3. De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, derde lid, zo spoedig mogelijk mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de arts zijn praktijk heeft.

  • 4. De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 22, tweede en derde lid, zo spoedig mogelijk mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.

  • 5. De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 26 binnen een redelijke termijn mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de instelling is gelegen.

  • 6. De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt de burgemeester de gegevens, bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en derde lid, die deze nodig heeft voor de uitoefening van de hem bij deze wet toegekende bevoegdheden.

Artikel 28
  • 1. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in de artikelen 21, eerste en tweede lid, en 22, eerste lid, onverwijld door aan het RIVM.

  • 2. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in de artikelen 21, derde lid, en 22, tweede en derde lid, binnen 24 uur door aan het RIVM.

  • 3. De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22 de volgende gegevens:

    • a. de infectieziekte dan wel een beschrijving van het ziektebeeld, de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, eventuele ziekenhuisopname, de vermoedelijke infectiebron, zonodig met inbegrip van de daaruit voortkomende gevallen, de datum van vermoeden of vaststelling van infectie,

    • b. het geslacht, de geboortemaand en het geboortejaar van de betrokken persoon, alsmede de eerste drie cijfers van de postcode van diens adres, en

    • c. de uitslag van het nader onderzoek, bedoeld in artikel 25, vijfde lid.

  • 4. De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in artikel 21, tweede lid, de volgende gegevens: de aard van het infectueus of giftig agens of de infectueuze of giftige stof en de plaats waar het lijk zich bevindt.

  • 5. De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in artikel 21, derde lid, de volgende gegevens: de infectieziekte, het geslacht, de geboortedatum en de nationaliteit van de betrokken personen, alsmede de woonplaats van de arts die de melding heeft gedaan.

Artikel 29
  • 1. De gemeentelijke gezondheidsdienst neemt de persoonsgegevens, die ingevolge de artikelen 24, 25, en 30 zijn verkregen, op in een door hem gehouden registratie.

  • 2. De gemeentelijke gezondheidsdienst bewaart deze gegevens ten hoogste vijf jaar.

§ 3 Maatregelen gericht op het individu

Artikel 30

Op verzoek van de burgemeester verstrekt de behandelend arts van een persoon die naar het oordeel van de burgemeester een gevaar oplevert voor de overbrenging van een infectieziekte behorend tot groep A, B1 of B2 aan de gemeentelijke gezondheidsdienst zo spoedig mogelijk de hem bekende nadere medische en epidemiologische gegevens die noodzakelijk zijn om de aard en de omvang van het gevaar van verspreiding van de infectieziekte vast te stellen.

Artikel 31
  • 1. De burgemeester kan een persoon onverwijld ter isolatie in een ziekenhuis doen opnemen, indien:

    • a.

      • hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de betrokkene lijdt aan een infectieziekte behorend tot groep A,

      • ten aanzien van de betrokkene de melding ingevolge artikel 22, derde lid, heeft plaatsgevonden, of

      • de betrokkene lijdt aan een infectieziekte behorend tot groep A of B1,

    • b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte,

    • c. dit gevaar niet op andere wijze effectief kan worden afgewend, en

    • d. de betrokkene niet tot opneming ter isolatie bereid is.

  • 2. De burgemeester kan een ter isolatie opgenomen persoon door een arts doen onderzoeken indien:

    • a. ten gevolge van de infectieziekte onmiddellijk gevaar dreigt voor de gezondheid van derden,

    • b. de aard en de omvang van dit gevaar niet op andere wijze dan door onderzoek kunnen worden vastgesteld,

    • c. de uitkomst van het onderzoek noodzakelijk is om dit gevaar effectief te kunnen afwenden, en

    • d. de betrokkene niet bereid is het onderzoek te ondergaan.

  • 3. De burgemeester kan een ter isolatie opgenomen persoon door een arts in het lichaam doen onderzoeken indien aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, is voldaan en de rechter daartoe een machtiging heeft verleend.

  • 4. Het onderzoek, bedoeld in het tweede en derde lid, omvat niet meer dan nodig is ter afwending van het gevaar voor derden.

Artikel 32
  • 1. De burgemeester doet de beschikking tot opneming ter isolatie aan de betrokkene uitreiken.

  • 2. In de beschikking geeft de burgemeester aan in welk ziekenhuis, aangewezen op grond van artikel 34, de opneming ter isolatie ten uitvoer wordt gelegd.

  • 3. Na uitreiking van de beschikking voorziet de burgemeester in bijstand van de betrokkene door een raadsman, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.

  • 4. Wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gevaar, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder b, is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, heft de burgemeester de opneming ter isolatie onverwijld op.

Artikel 33
  • 1. De burgemeester doet de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, derde lid, aan de betrokkene uitreiken.

  • 2. In zijn beschikking geeft de burgemeester aan waaruit het onderzoek bestaat, welke arts het onderzoek verricht en binnen welke termijn het onderzoek plaatsvindt.

Artikel 34
  • 1. De opneming ter isolatie wordt ten uitvoer gelegd in een gesloten afdeling van een door Onze Minister aangewezen ziekenhuis.

  • 2. Het ziekenhuis neemt de betrokkene onverwijld op.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan de opneming ter isolatie en het onderzoek moeten voldoen.

  • 4. De burgemeester is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, indien de omstandigheden onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

Artikel 35
  • 1. De burgemeester kan een persoon onverwijld doen onderwerpen aan de maatregel van quarantaine om de verspreiding van infectieziekten behorend tot groep A tegen te gaan, indien:

    • a. er redenen zijn om aan te nemen dat die persoon recentelijk een dusdanig contact met een lijder of een vermoedelijke lijder aan een infectieziekte behorend tot groep A heeft gehad, dat deze persoon mogelijk met dezelfde ziekte is geïnfecteerd,

    • b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte, en

    • c. die persoon niet tot vrijwillige onderwerping aan die maatregel bereid is.

  • 2. De burgemeester kan toestaan dat de quarantaine onder zonodig te stellen voorwaarden plaatsvindt in de woning van de af te zonderen persoon.

  • 3. Tijdens de quarantaine wordt medisch toezicht verricht. Het toezicht wordt verricht onder medische verantwoordelijkheid van een door de gemeentelijke gezondheidsdienst aangewezen geneeskundige.

  • 4. De quarantaine en het medisch toezicht vinden plaats onder zodanige voorwaarden en omstandigheden en gedurende een zodanige periode als noodzakelijk is om het gevaar, bedoeld in het eerste lid, onder b, af te wenden. Zodra redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gevaar is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, heft de burgemeester de maatregel onverwijld op.

  • 5. Artikel 31, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36
  • 1. De burgemeester doet de beschikking tot onderwerping aan de maatregel van quarantaine aan de betrokkene uitreiken.

  • 2. In de beschikking geeft de burgemeester aan:

    • a. hoe en waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd,

    • b. waarop bij het medisch toezicht in ieder geval wordt gelet, en

    • c. aan welke regels betrokkene zich heeft te houden.

  • 3. Na uitreiking van de beschikking voorziet de burgemeester in bijstand van de betrokkene door een raadsman, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.

Artikel 37

De burgemeester draagt de tenuitvoerlegging van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 31 en 35 op aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 38
  • 1. De burgemeester kan een persoon die gevaar oplevert voor de verspreiding van een infectieziekte behorend tot groep A, B1 of B2 het verbod opleggen om beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden te verrichten, die een ernstig risico inhouden voor de verspreiding van die infectieziekte.

  • 2. Voordat de maatregel wordt genomen, hoort de burgemeester de werkgever van de betrokkene, tenzij betrokkene hiertegen bezwaar maakt.

  • 3. De burgemeester heft de maatregel op als het gevaar is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend.

§ 4 Rechterlijke toetsing maatregelen tot isolatie, medisch onderzoek en quarantaine

Artikel 39
  • 1. De burgemeester stelt de officier van justitie terstond op de hoogte van de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, derde lid, en van de beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35.

  • 2. Zo spoedig mogelijk nadat de beschikking is gegeven, maar in elk geval niet later dan de volgende dag, zendt de burgemeester de officier van justitie een afschrift van de beschikking.

  • 3. Ingeval van een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, en van een beschikking tot het onderzoek als bedoeld in artikel 31, derde lid, is de rechtbank van de plaats waar het aangewezen ziekenhuis is gelegen bevoegd. Ingeval van een beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, is de rechtbank van de verblijfplaats van betrokkene bevoegd.

Artikel 40
  • 1. Indien de officier van justitie van oordeel is dat aan de voorwaarden voor de opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste lid, het onderzoek, bedoeld in artikel 31, derde lid, of de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, is voldaan, doet hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van de beschikking een verzoek tot een machtiging tot voortzetting van de isolatie, de quarantaine of tot het onderzoek.

  • 2. De officier van justitie deelt aan de betrokkene, de burgemeester en in voorkomend geval het ziekenhuis, schriftelijk mede dat hij het verzoek heeft gedaan of dat hij heeft besloten om geen verzoek te doen.

  • 3. Het besluit geen verzoek te doen neemt de officier van justitie niet dan nadat hij het advies van de hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid heeft ingewonnen.

  • 4. Met het besluit geen verzoek te doen, vervalt de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste lid, de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, derde lid, of de beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, van rechtswege.

Artikel 41
  • 1. Voordat op het verzoek van de officier van justitie wordt besloten, hoort de rechter degene ten aanzien van wie de maatregel is gevorderd.

  • 2. De rechter hoort de betrokkene op zijn verblijfplaats.

  • 3. De rechter kan zich laten voorlichten, getuigen en deskundigen oproepen en onderzoek door deskundigen bevelen.

  • 4. De rechter stelt de raadsman in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 5. De rechter beslist binnen drie dagen, te rekenen vanaf de dag na die van het instellen van de vordering.

  • 6. Tegen de beschikking staat geen voorziening open.

Artikel 42
  • 1. De ter isolatie opgenomen persoon of de in quarantaine geplaatste persoon kan de rechter verzoeken de maatregel op te heffen.

  • 2. Artikel 41, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De rechter kan het verzoek zonder toepassing van artikel 41 afwijzen, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd.

Artikel 43
  • 1. Degene ten aanzien van wie een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, tot onderzoek als bedoeld in artikel 31, tweede of derde lid, of tot onderwerping aan een maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35 is genomen, kan de rechter bij een zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, dan wel, indien de officier van justitie geen verzoek als bedoeld in artikel 40, eerste lid, doet, bij een afzonderlijk verzoekschrift, verzoeken een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de beschikking van de burgemeester onrechtmatig was.

  • 2. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44
  • 1. Indien degene ten aanzien van wie een beschikking is genomen tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, tot onderzoek als bedoeld in artikel 31, tweede of derde lid, of tot onderwerping aan een maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35, nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een van de bepalingen uit deze paragraaf niet in acht heeft genomen, kent de rechter deze op diens verzoek een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe ten laste van de Staat.

  • 2. Het verzoek kan worden ingediend als een zelfstandig verzoek bij het verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van betrokkene, dan wel bij een afzonderlijk verzoekschrift, binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop betrokkene redelijkerwijs bekend kon zijn met de schending van het voorschrift waarop zijn verzoek betrekking heeft.

  • 3. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45

De Algemene termijnenwet is van toepassing op de termijnen gesteld in de artikelen 39, tweede lid, 40, eerste lid, en 41, vijfde lid.

Artikel 46

Ingeval een verzoekschrift als bedoeld in artikel 42, eerste lid, of artikel 43, eerste lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het verzoekschrift niet bij procureur te geschieden.

§ 5 Maatregelen gericht op gebouwen, goederen en vervoermiddelen

Artikel 47
  • 1. Indien er een gegrond vermoeden bestaat van een besmetting kan de burgemeester gebouwen, vervoermiddelen, goederen en waren controleren op de aanwezigheid van een besmetting, zonodig door het nemen van monsters.

  • 2. In het geval van een besmetting kan de burgemeester:

    • a. voorschriften van technisch-hygiënische aard geven,

    • b. gebouwen, vervoermiddelen of goederen ontsmetten, met inbegrip van de vernietiging van vectoren.

  • 3. In het geval van een besmetting waarbij ernstig gevaar dreigt voor de volksgezondheid, kan de burgemeester:

    • a. gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan sluiten,

    • b. een verbod uitvaardigen tot het gebruik maken of betreden van vervoermiddelen,

    • c. waren vernietigen.

  • 4. De burgemeester heft de maatregel op als het gevaar is geweken.

§ 6 Havens en luchthavens

Artikel 48
  • 1. Bij regeling van Onze Minister worden de havens en luchthavens aangewezen waarop de eisen van deze paragraaf van toepassing zijn. De havens of luchthavens kunnen per categorie worden aangewezen voor toepassing van artikel 49.

  • 2. Een burgerhaven of burgerluchthaven wordt aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 3. Een militaire haven of militaire luchthaven wordt aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 49
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald over welke voorzieningen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, en bijlage 1 van de Internationale Gezondheidsregeling, de havens of luchthavens beschikken, alsmede aan welke eisen deze voorzieningen voldoen. Deze voorzieningen en eisen kunnen per categorie haven of luchthaven verschillen.

  • 2. Voor zover het een burgerhaven of burgerluchthaven betreft draagt de exploitant daarvan zorg voor de naleving van het krachtens het eerste lid bepaalde.

  • 3. Voor zover het betreft burgerluchtverkeer op een militaire luchthaven met burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant, draagt de burgerexploitant zorg voor de naleving van het krachtens het eerste lid bepaalde.

Artikel 50
  • 1. De gezagvoerder van een schip dat een internationale reis maakt, die een haven wil aandoen en wetenschap heeft of een ernstig vermoeden heeft dat er aan boord van zijn schip één of meer ziektegevallen zijn die wijzen op een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, zorgt ervoor dat de verkeersleiding van de haven en de aan boord komende loods hiervan zo spoedig mogelijk doch voor aankomst op de hoogte worden gesteld.

  • 2. De gezagvoerder van een luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een luchthaven wil aandoen en wetenschap heeft of een ernstig vermoeden heeft dat er aan boord van zijn luchtvaartuig één of meer ziektegevallen zijn die wijzen op een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, zorgt ervoor dat de luchtverkeersleiding van de luchthaven hiervan zo spoedig mogelijk doch voor aankomst op de hoogte wordt gesteld.

  • 3. De verkeersleiding van de burgerhaven geeft een melding onverwijld door aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, het samenwerkingsverband van registerloodsen en de exploitant van de burgerhaven. De luchtverkeersleiding van de burgerluchthaven geeft een melding onverwijld door aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en de exploitant van de burgerluchthaven.

  • 4. De exploitant van de burgerhaven of burgerluchthaven geeft een melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft een melding onverwijld door aan de burgemeester en het RIVM.

  • 5. De verkeersleiding van de militaire haven of de luchtverkeersleiding van de militaire luchthaven geeft een melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst en het RIVM. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft een melding onverwijld door aan de burgemeester.

Artikel 51
  • 1. Onverminderd artikel 50 verstrekt de gezagvoerder van een schip dat een internationale reis maakt op verzoek van de burgemeester bij aankomst in de burgerhaven de maritieme gezondheidsverklaring, bedoeld in artikel 37 van de Internationale Gezondheidsregeling.

  • 2. Onverminderd artikel 50 verstrekt de gezagvoerder van een luchtvaartuig dat een internationale reis maakt op verzoek van de burgemeester bij aankomst in de burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, het gezondheidsgedeelte van de algemene verklaring voor luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 38 van de Internationale Gezondheidsregeling.

  • 3. Indien de gezondheidsverklaring, bedoeld in het eerste of tweede lid, daartoe naar het oordeel van de burgemeester aanleiding geeft, verstrekt de gezagvoerder op verzoek van de burgemeester aanvullende gegevens over de gezondheidstoestand aan boord.

Artikel 52

In geval van een melding als bedoeld in artikel 50 of indien anderszins blijkt van omstandigheden aan boord van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen meebrengen, kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, na overleg met Onze Minister, bepalen in welke burgerhaven of burgerluchthaven het schip of luchtvaartuig aankomt, alsook, na overleg met het samenwerkingsverband van registerloodsen, hoe de loodsdienstverlening aan het schip plaatsvindt.

Artikel 53
  • 1. In geval van een melding als bedoeld in artikel 50 of indien anderszins blijkt van omstandigheden aan boord van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen meebrengen, bepaalt de burgemeester welke maatregelen met betrekking tot de toelating tot of de onttrekking aan het vrije verkeer moeten worden genomen als het schip of luchtvaartuig in de burgerhaven of burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, is aangekomen.

  • 2. In geval van een directe dreiging van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A, kan de burgemeester ten aanzien van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, bepalen welke maatregelen met betrekking tot de toelating tot of de onttrekking aan het vrije verkeer moeten worden genomen als het schip of luchtvaartuig in de burgerhaven of burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, is aangekomen.

  • 3. In de situatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, draagt de gezagvoerder van het schip of luchtvaartuig ervoor zorg dat:

    • a. na aankomst niemand het schip of luchtvaartuig betreedt of verlaat en er geen vervoermiddelen of goederen worden geladen of gelost, tenzij de burgemeester daartoe opdracht of toestemming geeft, en

    • b. op verzoek van de burgemeester een overzicht wordt gegeven van de volgende gegevens van de passagiers, voor zover deze gegevens bekend zijn bij de gezagvoerder: naam, adres, geslacht, leeftijd en bestemming.

  • 4. De burgemeester past de maatregelen niet langer toe dan nodig is om het onderzoek uit te voeren om de ernst van het gevaar vast te stellen.

Artikel 54

De burgemeester kan de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven dan wel de burgerexploitant opdragen om:

  • a. voorlichting aan reizigers te geven over het nemen van maatregelen ter voorkoming van een infectie of van een besmetting van de bagage,

  • b. medewerking te verlenen aan door de burgemeester te nemen maatregelen van onderzoek van vertrekkende of aankomende reizigers naar de aanwezigheid van een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren,

  • c. ter voorkoming van een besmetting voorschriften van technisch-hygiënische aard uit te voeren, indien er een gegrond risico is op een besmetting,

  • d. ter bestrijding van een besmetting gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan te sluiten.

Artikel 55

De burgemeester kan de vervoersexploitant opdragen om:

  • a. voorlichting aan passagiers te geven over het nemen van maatregelen ter voorkoming van een infectie of van een besmetting van de bagage,

  • b. ter voorkoming van een besmetting maatregelen van technisch-hygiënische aard uit te voeren voor een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen, indien er een gegrond risico is op een besmetting,

  • c. een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen te controleren op de aanwezigheid van een besmetting,

  • d. ter bestrijding van een besmetting een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen te ontsmetten, met inbegrip van de vernietiging van vectoren.

Artikel 56

De burgemeester is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van hetgeen op grond van de artikelen 53, eerste en tweede lid, 54 en 55 is opgedragen, indien de omstandigheden onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

Artikel 57
  • 1. Een certificaat van sanitaire controle van schepen of een certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen als bedoeld in artikel 39 van de Internationale Gezondheidsregeling, wordt op verzoek van de gezagvoerder door de burgemeester afgegeven indien het schip vrij is van besmetting.

  • 2. De certificaten worden opgesteld volgens het in bijlage 3 van de Internationale Gezondheidsregeling opgenomen model.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over de afgifte van de certificaten.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister worden de havens aangewezen waarvoor de burgemeester bevoegd is tot afgifte van de certificaten.

§ 7 Certificaten van inenting

Artikel 58
  • 1. De inenting van personen of de toediening van profylaxe aan personen ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat als bedoeld in artikel 36 van de Internationale Gezondheidsregeling, geschiedt onder bij regeling van Onze Minister vast te stellen voorwaarden.

  • 2. De certificaten worden opgesteld volgens het in bijlage 6 van de Internationale Gezondheidsregeling opgenomen model.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister worden de organisaties of personen aangewezen waar inentingen tegen gele koorts mogen worden verschaft.

HOOFDSTUK VI FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 59

  • 1. Indien de gemeenteraad een bijdrage heft voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van de publieke gezondheidszorg, draagt het college van burgemeester en wethouders ervoor zorg dat dit niet ten koste gaat van het bereik van deze werkzaamheden.

  • 2. Geen bijdrage wordt geheven voor de bij of krachtens de artikelen 5 en 6 opgedragen taken, behoudens in gevallen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.

Artikel 60

  • 1. De gemeente draagt de kosten van de maatregelen die krachtens hoofdstuk V van deze wet worden genomen. Ook draagt de gemeente de kosten van door haar toegekende tegemoetkomingen aan hen, die inkomsten derven door de maatregelen, bedoeld in de artikelen 31, 35, 38 en 47.

  • 2. In afwijking van de eerste volzin van het eerste lid draagt het Rijk de kosten van de maatregel, bedoeld in artikel 31, indien deze wordt toegepast bij een persoon lijdend aan tuberculose.

  • 3. In afwijking van het eerste lid draagt:

    • a. de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven en de burgerexploitant de kosten van de maatregelen die door de burgemeester krachtens artikel 54 zijn opgedragen,

    • b. de vervoersexploitant de kosten van de maatregelen die door de burgemeester krachtens artikel 55 zijn opgedragen.

  • 4. De in artikel 47, derde lid, onder c, bedoelde waren worden voor vernietiging door de burgemeester gewaardeerd. Het college van burgemeester en wethouders keert aan de eigenaar als schadeloosstelling het bedrag uit waarop de goederen zijn gewaardeerd.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de kosten verbonden aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 31, 35, 38 en 47, te verhalen op de persoon ten aanzien van wie een maatregel is getroffen, indien die persoon niet tot vrijwillige medewerking bereid is geweest. De artikelen 5.25 en 5.26 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Onze Minister kan aan de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven, de burgerexploitant of de vervoersexploitant een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen terzake van buitengewone kosten die door de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven, de burgerexploitant of de vervoersexploitant worden gemaakt vanwege de naleving van de maatregelen die krachtens de artikelen 54 of 55 in samenhang met artikel 7, derde lid, zijn opgedragen.

Artikel 61

De kosten verband houdende met het voorzieningenniveau, bedoeld in artikel 49, eerste lid, komen, voor zover het een burgerhaven of burgerluchthaven betreft, ten laste van de exploitant.

Artikel 62

  • 1. Indien Onze Minister op grond van artikel 7, tweede of derde lid, de burgemeester opdraagt maatregelen te treffen, kan ten behoeve van de bekostiging daarvan een beroep worden gedaan op het Rijk, met uitzondering van de bekostiging van de maatregelen die dienen te worden getroffen in de situatie dat Onze Minister gevolg geeft aan artikel 7, eerste lid, onder b.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 63

  • 1. De kosten ter verkrijging van een certificaat als bedoeld in artikel 57, eerste lid, komen ten laste van de gezagvoerder van het desbetreffende schip.

  • 2. Behoudens in bij regeling van Onze Minister te bepalen gevallen komen de kosten van inenting van personen of de toediening van profylaxe aan personen ter verkrijging van een certificaat als bedoeld in artikel 58, eerste lid, ten laste van de belanghebbende.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister worden de tarieven vastgesteld voor het verkrijgen van de certificaten, bedoeld in de artikelen 57, eerste lid, en 58, eerste lid.

HOOFDSTUK VII HANDHAVING

§ 1 Toezicht

Artikel 64

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 65

In het geval van een besmetting of infectie of bij een gegrond vermoeden daarvan, zijn binnen hun ambtsgebied de burgemeester, de daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke gezondheidsdienst en de daartoe aangewezen ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid bevoegd, desgevraagd na het tonen van een legitimatiebewijs, elke plaats te betreden of te verlaten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak op grond van deze wet nodig is. Zonodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

§ 2 Strafbepalingen

Artikel 66
  • 1. Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft de arts die handelt in strijd met de artikelen 21, eerste, tweede of derde lid, 22, eerste, tweede of derde lid, 24, vierde lid, of 30.

  • 2. Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft het hoofd van een laboratorium dat handelt in strijd met artikel 25, tweede of vijfde lid.

  • 3. Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft het hoofd van een instelling die handelt in strijd met artikel 26, eerste lid.

  • 4. Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft de gezagvoerder die handelt in strijd met artikel 50, eerste of tweede lid, of die weigert te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 51 en 53, derde lid, onder b.

  • 5. Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven die handelt in strijd met artikel 50, vierde lid.

  • 6. Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 58, eerste en derde lid.

  • 7. De in het eerste tot en met zesde lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 67
  • 1. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die zich onttrekt aan de krachtens de in de artikelen 38, eerste lid, of 47, tweede of derde lid, onder a of b, ten aanzien van hem genomen maatregelen, dan wel de in artikel 47, derde lid, onder c, bedoelde waren onttrekt aan een krachtens dat lid genomen maatregel.

  • 2. Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft het onbevoegd betreden van een voor isolatie of quarantaine aangewezen locatie.

  • 3. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven die handelt in strijd met artikel 49, tweede lid, of met een krachtens artikel 54 gegeven opdracht.

  • 4. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft de burgerexploitant die handelt in strijd met artikel 49, derde lid, of met een krachtens artikel 54 gegeven opdracht.

  • 5. Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft de vervoersexploitant die handelt in strijd met een krachtens artikel 55 gegeven opdracht.

  • 6. De in het eerste tot en met vijfde lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 68
  • 1. Met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met opdrachten die krachtens artikel 53, eerste of tweede lid, zijn gegeven.

  • 2. Met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft de gezagvoerder die handelt in strijd met artikel 53, derde lid, onder a.

  • 3. Met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die zich onttrekt aan een op grond van de artikelen 31 of 35 ten aanzien van hem genomen maatregel.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

HOOFDSTUK VIII OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 69

Onderdeel H, onder 2, van de bijlage van de Algemene wet bestuursrecht komt te luiden:

  • 2. De artikelen 31 en 35 van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 70

Artikel 11, derde lid, van de Waterleidingwet komt te luiden:

  • 3. Het eerste lid geldt onverminderd artikel 38 van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 71

Artikel 11, vijfde lid, van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden komt te luiden:

  • 5. Indien vanwege het gevaar voor de verspreiding van een infectieziekte behorend tot groep A, B1, B2 of C als bedoeld in de Wet publieke gezondheid een besluit krachtens het eerste of tweede lid wordt overwogen, wordt voorafgaande aan dat besluit het advies ingewonnen van de gemeentelijke gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 17 van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 72

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 november 2005 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake het gebruik van het burgerservicenummer in de zorg (Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, Kamerstukken I 2006-2007, 30 380) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, komt artikel 1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg te luiden:

  • 3°. jeugdgezondheidszorg als omschreven bij of krachtens de Wet publieke gezondheid;

Artikel 73

De Wet op de lijkbezorging wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22a
  • 1. Indien een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftige stof, of een gegrond vermoeden daarvan bestaat, waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, kan de burgemeester, na advies van de gemeentelijke gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 17 van de Wet publieke gezondheid, maatregelen treffen om dit gevaar af te wenden.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in het eerste lid zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 74

De Wet collectieve preventie volksgezondheid, de Infectieziektenwet en de Quarantainewet worden ingetrokken.

Artikel 75

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 76

Deze wet wordt aangehaald als: Wet publieke gezondheid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 9 oktober 2008

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de achttiende november 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 316

Naar boven