Besluit van 13 november 2007 tot wijziging van de bedragen van de categorieën, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 18 oktober 2007, directie Wetgeving, nr. 5510745/07/6,

Gelet op artikel 23, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 25 oktober 2007, nr. No.W03.07.0380/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 6 november 2007, directie Wetgeving, nr. 5513995/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden de bedragen van € 335, € 3 350, € 6 700, € 16 750, € 67 000, en € 670 000 achtereenvolgens vervangen door: € 370, € 3 700, € 7 400, € 18 500, € 74 000, en € 740 000.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 november 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zevenentwintigste november 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

In dit besluit worden de bedragen van geldboetecategorieën uit het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangepast aan de geldontwaarding. In artikel 23, negende lid, Sr (verder te noemen: de bepaling) is bepaald dat de bedragen van de geldboetecategorieën, genoemd in artikel 23, vierde lid, Sr elke twee jaar, met ingang van de eerste januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Tevens is in de bepaling bepaald welke methode daarbij moet worden gehanteerd: het geldbedrag van de eerste categorie wordt op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond en de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën, bepaald.

Bij de aanpassing van de bedragen zijn in dit besluit op basis van de bepaling de volgende uitgangspunten gehanteerd.

De bedragen worden op grond van de bepaling tweejaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex «sinds de vorige aanpassing van deze bedragen». De vorige aanpassing van deze bedragen heeft plaatsgevonden bij de Wet van 22 december 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima (Stb. 2006, 11), en wel met ingang van 1 februari 2006 (zie Stb. 2006, 23). Omdat in de bepaling tevens is bepaald dat de aanpassing alleen op de eerste januari van een jaar kan geschieden, kan de aanpassing niet op 1 februari 2008 geschieden. De datum van 1 januari 2008 ligt daar in de tijd dichterbij dan 1 januari 2009. Daarom is in dit besluit voor aanpassing per 1 januari 2008 gekozen; aanpassing na een jaar en elf maanden komt meer met het uitgangspunt van tweejaarlijkse aanpassing overeen dan aanpassing na twee jaar en elf maanden. Toekomstige aanpassingen zullen exact twee jaar na de vorige aanpassing kunnen plaatsvinden, nu dit besluit op de eerste januari van een jaar in werking treedt.

Vervolgens rijst de vraag over welke periode de consumentenprijsindex moet worden berekend, waarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen het eindpunt van deze periode en het beginpunt. Het eindpunt van de periode kan niet samenvallen met het moment waarop de aanpassing in werking treedt, omdat de aanpassing ingevolge de bepaling bij algemene maatregel van bestuur plaatsvindt. Op het moment waarop een concept van deze algemene maatregel van bestuur in voorbereiding wordt genomen, is nog niet bekend wat de consumentenprijsindex op het moment van inwerkingtreding van die algemene maatregel van bestuur zal zijn. Om die reden is het eindpunt van de periode, waarover de consumentenprijsindex wordt berekend, gesteld op het moment waarop een concept van de benodigde algemene maatregel van bestuur in voorbereiding wordt genomen: de eerste juli voorafgaand aan de beoogde datum waarop de aanpassing in werking treedt. Omdat de beoogde datum van inwerkingtreding van de aanpassing 1 januari 2008 is, wordt het eindpunt van de periode gesteld op 1 juli 2007. In toekomstige aanpassingsbesluiten zal het moment van de tweejaarlijkse aanpassing steeds de eerste januari van een jaar zijn, en zal het eindpunt van de periode waarover de consumentenprijsindex wordt berekend steeds zijn gelegen zes maanden vóórdat de aanpassing in werking treedt, en dus telkens op de eerste juli van een jaar worden gesteld.

Uitgaande van tweejaarlijkse aanpassing ligt het beginpunt van de periode waarover de consumentenprijsindex wordt berekend, naar uit het voorgaande voortvloeit, evenzeer op de eerste juli van een jaar. Dat zal in toekomstige aanpassingbesluiten steeds het geval zijn. In het voorliggende besluit is daarvan – eenmalig – afgeweken. In het wetsvoorstel dat tot de hierboven genoemde wet van 22 december 2005 heeft geleid, zijn de bedragen van de geldboetecategorieën aan de geldontwaarding aangepast en is de geldontwaarding berekend over de periode van 1 januari 1984 tot 1 januari 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 28 484, nr. 5). De daaruit voortvloeiende, aangepaste bedragen zijn op het moment van inwerkingtreding van de bedoelde wet – 1 februari 2006 – in artikel 23, vierde lid, Sr opgenomen. Het eindpunt van de periode waarover de geldontwaarding toen is berekend, was 1 januari 2002. Dat betekent dat de periode van 1 januari 2002 tot 1 februari 2006 voor de berekening van de geldontwaarding niet is meegenomen bij die aanpassing van de bedragen. Tegen deze achtergrond is er in dit besluit voor gekozen om de periode waarover de consumentenprijsindex wordt berekend te stellen op: 1 januari 2002 tot 1 juli 2007, en niet op 1 februari 2006 tot 1 juli 2007. De reden voor deze aanpak is, dat de wetgever in formele zin er – blijkens de toelichtende stukken op de wet die tot de bepaling heeft geleid – van uitgaat dat de perioden waarover de geldontwaarding wordt berekend op elkaar aansluiten. In die stukken wordt namelijk gesteld dat als na een periode van twee jaar na de laatste aanpassing van de bedragen, de geldontwaarding ten opzichte van het bedrag van de eerste geldboetecategorie minder dan € 5 bedraagt en dus geen verschuiving in dat bedrag meebrengt, twee jaar later een aanpassing aan de geldontwaarding plaatsvindt over een periode van vier jaar (Kamerstukken II 2002/03, 28 484, nr. 8). Het laten lopen van de periode van 1 februari 2006 tot 1 juli 2007 zou daarmee niet te rijmen zijn, omdat dit tot gevolg zou hebben dat over de periode van 1 januari 2002 tot 1 februari 2006 geen aanpassing aan de geldontwaarding zou plaatsvinden.

De consumentenprijsindex over de periode 1 januari 2002 tot 1 juli 2007 bedroeg 10, 76 %.

De nieuwe geldboetemaxima gelden, omdat zij hoger zijn dan de oude geldboetemaxima en in zoverre voor de verdachte ongunstiger zijn, op grond van artikel 1 Sr alleen voor feiten die na de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn begaan. Voor feiten die voor die datum zijn begaan, gelden de oude geldboetemaxima.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven