Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2007, 366 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2007, 366 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 25 juni 2007, nr. 5489476/07/6;
Gelet op de artikelen 14, tweede en derde lid, 16, tweede lid, 17, tweede lid, en 18, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, de artikelen 3, eerste lid, onder c, en 4, tweede lid, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen en artikel 3, derde lid, van de Wet inburgering;
De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 2007, nr. W03.07.0183/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 18 september 2007 nr. 5504237/07/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Aan artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit inburgering wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
o. verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L 289).
Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt gewijzigd als volgt:
Na artikel 1g wordt een artikel toegevoegd luidende:
Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, verleend onder een beperking verband houdend met het verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 (PbEU L 289) of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met voornoemd verblijfsdoel, die in Nederland wordt tewerkgesteld bij een aangewezen onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 3.56a, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Artikel 2, onder c, komt te luiden:
c. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een onderzoeker, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder bb, van het Vreemdelingenbesluit 2000;
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 1.1. wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
s. richtlijn 2005/71/EG: richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L 289).
Aan artikel 3.4, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel aa door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
bb. verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG.
Na artikel 3.56 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met het verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG worden verleend aan de vreemdeling:
a. die onderzoek verricht bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen onderzoeksinstelling;
b. die een met een onderzoeksinstelling gesloten gastovereenkomst overlegt, waaruit blijkt:
1°. dat het onderzoeksproject is goedgekeurd, na toetsing van:
a. het doel en de duur van het onderzoek en de beschikbaarheid van de hiervoor benodigde financiële middelen;
b. de kwalificaties van de vreemdeling in het licht van het doel van het onderzoek, die gestaafd worden met een gewaarmerkte kopie van een door de vreemdeling behaald passend diploma van hoger onderwijs, dat toegang geeft tot doctoraatprogramma’s; en
2°. wat de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn, en
c. die een garantstelling van de onderzoeksinstelling overlegt.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het eerste lid.
Na artikel 3.67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG verleend voor de duur van het onderzoek als omschreven in de gastovereenkomst met een maximum van vijf jaren.
2. In afwijking van artikel 3.57 wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verlengd voor de duur van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, telkens met een maximum van vijf jaren.
Aan artikel 3.71, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van richtlijn 2005/71/EG afgegeven door een andere staat die Partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, tenzij sprake is van gezinsvorming.
Na artikel 3.89 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met het verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG, wordt, indien de aanwijzing van de onderzoeksinstelling na afgifte van de verblijfsvergunning niet verlengd of ingetrokken wordt, eerst op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen nadat de vreemdeling die te goeder trouw is gedurende een termijn van drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen.
Na artikel 3.91 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verblijf als onderzoeker richtlijn 2005/71/EG, wordt eerst ingetrokken op de grond dat de aanwijzing van de onderzoeksinstelling na afgifte van de verblijfsvergunning niet verlengd of ingetrokken wordt, nadat de vreemdeling die te goeder trouw is gedurende drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Justitie,
N. Albayrak
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
C. P. Vogelaar
Uitgegeven de elfde oktober 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Op 12 oktober 2005 is de Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L289, hierna: de richtlijn) gepubliceerd. Onderhavig besluit strekt tot aanpassing van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) aan deze richtlijn. Voorts worden het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: BUWAV) en het Besluit inburgering gewijzigd. Voor het overige vindt implementatie van de richtlijn plaats door middel van aanpassingen van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) en de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000).
De richtlijn voorziet in het vaststellen van minimumnormen voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. De juridische basis van de richtlijn is artikel 63, aanhef en derde lid, onder a, en vierde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 1957, 74 en 91). De richtlijn is één van de Gemeenschapsinitiatieven inzake de versterking en structurering van het Europese onderzoeksbeleid, overeenkomstig het streven van de de Europese Raad in Lissabon in 2000. Voorts past de richtlijn in de doelstelling van de Gemeenschap om vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar de Gemeenschap willen komen is een essentieel onderdeel van deze strategie. De Gemeenschap heeft in 2010 naar schatting 700.000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 om 3% van het BBP te investeren in onderzoek, te verwezenlijken. De richtlijn vergemakkelijkt de toelating van onderzoekers door middel van een toelatingsprocedure die los staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling waar deze te gast is en het laten vervallen van de eis van een tewerkstellingsvergunning.
In hoofdstuk I van de richtlijn zijn het onderwerp, de definities en het toepassingsgebied van de richtlijn omschreven. De richtlijn geldt voor onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar een onderzoeksproject uit te voeren (artikel 1). Onderzoek in de zin van de richtlijn is: stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving (artikel 2, onder b). De richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen (artikel 4). Er is derhalve sprake van minimumharmonisatie.
Hoofdstuk II van de richtlijn bevat regels inzake de onderzoeksinstellingen. Omdat de inspanning voor de verwezenlijking van de 3%-doelstelling voor een belangrijk deel door de particuliere sector moet worden opgebracht, en in deze sector dus de komende jaren meer onderzoekers moeten worden aangetrokken, vallen zowel openbare als particuliere onderzoeksinstellingen onder de werkingssfeer van de richtlijn. De specifieke procedure voor onderzoekers is gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de immigratie-instanties. Door de lidstaten vooraf erkende onderzoeksinstellingen (artikel 5) kunnen gastovereenkomsten sluiten voor het uitvoeren van een onderzoeksproject (artikel 6).
Hoofdstuk III van de richtlijn ziet op de toelating van onderzoekers. Indien aan de voorwaarden voor toegang en verblijf is voldaan, verstrekken de lidstaten op basis van de gastovereenkomst een verblijfstitel (artikel 7). De geldigheidsduur bedraagt ten minste één jaar (artikel 8). Gezinsleden krijgen een verblijfstitel met dezelfde geldigheidsduur. Voor de afgifte van een verblijfstitel aan gezinsleden geldt geen minimale verblijfsduur van de onderzoeker (artikel 9). De vergunning kan worden ingetrokken of niet verlengd, indien niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden, in geval van fraude of om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid (artikel 10).
Hoofdstuk IV van de richtlijn bevat de rechten van onderzoekers, waaronder de onderwijsbevoegdheid (artikel 11), het recht op gelijke behandeling (artikel 12) en de mobiliteit (artikel 13) tussen lidstaten.
In hoofdstuk V zijn normen met betrekking tot de procedure en de transparantie neergelegd. De toelatingsaanvragen kunnen worden ingediend door zowel door de onderzoekers als de onderwijsinstellingen (artikel 14). De lidstaten nemen bij de behandeling van de aanvraag de nodige procedure waarborgen in acht (artikel 15). Tot slot bevat de richtlijn in hoofdstuk VI een aantal bepalingen om de volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn te verzekeren.
De doelstellingen van de richtlijn passen binnen de doelstellingen van het kabinetsstandpunt «Naar een modern migratiebeleid» (Kamerstukken II, 30 573, nr. 1) waarin het toenmalige kabinet heeft uitgesproken zich in te zetten voor Nederland als dynamische kenniseconomie.
3. Implementatie van de richtlijn
De richtlijn definieert wie in aanmerking komt om toegelaten te worden tot het grondgebied van een lidstaat om daar wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Als onderzoeker wordt gedefinieerd: een onderdaan van een derde land die houder is van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraatsprogramma’s (zie rectificatie van 13 april 2007, PbEU L 98) en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om een onderzoeksproject uit te voeren (artikel 2, onder d). Gezien de openheid die nodig is in verband met de veranderingen in de wereldeconomie en de gezien de behoeften waarin waarschijnlijk moet worden voorzien om de 3%-doelstelling te verwezenlijken, is een ruime definitie van de onderzoekers op wie de richtlijn kan worden toegepast wenselijk geacht.
Op dit moment is het verrichten van wetenschappelijk onderzoek geen specifiek verblijfsdoel in de Nederlandse wet- en regelgeving. Voor het verrichten van onderzoek kan verblijf onder de beperking «arbeid in loondienst» worden aangevraagd (artikel 3.31 Vb 2000). Een tewerkstellingsvergunning is vereist. In de Vc 2000 is het toelatingsbeleid voor onderzoekers nader uitgewerkt. Een tewerkstellingsvergunning is niet vereist als het gaat om tewerkstelling bij (deels) door de overheid bekostigde instellingen (artikel 1d, eerste lid, onder b, van het BUWAV). Voorts kunnen onderzoekers onder omstandigheden (onder andere afhankelijk van de inkomsten die de onderzoeker geniet) in het huidige systeem een verblijfsvergunning aanvragen onder de beperking die verband houdt met verblijf als kennismigrant (3.4, eerste lid, onder y). Een tewerkstellingsvergunning is niet vereist (artikel 1d, eerste lid, onder a, van het BUWAV).
De richtlijn bevat een aantal bepalingen die dwingen tot aanpassing van het huidige systeem voor wetenschappelijk onderzoekers bij zowel publieke, semi-publieke als private onderzoeksinstellingen. Ten eerste dienen onderzoeksinstellingen vooraf als zodanig erkend te worden (artikel 5 van de richtlijn). Ten tweede kent de richtlijn de eis van een tewerkstellingsvergunning niet. Deze eis zal derhalve in zijn geheel dienen te worden geschrapt. Tot slot gelden voor onderzoekers vereenvoudigde mobiliteitsregels (artikel 13).
Ter implementatie van de richtlijn is in het Vb 2000 een nieuwe beperking geïntroduceerd: het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn. Hoewel in de bestaande systematiek duidelijk parallellen bestaan met de regeling voor de kennismigranten, is ervoor gekozen de richtlijn niet in deze regeling te implementeren. De reden hiervoor is dat wetenschappelijk onderzoekers over het algemeen niet zullen voldoen aan de inkomenseis van die regeling. De introductie van een aparte categorie wetenschappelijk onderzoekers past tevens in het beoogde stelsel van het moderne migratiebeleid2, waarin wetenschappelijk onderzoekers in dezelfde verblijfskolom zullen vallen als hooggekwalificeerde arbeidsmigranten. Om die reden is ervoor gekozen om het verblijf van de wetenschappelijk onderzoeker te aanvaarden als niet-tijdelijk van aard als bedoeld in artikel 3.5 van het Vb 2000. Aangezien de beperking niet in het tweede lid van genoemd artikel is opgenomen, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard ingevolge het derde lid daarvan. Onderzoekers in de zin van de richtlijn worden, net als andere hooggekwalificeerde migranten, uitgezonderd van de inburgeringsplicht in het Besluit inburgering.
Aanwijzing van onderzoeksinstellingen
Toelating in het kader van onderzoek kan ingevolge de richtlijn alleen plaatsvinden bij vooraf erkende onderzoeksinstellingen. Dit vereiste wordt gesteld om de kwaliteit van de ontvangende onderzoeksinstellingen te waarborgen. Een onderzoeksinstelling in de zin van de richtlijn kan zowel openbaar als particulier zijn. De aanwijzing van de onderzoeksinstellingen zal bij ministeriële regeling plaatsvinden. Voor de aanwijzing van openbare onderzoeksinstellingen zal in ieder geval worden uitgegaan van die instellingen als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder b, van het BUWAV, zoals dit besluit is gewijzigd bij Besluit van 20 oktober 2006 (Stb. 251). Het gaat hierbij om instellingen die functieprofielen zoals opgenomen in het universitaire systeem van functieordenen (UFO) onder de functiefamilie «onderzoek en onderwijs» hanteren voor onderzoekers in loondienst. Deze functieprofielen worden inmiddels gehanteerd door onder meer universiteiten, de universitaire medische centra (academische ziekenhuizen), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Uiteraard betekent de erkenning van onderzoeksinstellingen op basis van het hanteren van functieprofielen voor onderzoekers die in loondienst zijn niet dat deze instellingen geen gastovereenkomsten kunnen sluiten met bijvoorbeeld onderzoekers met een (buitenlandse) beurs, stipendium of eigen middelen. Verder wordt voor de aanwijzing van de openbare onderzoeksinstellingen in ieder geval uitgegaan van de instellingen die zijn opgenomen in de bijlage behorende bij de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek. Waar mogelijk zal gebruik worden gemaakt van de lijst van onderzoeksinstellingen die is gepubliceerd in de Nederlandse Onderzoek Databank (www.onderzoekinformatie.nl).
De aanwijzing van particuliere onderzoeksinstellingen wordt belegd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Deze instellingen kunnen op verschillende manieren aantonen dat zij de kwalificatie private wetenschappelijke instelling verdienen. Ten eerste zal een deel van de beoogde bedrijven (deels) afhankelijk zijn van overheidssubsidies of andere vormen van bekostiging door de overheid. In die gevallen verzorgt het betrokken ministerie een kwaliteitstoets en kan hierbij worden aangesloten. Ten tweede kan de Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 (gebaseerd op de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen), een fiscale regeling die belastingaftrek mogelijk maakt voor bedrijven die investeren in technologische vernieuwingen, een handvat bieden. Op basis van deze regeling hoeft voor werknemers die wetenschappelijk onderzoek doen of nieuwe producten, processen of programmatuur ontwikkelen, minder loonbelasting te worden afgedragen. Teneinde erkend te worden als private onderzoeksinstelling kan een bedrijf daarom gevraagd worden aan te tonen dat het met succes een beroep heeft gedaan op deze regeling. Ook bij de aanwijzing van particulieren instellingen zal, waar mogelijk, gebruik worden gemaakt van de lijst van onderzoeksinstellingen die is gepubliceerd in de Nederlandse Onderzoek Databank (www.onderzoekinformatie.nl).
De aanwijzing van de onderzoeksinstellingen zal nader uitgewerkt worden bij ministeriële regeling. Conform artikel 5, tweede lid, van de richtlijn zal de erkenning van de onderzoeksinstelling ten minste gelden voor een termijn van vijf jaren. Ingevolge artikel 5, zesde lid, kunnen de tot aanwijzing bevoegde instanties de erkenning van een instelling weigeren of verlengen, indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden of indien sprake is van fraude. In deze gevallen kan de instelling voor een maximale periode van vijf jaar uitgesloten worden van erkenning. De duur van de uitsluiting zal per geval worden bezien.
Van de mogelijkheid die de richtlijn in artikel 5, zevende lid, biedt om gevolgen te verbinden aan de intrekking of niet-verlenging van de erkenning voor de betrokken onderzoekers die werkzaam zijn bij deze instellingen, wordt gebruik gemaakt. Indien de aanwijzing na de verlening van de verblijfsvergunning niet verlengd of ingetrokken wordt, zal dit pas reden zijn om de vergunning in te trekken, nadat de onderzoeker drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen. Voorwaarde is wel dat de onderzoeker te goeder trouw is geweest, dat wil zeggen geen relevant aandeel heeft gehad in de reden voor niet-verlenging of intrekking van de erkenning.
De toelatingsprocedure voor onderzoekers wordt gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en IND. De aanvraagprocedure zal gelijkenis vertonen met de gang van zaken bij studenten en kennismigranten: aan erkende onderzoeksinstellingen wordt de mogelijkheid geboden om een overeenkomst te sluiten met de IND om voor een versnelde toelatingsprocedure in aanmerking te komen.
Een vooraf aangewezen instelling die een onderzoeker wil uitnodigen dient ingevolge de richtlijn (artikel 6) met die onderzoeker een gastovereenkomst te sluiten. Hierin verbindt de onderzoeker zich ertoe het onderzoeksproject uit te voeren, terwijl de instelling zich ertoe verplicht de onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen. Het overleggen van de gastovereenkomst wordt een toelatingsvoorwaarde. De gastovereenkomst kan alleen worden gesloten indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
– het onderzoeksproject is goedgekeurd door de instelling, waarbij getoetst wordt aan:
o het doel en de duur van het onderzoek inclusief de benodigde financiële middelen; en
o de kwalificaties van de onderzoeker in het licht van het doel van het onderzoek, die gestaafd dienen te worden door een gewaarmerkte kopie van het door de onderzoeker behaalde diploma dat toegang geeft tot doctoraatsprogramma’s;
– de onderzoeker beschikt over voldoende middelen van bestaan;
– de onderzoeker heeft een ziektekostenverzekering;
– de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd.
Ook dient de onderzoeksinstelling een garantstelling te overleggen (artikel 6, derde lid). De ratio hierachter is dat eventuele kosten voor bijstand of uitzetting verhaald kunnen worden op de instelling. Daarnaast dient de onderzoeker te beschikken over een ziektekostenverzekering (artikel 6, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn).
Ingevolge de richtlijn kunnen de lidstaten controleren of voldaan is aan de voorwaarden waarop de gastovereenkomst is gesloten. Door de IND zal getoetst worden of dit het geval is. Of sprake is van voldoende middelen van bestaan zal getoetst worden overeenkomstig de bestaande wet- en regelgeving. Ook onderzoekers die niet in loondienst treden, maar die op basis van een gastovereenkomst bijvoorbeeld met een (buitenlandse) beurs, stipendium of eigen middelen onderzoek verrichten in de zin van de richtlijn bij een erkende onderzoekinstelling kunnen in aanmerking komen voor verblijf op grond van de beperking het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.
Er dient een door een notaris of gemeente gewaarmerkte kopie van het vereiste diploma te worden toegevoegd. Voor de beoordeling van de vraag of de vreemdeling beschikt over een passend diploma wordt aangesloten bij het oordeel van de onderzoeksinstelling.
De IND beoordeelt aan de hand van de bestaande wet- en regelgeving of een geldig reisdocument is overgelegd en of de betrokkene geen bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid (artikel 7, eerste lid).
De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van het onderzoeksproject met een maximum van vijf jaar (artikel 3.68, eerste lid). Verlenging van de geldigheidsduur is mogelijk wederom voor de duur van het onderzoek met een maximum van vijf jaren (artikel 3.68, tweede lid).
In voorkomende gevallen (fraude, niet langer voldoen aan de voorwaarden) kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken of niet worden verlengd conform de geldende wet- en regelgeving.
De richtlijn verplicht niet tot het toelaten van gezinsleden. Wat betreft het verblijf van gezinsleden wordt aangesloten bij de geldende wet- en regelgeving voor gezinsvorming en gezinshereniging. Gezinsleden kunnen gebruik maken van de versnelde procedure, mits de aanvraag tegelijk met die van de onderzoeker wordt ingediend.
Vervallen tewerkstellingsvergunning
Ingevolge de richtlijn kan niet langer de eis van een tewerkstellingsvergunning worden gesteld. Momenteel zijn kennismigranten en wetenschappelijk onderzoekers die in Nederland tewerkgesteld zijn bij een bekostigde of aangewezen onderwijsinstelling of een van overheidswege direct of indirect, geheel of gedeeltelijke bekostigde of gesubsidieerde onderzoeksinstelling ingevolge artikel 1d van het BUWAV al vrijgesteld van de plicht om over een dergelijke vergunning te beschikken. Deze vrijstelling omvat alle onderzoekers in de zin van de richtlijn, dus ook de onderzoekers die bij private instellingen werkzaam zijn.
De aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 (Pb L 289, overweging 9) bevat de aanbeveling om de toegang van gezinsleden van wetenschappers tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. In het licht hiervan zullen gezinsleden eveneens worden vrijgesteld van de eis van een tewerkstellingsvergunning.
In artikel 13, eerste lid, van de richtlijn wordt bepaald dat een onderzoeker die is toegelaten in een lidstaat in staat moet worden gesteld om een deel van zijn onderzoek in een andere lidstaat te verrichten. Het tweede lid van dit artikel verschaft het recht aan de onderzoeker op toelating op basis van de gastovereenkomst in de eerste lidstaat voor ten hoogste drie maanden. Dit recht vloeit rechtstreeks voort uit artikel 21 van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen3 (hierna: SUO), voor zover het bij de SUO aangesloten landen betreft. Voorwaarden zijn dan slechts dat een geldig reisdocument moet worden overgelegd en dat de terugkeer moet zijn gewaarborgd. Hiervoor is geen aparte implementatie nodig. In andere gevallen gelden de normale visa-verplichtingen. Artikel 13, derde tot en met vijfde lid, bieden de mogelijkheid om bij een verblijf van meer dan drie maanden in een andere lidstaat een nieuwe gastovereenkomst en verblijfsvergunning te eisen. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. Er wordt geen mvv-plicht of, in geval van een EU-lidstaat die partij is bij het SUO, geen visumplicht opgelegd aan onderzoekers die reeds als zodanig zijn toegelaten tot een andere lidstaat. In het licht van doel van de richtlijn, de promotie van de Europese Unie als kenniseconomie, wordt gekozen voor soepele mobiliteitsregels voor onderzoekers en hun gezinsleden. De vrijstelling van de het mvv-vereiste is geregeld in artikel 3.71 Vb 2000.
De richtlijn bevat een aantal facultatieve bepalingen. Waar mogelijk wordt bij de implementatie van deze bepalingen (onder meer artikelen 5, zevende lid, 8, 13, derde tot en met vijfde lid, en 15, eerste lid), gelet op de kabinetsdoelstellingen, zoveel mogelijk de voor de onderzoeker (en zijn gezinsleden) minst restrictieve optie gekozen. De richtlijn geeft deze mogelijkheid in artikel 4 (handhaving van gunstiger bepalingen).
Omwille van een snelle start van de uitvoering zal de IND de aanwijzing van de particuliere onderzoeksinstellingen voorlopig op zich te nemen. Hieraan zijn geen financiële gevolgen verbonden. Voorwaarde hierbij is echter dat de medewerking van de ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan een snelle, heldere en eenduidige richtlijn ten aanzien van de toetsing van particuliere onderzoeksinstellingen door de IND in de startfase van deze regeling adequaat is.
De afschaffing van de tewerkstelling voor de beperkte categorie wetenschappelijk onderzoekers voor wie de tewerkstellingsvergunningplicht nog bestond in het BUWAV, betekent voor de Centrale organisatie werk en inkomen een minimale vermindering van de uitvoeringskosten van de Wet arbeid vreemdelingen. Aan de tewerkstellingsvergunning zijn geen legeskosten verbonden, zodat de afschaffing hiervan geen financiële gevolgen heeft.
De invoering van een nieuw verblijfsdoel brengt mogelijk een lastenverlichting voor de aanvragen voor de referentprocedure mee. Aangezien er voor dit nieuwe verblijfsdoel tussen de onderzoeksinstelling en de IND een convenant wordt afgesloten, zal er na een eenmalige lastenverzwaring wellicht lastvermindering optreden nadat meerdere aanvragen onder het convenant via de referentprocedure bij de IND zijn ingediend. De gastovereenkomst die tussen de onderzoeksinstelling en de onderzoeker wordt afgesloten heeft geen invloed op de administratieve lasten voor de burger.
De invoering van een nieuw verblijfsdoel betekent een verzwaring van de administratieve lasten in verband met toename van het aantal extra verzoeken. Aangezien de richtlijn in tegenstelling tot de kennismigrantenprocedure niet gekoppeld is aan een inkomenscriterium en er geen tewerkstellingvergunning is vereist wordt er een kleine toename verwacht van het aantal aanvragen. De toename van het aantal extra verzoeken heeft betrekking op de referentenprocedure, de aanvraag tot verblijfsvergunning zonder machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), de aanvraag tot verblijfsvergunning met mvv, de aanvraag wijziging beperking, alsmede bezwaar en beroep gericht tegen de beschikking op deze aanvragen. Echter het aantal extra verzoeken (geschat op ca. 500 op jaarbasis) wordt verwaarloosbaar klein geacht. De bijbehorende administratieve lasten bedragen minder dan 30.000 uren of € 300.000.
Het vervallen van de eis van een tewerkstellingsvergunning levert naar verwachting eveneens een verwaarsloosbaar kleine administratieve lastenvermindering voor de burger op.
Het besluit is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Gegeven de selectiecriteria heeft ACTAL besloten het besluit niet te selecteren voor de Actaltoets.
Overige (nalevings)kosten worden niet voorzien.
De wijziging van artikel 2.1, eerste lid van het Besluit inburgering strekt ertoe de onderzoekers in de zin van de richtlijn uit te zonderen van de inburgeringsplicht. Dit is conform de uitzondering op de inburgeringsplicht voor andere hooggekwalificeerde migranten zoals de kennismigranten. Hiertoe wordt in artikel 2.1, eerste lid, het verblijf als onderzoeker in de zin van de richtlijn in het Besluit inburgering aangemerkt als tijdelijk verblijfsdoel voor de toepassing van de Wet inburgering.
Artikel II strekt tot doorvoering van de noodzakelijke wijzigingen in het BUWAV in verband met het vervallen van de eis van een tewerkstellingsvergunning voor onderzoekers in de zin van de richtlijn. Daartoe is een nieuw artikel 1h ingevoegd. Ten aanzien van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning of een mvv voor verblijf als onderzoeker bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder bb, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is geen tewerkstellingsvergunning vereist. De wijziging van artikel 2, onder c, van het BUWAV strekt ertoe deze vrijstelling ook voor gezinsleden van de wetenschappelijk onderzoeker te doen gelden. Hiermee wordt de aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 (Pb L 289, overweging 9) om de toegang van gezinsleden van wetenschappers tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken overgenomen.
De definitiebepaling in artikel 1.1. van het Vb 2000 wordt aangevuld met een definitie van de richtlijn. Onder richtlijn 2005/71/EG wordt verstaan: richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L 289).
Artikel III, onderdelen B en C
De wijziging van artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 strekt tot invoering van een nieuwe beperking in het Vb 2000: verblijf als onderzoeker in de zin van de richtlijn. Hiermee wordt een nieuw verblijfsdoel geïntroduceerd. In het nieuwe artikel 3.56a, eerste lid, van het Vb 2000 worden de vereisten voor toelating nader uitgewerkt. De vreemdeling die verblijf als onderzoeker wenst, dient onderzoek te verrichten bij een bij ministeriële regeling aangewezen onderzoeksinstelling. Voorts dient de vreemdeling een gastovereenkomst te overleggen waaruit blijkt dat het onderzoeksproject is goedgekeurd en wat de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn. Tot slot dient de vreemdeling een garantstelling van de onderzoeksinstelling te overleggen. De overige toelatingsvoorwaarden (geldig reisdocument, middelenvereiste, geen bedreiging openbare orde) en aan de verblijfsvergunning verbonden voorschriften (ziektekostenverzekering, garantstelling) zijn reeds in de vigerende wet- en regelgeving opgenomen (respectievelijk artikelen 6, eerste lid, onder b, Vw 2000 en 3.102 Vb 2000, artikelen 16, eerste lid, onder c, 3.73 e.v. Vb 2000, de artikelen 16, eerste lid, van de Vw 2000 en 3.77 en 3.78 van het Vb 2000 en artikel 3.7, eerste lid, onder c, van het Vb 2000.
Het nieuwe artikel 3.56a, tweede lid, biedt een grondslag om bij ministeriële regeling de toelatingsvereisten in het eerste lid nader uit te werken. In het VV 2000 zal onder meer worden voorzien in regels omtrent een versnelde procedure voor de behandeling van aanvragen om toelating en regels over de aanwijzing van onderzoeksinstellingen.
In artikel 3.68 wordt de duur van de verblijfsvergunning geregeld. In afwijking van de hoofdregel in artikel 3.57 Vb 2000 (één jaar) wordt deze verleend voor de duur van het onderzoek als omschreven in de gastovereenkomst met een maximum van vijf jaar (eerste lid). Verlenging van de geldigheidsduur na ommekomst van deze vijf jaar is mogelijk, zij het dat de koppeling met de duur van het onderzoek ook dan blijft bestaan (tweede lid).
De wijziging van artikel 3.71 Vb 2000 strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen de lidstaten te vergemakkelijken. Hiertoe wordt een uitzondering op het mvv-vereiste gemaakt. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een andere lidstaat.
Deze uitzondering geldt ook voor de gezinsleden (echtgenoot, partner, minderjarig kind) van de onderzoeker, met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd voor de komst naar Nederland.
Artikel III, onderdelen F en G
De nieuwe artikelen 3.89a en 3.91a van het Vb 2000 waarborgen dat de tussentijdse niet-verlenging of intrekking van de aanwijzing van de onderzoeksinstelling pas gevolgen heeft voor de individuele onderzoeker nadat deze gedurende drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen. In artikel 3.89a wordt geregeld dat de niet-verlengingsgrond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (die via artikel 19 van diezelfde wet tevens een intrekkingsgrond is) niet meteen van toepassing is. Het nieuwe artikel 3.91a regelt hetzelfde voor de intrekking. De onderzoeker krijgt, analoog aan de regeling voor kennismigranten, drie maanden de tijd om een nieuwe gastovereenkomst bij een andere instelling af te sluiten, voordat de vergunning daadwerkelijk niet verlengd c.q. ingetrokken wordt. Voorwaarde is wel dat de onderzoeker bij de aanvraag om de verblijfsvergunning te goeder trouw is geweest en dus geen deel heeft gehad in de reden voor intrekking van de erkenning. De niet-verlengings- en intrekkingsgrond van artikel 18, eerste lid, onder c (onjuiste gegevens verstrekken) blijft van toepassing.
Gelet op het feit dat het hier implementatiewetgeving betreft, geschiedt inwerkingtreding zo snel mogelijk.
De Staatssecretaris van Justitie,
N. Albayrak
Betreffende richtlijn 2005/71/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek PbEU L289)
Richtlijn (art.) | Nieuwe regelgeving (art.) | Bestaande regelgeving (art.) |
---|---|---|
1, 2, 3, 4, | – | – |
5, eerste lid | 3.56a Vb 2000, VV 2000 | – |
5, tweede lid | 3.56a Vb 2000, VV 2000 | – |
5, derde lid | 3.56a Vb 2000 | 3.7 Vb 2000, 2.9 VV 2000 |
5, vierde lid | – | – |
5, vijfde lid | Vc 2000 | |
5, zesde lid | 3.56a Vb 2000, VV 2000 | – |
5, zevende lid | 3.89a en 3.91a Vb 2000 | – |
6, eerste lid | Zie artikel 7, eerste lid onder b | – |
6, tweede lid, onder a | Idem | – |
6, tweede lid, onder b | Idem | – |
6, tweede lid, onder c | Idem | – |
6, tweede lid, onder d | Idem | |
6, derde lid | Idem | |
6, vierde lid | – | 18, eerste lid, onder f Vw 2000 |
6, vijfde lid | – | 4.43 Vb 2000 |
7, eerste lid, aanhef | 3.4, eerste lid, onder bb Vb 2000 | – |
7, eerste lid, onder a | – | 16, eerste lid, onder b Vw 2000, 3.102 Vb 2000 |
7, eerste lid, onder b, sub a tot en met d | 3.56a Vb 2000, VV 2000, | 3.73 e.v. Vb 2000, 3.7. VV 2000 |
7, eerste lid, onder c | 3.56a Vb 2000, artikel 1h BUWAV | 3.7, eerste lid, onder b Vb 2000, 2.9 VV 2000 |
7, eerste lid, onder d | – | 16, eerste lid, onder d Vw 2000 |
7, tweede lid | 3.56a Vb 2000, VV 2000 | – |
7, derde lid | – | 16, eerste lid, onder a Vw 2000, 3.71 Vb 2000 |
8 | 3.68 Vb 2000 | 3.57 Vb 2000 |
9, eerste lid | – | 3.13 e.v. Vb 2000, 3.57 Vb 2000, hoofdstuk B2 Vc 2000 |
9, tweede lid | – | – |
10, eerste lid | – | 18, eerste lid, onder c Vw 2000, 19 Vw 2000 |
10, tweede lid | 18, eerste lid, onder e Vw 2000, 19 Vw 2000 | |
11, eerste lid | – | – |
11, tweede lid | – | – |
12, onder a | – | 7:23 Wet op het hoger onderwijs |
12, onder b | – | Algemene wet gelijke behandeling, 6 BBA, Titel 10 van Boek 7 BW |
12, onder c | – | Krachtens sociale zekerheidswetgeving komen gelijkelijk aanspraken op sociale zekerheid toe aan Nederlanders en rechtmatig in het land verblijvende vreemdelingen |
12, onder d | – | Wet Inkomstenbelasting, Algemene wet inzake rijksbelastingen |
12, onder e | – | Algemene wet gelijke behandeling |
13, eerste lid | – | – |
13, tweede lid | – | 21 SUO, 16, eerste lid, onder a, Vw 2000 |
13, derde lid | 3.71, tweede lid, onder i | – |
13, vierde lid | Idem | – |
13, vijfde lid | Idem | – |
14, eerste lid | 3.56a Vb 2000, VV 2000 | – |
14, tweede lid | – | 16, eerste lid onder a Vw 2000 |
14, derde lid | – | Idem |
14, vierde lid | – | – |
15, eerste lid | – | 25 Vw 2000 |
15, tweede lid | – | 4:5, eerste lid, Awb |
15, derde lid | – | 3:41 Awb, 3:45 Awb |
15, vierde lid | – | 8:1 Awb |
16–21 | – | – |
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 november 2007, nr. 220.
Het onderhavige besluit strekt tot implementatie van de richtlijn 2005/71/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L 289). De uiterste datum waarop implementatie moet zijn geschied is 12 oktober 2007. Als bijlage bij deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen
Beleidsnotitie: «Naar een modern migratiebeleid. Notitie over de herziening van de reguliere toelating van vreemdelingen in Nederland» van 19 mei 2006.
Trb . 1990, 145 / Trb. 1993, 115 / Trb. 1994, 39 / Trb. 1994, 155 / Trb. 1994, 217 / Trb. 1995, 5 / Trb.1995, 75 / Trb. 1995, 234 / Trb. 1996, 71 / Trb. 1996, 300 / Trb. 1997, 122 / Trb. 1998, 262.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-366.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.