Besluit van 8 februari 2006 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met wijziging van de bevoegdheden tot het stellen van aantekeningen in reisdocumenten, bekendmaking van beschikkingen, alsmede aanwijzing van documenten waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 9 november 2005, nr. 5384087/05/6;

Gelet op de artikelen 24, eerste lid, onder c, 50, eerste lid, en 52, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 2 december 2005, nr. W03.05.0498/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 31 januari 2006, nr. 5397311/06/6;

Hebben goedgevonden en verstaan;

ARTIKEL I

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1.3 wordt «alsmede in artikel 4.24» vervangen door: de artikelen 4.24 en 4.25, alsmede in artikel 4.29, eerste lid, onderdeel i,.

B

Artikel 3.5, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het woord «of» na de puntkomma van onderdeel q vervalt.

2. Aan het slot van onderdeel r wordt na de puntkomma toegevoegd: of.

C

Artikel 3.104 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De beschikking, waarbij de aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 en 20 van de Wet, geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, of waarbij de verblijfsvergunning ambtshalve wordt verleend of gewijzigd, wordt bekendgemaakt door uitreiking van het document, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet, waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a onderscheidenlijk onder b, van de Wet blijkt.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De beschikking ten aanzien van een zich in het buitenland bevindende vreemdeling, waarbij de aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, of waarbij de verblijfsvergunning ambtshalve wordt verleend of gewijzigd, wordt bekendgemaakt na zijn aankomst in Nederland. Het eerste en tweede lid zijn van toepassing.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De beschikking, die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Wet, wordt bekend gemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

D

Artikel 4.21, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. voor vreemdelingen, anders dan bedoeld onder c, die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f, g, h, j, of k, van de Wet hebben en die niet beschikken over een ingevolge de Wet vereist geldig document voor grensoverschrijding: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat is voorzien van een inlegvel als bedoeld in artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfsrechtelijke positie is aangetekend;

E

Artikel 4.25 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede en derde lid vervallen.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

F

Artikel 4.29, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel g wordt «, en» vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt in onderdeel h door «, en» wordt na onderdeel h een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. de datum en plaats van inreis in Nederland.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 8 februari 2006

Beatrix

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Uitgegeven de drieëntwintigste februari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het onderhavige besluit bevat een wijziging van de bevoegdheden van de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen, ter uitvoering van het bij Verordening 2133/2004/EG (Pb EU d.d. 16 december 2004, L 369/5; verder: de Verordening) ingevoegde artikel 6 ter, tweede lid, onderdeel a, in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Voorts bevat dit besluit een wijziging van de (in artikel 3.104 van het Vreemdelingenbesluit 2000 neergelegde) voorschriften over de bekendmaking van beschikkingen omtrent de verblijfsvergunning regulier. Tenslotte bevat dit besluit de aanwijzing van enkele groepen vreemdelingen die al dan niet in verband met een reguliere toelatingsprocedure rechtmatig verblijf hebben, anders dan artikel 8, onder k, Vreemdelingenwet 2000, maar die niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, en aan wie het verblijfsdocument als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan worden verstrekt.

Over het ontwerpbesluit met betrekking tot de artikelen 3.104 en 4.21 is advies gevraagd van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACVZ).

Vervolgens zijn aan het ontwerpbesluit wijzigingen toegevoegd met betrekking tot de artikelen 1.3, 4.25 en 4.29.

Omdat laatstbedoelde wijzigingen uitsluitend verband houden met de implementatie van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie is daarover, gelet op artikel 1:7 Algemene wet bestuursrecht, geen advies gevraagd aan de ACVZ.

De ACVZ heeft bij brief d.d. 24 januari 2005 meegedeeld dat de voorgestelde wijzigingen van artikel 4.21 geen aanleiding hebben gegeven tot het maken van opmerkingen. Bij brief d.d. 8 november 2005 heeft de ACVZ meegedeeld dat de voorgestelde wijziging van het eerste lid van artikel 3.104 een met juistheid geconstateerde leemte adequaat opvult en heeft de ACVZ geadviseerd om het voorgestelde vierde lid van dat artikel te preciseren. Het ontwerpbesluit is dienovereenkomstig aangepast.

Het ontwerpbesluit is voorts ter advisering voorgelegd aan het Advies-college toetsing administratieve lasten, welk college op 8 september 2005 heeft laten weten in dit geval van een administratieve toets af te zien en ter zake geen advies uit te brengen.

2. Wijziging bevoegdheden tot het stellen van aantekeningen

De uitvoering van artikel 6 ter van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, welk artikel per 1 januari 2005 van toepassing is ingevolge artikel 2, in samenhang met artikel 6 van de Verordening, noopt er ten eerste toe om de bestaande bevoegdheid tot het stellen van aantekeningen door de ambtenaren belast met de grensbewaking op een onderdeel te wijzigen. Ten tweede maakt die uitvoering het wenselijk de bevoegdheid van de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen uit te breiden met een van de bevoegdheden die tot nu toe waren voorbehouden aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.

Ingevolge het bij de Verordening ingevoegde artikel 6 bis van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst zijn de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met ingang van 1 januari 2005 verplicht in de documenten voor grensoverschrijding van onderdanen van derde landen systematisch in- en uitreisstempels aan te brengen.

Indien een onderdaan van een derde land in het Schengengebied wordt aangetroffen met een reisdocument waarin geen aantekening is gesteld omtrent de datum en plaats van de inreis in het Schengengebied, mogen de bevoegde autoriteiten ingevolge artikel 6 ter, eerste lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst hieraan het vermoeden verbinden dat de onderdaan van het derde land niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake de verblijfsduur die in de betreffende lidstaat van toepassing zijn.

De onderdaan van het derde land kan dit vermoeden echter weerleggen, gelet op artikel 6 ter, tweede lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Indien hij daarin slaagt, plaatst de bevoegde autoriteit een aantekening omtrent datum en plaats van de inreis in het Schengengebied in het reisdocument.

In de Nederlandse situatie is de ambtenaar belast met de grensbewaking – voor zover hier van belang – ingevolge artikel 4.24, eerste lid, onder a en h, in samenhang met artikel 4.25, eerste lid, slechts bevoegd aantekeningen te stellen omtrent plaats en datum van overschrijding van de buitengrens in het document voor grensoverschrijding van vreemdelingen voor zover die toegang tot Nederland hebben en Nederland langs een doorlaatpost in- of uitreizen, derhalve niet indien zij het Schengengebied in- of uitreizen via een buiten Nederland gelegen buitengrens.

Ingevolge artikel 6 ter van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst moet een in Nederland bevoegde autoriteit ook in dat geval een aantekening omtrent datum en plaats van inreis kunnen stellen.

Het onderhavige besluit strekt daartoe.

In de Nederlandse situatie kan het ontbreken van een aantekening in het reisdocument omtrent de inreis ook worden geconstateerd door een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen. Deze ambtenaar is echter, gelet op het huidige artikel 4.29, niet bevoegd in het reisdocument aantekeningen te stellen omtrent de inreis.

Zonder een voorziening zou in voorkomende gevallen een ambtenaar belast met het vreemdelingentoezicht met een vreemdeling naar een grensdoorlaatpost moeten gaan om aldaar door een ambtenaar belast met de grensbewaking bedoelde aantekening in het document voor grensoverschrijding te laten plaatsen, hetgeen onwenselijk is.

Daarom wordt de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen als ter zake bevoegde autoriteit aangewezen, naast de ambtenaar belast met de grensbewaking.

Door middel van artikel 3 van de Verordening zijn tevens wijzigingen aangebracht in onder meer de paragraaf 2.1.1 van deel II van het Gemeenschappelijk Handboek (Pb EU d.d. 22 september 2000, L 239, p. 19).

De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken heeft blijkens advies d.d. 14 november 2005, kenmerk ACVZ/ADV/023, het standpunt ingenomen dat de bepalingen uit het Schengenacquis die betrekking hebben op de visumverlening de status hebben van een verordening dan wel in juridisch opzicht daarmee gelijkgesteld moeten worden, alsmede er op gewezen dat EG-regels die moeten worden behandeld als verordening niet op enigerlei wijze in nationale wetgeving mogen worden geïmplementeerd.

Het Gemeenschappelijk Handboek maakt deel uit van het Schengenacquis dat in het gemeenschapsrecht is geïncorporeerd en de bepalingen daarvan hebben dezelfde status als de bepalingen inzake de visumverlening, die zijn opgenomen in de Gemeenschappelijke Visuminstructies.

Ik deel het oordeel van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken met betrekking tot de status van de visumbepalingen van het Schengenacquis, en komt bijgevolg tot het oordeel dat ook het Gemeenschappelijk Handboek in juridisch opzicht ten minste met een verordening gelijk moet worden gesteld.

De huidige leden twee en drie van artikel 4.25 zijn derhalve aan te merken als – verboden – implementatie en worden op die grond alsnog geschrapt. Voorts is van belang dat de inhoud van bedoelde paragraaf 2.1.1 is opgenomen in artikel 10, derde lid, van de ontwerp «Schengengrenscode» van het Europees Parlement en de Raad, welk ontwerp naar verwachting binnen enkele maanden tot verordening zal worden verheven, waarna ingevolge (ontwerp) artikel 39 ervan onder meer het Gemeenschappelijk Handboek en de Verordening worden ingetrokken.

3. Bekendmaking van beschikkingen

Artikel 3.104 van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat strekt tot uitvoering van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, geeft een aanvulling op artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht en heeft betrekking op de bekendmaking van beschikkingen omtrent de verblijfsvergunning regulier. Ingevolge het eerste lid geschiedt bekendmaking van de (geheel of gedeeltelijk) inwilligende beschikking door uitreiking van het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Ingevolge het derde lid geschiedt de bekendmaking van (geheel of gedeeltelijk) inwilligende beschikkingen op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier ten aanzien van een vreemdeling die zich op dat moment in het buitenland bevindt, na aankomst van die vreemdeling in Nederland. Door de redactie van het eerste en derde lid waren deze bekendmakingsvoorschriften voorheen beperkt tot beschikkingen op aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier.

De bekendmaking van de beschikking door middel van uitreiking van het bewijs van rechtmatig verblijf is echter ook bij uitstek geschikt voor andere beschikkingen, die strekken tot afgifte van een bewijs waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, zoals de geheel of gedeeltelijk inwilligende beschikking op een aanvraag tot wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning. Bovendien verdient deze wijze van bekendmaking van de beschikking aanbeveling indien een verblijfsvergunning ambtshalve wordt verleend of gewijzigd. De onderhavige wijziging strekt ertoe om dat buiten twijfel te stellen.

Ingevolge het vierde lid wordt de afwijzende beschikking ten aanzien van een vreemdeling die niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres, bekend gemaakt door verzending aan het laatst bekende adres. In de nu vervallen redactie van het vierde lid was dit bekendmakingsvoorschrift beperkt tot beschikkingen, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen.

Dit bekendmakingsvoorschrift heeft echter ook betrekking op de categorie van de geheel of gedeeltelijk inwilligende beschikkingen die op aanvraag worden gegeven, bedoeld in het eerste en derde lid. Een gedeeltelijke inwilliging houdt immers veelal ook een gedeeltelijke afwijzing in, en andersom.

Logischer is om het bekendmakingsvoorschrift van het vierde lid complementair te maken aan de bekendmakingsvoorschriften van het eerste en derde lid.

Dat houdt in dat bekendmaking van de beschikking door middel van toezending ervan aan het laatst bekende adres wordt voorgeschreven voor beschikkingen die niet (mede) strekken tot afgifte van een bewijs waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.

Dat wordt tot uitdrukking gebracht door in het vierde lid op te nemen: de beschikking die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Wet.

Daartoe worden gerekend voor de vreemdeling ongunstige beschikkingen, zoals de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning, het besluit om een aanvraag niet te behandelen, een besluit tot niet-ontvankelijk verklaring en het besluit om de verblijfsvergunning in te trekken. Een beschikking, strekkende tot ambtshalve wijziging van de verblijfsvergunning, kan weliswaar voor de vreemdeling ongunstig zijn, maar deze beschikking strekt wel tot afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf, zodat het gewijzigde vierde lid daarop niet van toepassing is.

In geval de vreemdeling niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres is toezending van de beschikking aan het laatst bekende adres weliswaar geen toezending in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar een andere geschikte wijze van bekendmaking, in de zin van artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op de uitspraak d.d. 1 juni 2005, nr. 200502019/1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (nog niet gepubliceerd), indien de vreemdeling in strijd met artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000 de verandering van zijn adres dan wel woon- of verblijfplaats niet heeft doorgegeven aan de korpschef en er geen gemachtigde bekend is.

Dat vormt aanleiding om de in het vierde lid opgenomen beperking tot gevallen waarin de vreemdeling niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres te schrappen.

4. Verblijfsdocument voor vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben maar geen geldig document voor grensoverschrijding bezitten

Bij besluit van 10 september 2003, Stb. 2003, 364, tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 is in onderdeel d van het eerste lid van artikel 4.21 voorzien in de basis voor een nieuw document waarover de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie (artikel 50, eerste lid, Vw 2000), indien die vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Artikel 8, onder j, Vw 2000 betreft vreemdelingen ten aanzien van wie op grond van de gezondheidstoestand of die van een van zijn gezinsleden uitzetting niet verantwoord is, als bedoeld in artikel 64 Vw 2000.

Er zijn echter meer groepen vreemdelingen met rechtmatig verblijf die niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan die welke rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 onder j, Vw 2000 hebben, ten aanzien van welke het evenzeer wenselijk is dat zij in het bezit kunnen worden gesteld van het document bedoeld in onderdeel d.

Het betreft de groep van vreemdelingen die in verband met de behandeling van een aanvraag om (verlening, verlenging of wijziging van) een reguliere verblijfsvergunning rechtmatig in Nederland verblijven, bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, Vw 2000, maar niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Een andere groep betreft die van vreemdelingen welke gedurende de periode waarin zij in de gelegenheid zijn gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder k, Vw 2000 hebben, en die niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Die omstandigheid tast weliswaar niet het rechtmatige karakter van het verblijf aan, maar maakt wel het aantonen van de identiteit en het rechtmatige verblijf problematisch.

Om die reden is het wenselijk de groep vreemdelingen die hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie aan de hand van het «nieuwe» document kunnen aantonen, met genoemde groepen uit te breiden. Het aantal vreemdelingen dat in het bezit van dit verblijfsdocument kan worden gesteld, zal beperkt zijn. De verstrekking van het onderhavige verblijfsdocument hangende de afdoening van een aanvraag, dan wel hangende de beslissing op bezwaar of beroep, betekent overigens geenszins dat er een voorschot wordt genomen op eventuele ontheffing van de voorwaarde voor het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dat moet worden beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

5. Administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven

Uit dit besluit vloeien voor de burger en het bedrijfsleven geen nieuwe of zwaardere administratieve lasten voort.

De implementatie van de Verordening (wijziging van de artikelen 1.3, 4.25 en 4.29) heeft gevolgen voor vreemdelingen die nog niet als burger kunnen worden aangemerkt in het kader van de toetsing administratieve lasten (omdat zij niet als ingezetene zijn inschreven in de Nederlandse Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens) en betreft voorts het bestuur, namelijk een bevoegdheidswijziging van ambtenaren belast met de grensbewaking en een bevoegdheidstoedeling aan ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen.

De wijziging van de voorschriften omtrent bekendmaking van beschikkingen (artikel 3.104) richt zich uitsluitend op het bestuur en heeft geen invloed op de administratieve lasten van de burger. Er vloeien uit (het gewijzigde) artikel 3.104 voor de burger geen informatieverplichtingen voort.

De wijziging van artikel 4.21 betekent evenmin wijziging van de administratieve lasten voor de burger, die behoort tot één der thans nieuw aangewezen categorieën, al wordt het voor die burger wel eenvoudiger gemaakt om zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie hangende de procedure ter regeling van zijn verblijf aan te tonen, doordat hem een alternatief document wordt aangeboden, in geval hij niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Daarbij is geen sprake van meer of andere informatieverplichtingen voor de burger dan al voortvloeien uit, voor zover hier relevant, artikel 3.102, derde lid, dat niet wordt gewijzigd.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A, E en F (artikelen 1.3, 4.25 en 4.29)

De ambtenaar belast met de grensbewaking wordt bevoegd gemaakt tot het stellen van een aantekening omtrent de inreis via een buiten Nederland gelegen buitengrens door in artikel 1.3 een verwijzing op te nemen naar artikel 4.25.

Onder «Nederland» wordt immers ingevolge artikel 1.3 mede verstaan het grondgebied van andere landen die zijn aangesloten bij een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar de buitengrenzen. De Schengen Uitvoeringsovereenkomst is een zodanig verdrag.

Om ook de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd te maken tot het stellen van dit type aantekening in deze gevallen wordt in artikel 1.3 ook een verwijzing opgenomen naar het nieuw in te voegen onderdeel i van artikel 4.29.

Tevens worden bepalingen van nationaal recht (artikel 4.25, tweede en derde lid) die niet (langer) stroken met de gewijzigde paragraaf 2.1.1 van deel II van het Gemeenschappelijk Handboek, zoals die luidt ingevolge artikel 3, onderdeel 3, sub b, van de Verordening, geschrapt.

Onderdeel B

Het artikel 3.5, dat laatstelijk is gewijzigd bij Besluit van 10 november 2005 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2005, 577), bevat een redactionele tekortkoming, die bij de onderhavige wijziging wordt opgeheven.

Onderdeel D (artikel 4.21)

Teneinde ook de in paragraaf 4 bedoelde andere groepen vreemdelingen in het bezit te kunnen stellen van een document waaruit de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie blijkt, in geval zij weliswaar rechtmatig in Nederland verblijven, maar niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, wordt onderdeel d van het eerste lid van artikel 4.21 opnieuw vastgesteld.

Daarbij wordt naast het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder j, thans ook vermeld het verblijf in de zin van artikel 8, onder f, g, h, en k, Vw 2000.

Het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f, Vw 2000 omvat twee categorieën vreemdelingen, waaronder de categorie vreemdelingen die in afwachting zijn van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 Vw 2000, waarop onderdeel c reeds ziet. Teneinde veilig te stellen dat aan vreemdelingen van die categorie niet het verblijfsdocument, bedoeld in onderdeel d, wordt verstrekt, is in onderdeel d opgenomen dat het gaat om vreemdelingen anders dan bedoeld onder c.

Omwille van de leesbaarheid van onderdeel d is de categorie vreemdelingen, die onder het zogeheten vertrekmoratorium vallen, en die op grond van artikel 45, vijfde lid, Vw 2000 worden geacht rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder j, Vw 2000 te hebben, niet langer expliciet vermeld.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 maart 2006, nr. 52.

Naar boven