Besluit van 25 september 2006, houdende regels met betrekking tot de verstrekking van subsidie voor experimenten en kennisoverdrachtactiviteiten op het terrein van het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 juni 2006, nr. DJZ2006279233, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 82 van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 augustus 2006, no. W08.06.0238/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 september 2006, nr. DJZ2006299045, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Commissie: Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 2

Onze Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan rechtspersonen die experimenten uitvoeren of kennisoverdrachtactiviteiten verrichten gericht op:

a. het scheppen van randvoorwaarden voor een goed functionerende woningmarkt;

b. het versterken van de positie van de woonconsument;

c. het bevorderen van de leefbaarheid van wijken, of

d. het waarborgen van de minimale kwaliteit van gebouwen en het verbeteren van de kwaliteit van gebouwen, met inbegrip van het stimuleren van innovatie.

HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG TOT SUBSIDIEVERLENING

Artikel 3

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt voor aanvang van de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd schriftelijk ingediend bij Onze Minister.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag worden overgelegd.

Artikel 4

Onze Minister beslist, behoudens het bepaalde in de artikelen 5, tweede lid, en 6, eerste lid, binnen acht weken op de subsidieaanvraag.

Artikel 5

  • 1. Indien een subsidieaanvraag onvolledig is, geeft Onze Minister de aanvrager de gelegenheid om binnen een door hem te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, beslist Onze Minister, in afwijking van artikel 4 binnen acht weken na de dag waarop de subsidieaanvraag is aangevuld.

Artikel 6

  • 1. Indien voor een subsidie goedkeuring van de Commissie is vereist op grond van artikel 88, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap:

    a. dient Onze Minister zo spoedig mogelijk een verzoek tot goedkeuring in bij de Commissie, en

    b. beslist Onze Minister, in afwijking van artikel 4, binnen acht weken nadat die goedkeuring is verkregen.

  • 2. Onze Minister doet in de Staatscourant mededeling van het verkrijgen van de goedkeuring van de Commissie. Indien de Commissie voorschriften aan de goedkeuring verbindt, verbindt Onze Minister deze als verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening, voorzover zij zich daartoe lenen.

  • 3. Indien wordt voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (PbEG L 10), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving legt de aanvrager bij de aanvraag tot subsidieverlening een verklaring omtrent de minimis-steun over.

  • 4. Bij ministeriële regeling wordt een model voor de verklaring, bedoeld in het derde lid, vastgesteld.

Artikel 7

  • 1. Onze Minister weigert de subsidieverlening indien de goedkeuring, bedoeld in artikel 6, eerste lid, door de Commissie is geweigerd.

  • 2. Onze Minister kan de subsidieverlening weigeren indien:

    a. de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd onvoldoende bijdraagt aan de doeleinden, genoemd in artikel 2;

    b. voor de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd reeds enige vorm van subsidie is verleend, of

    c. de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd reeds is aangevangen voor het tijdstip van de aanvraag.

HOOFDSTUK 3 HET SUBSIDIEPLAFOND

Artikel 8

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen voor de doeleinden, genoemd in artikel 2, subsidieplafonds worden vastgesteld.

  • 2. Indien voor bepaalde doeleinden een subsidieplafond is vastgesteld, wordt over subsidieaanvragen die betrekking hebben op die doeleinden beslist in volgorde van de ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling is ontvangen voor die beslissing als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 3. Indien een subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid is bereikt, doet Onze Minister daarvan onverwijld mededeling in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 4 DE VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 9

  • 1. Onze Minister bepaalt bij de verlening de hoogte van het subsidiebedrag.

  • 2. Onze Minister kan bij de verlening bepalen dat het subsidiebedrag wordt vastgesteld op de werkelijke kosten van de activiteit waarvoor de subsidie is aangevraagd tot een door hem te bepalen maximumbedrag.

  • 3. Bij het vaststellen van het subsidiebedrag wordt een winstopslag ten behoeve van de subsidieontvanger buiten beschouwing gelaten.

  • 4. In het geval, bedoeld in artikel 6, tweede lid, bepaalt Onze Minister de hoogte van het subsidiebedrag in overeenstemming met de in dat lid bedoelde verordening.

Artikel 10

  • 1. Onze Minister bepaalt bij de verlening voor welke datum de activiteit moet zijn verricht.

  • 2. Onze Minister kan bij de verlening verplichtingen opleggen:

    a. als bedoeld in artikel 6, derde lid, tweede volzin, en

    b. die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de activiteit wordt verricht.

Artikel 11

De subsidieontvanger is verplicht:

a. de activiteit te verrichten overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de beschikking tot subsidieverlening tenzij Onze Minister voorafgaand aan die activiteit schriftelijk heeft ingestemd met een afwijking van die omschrijving;

b. te voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister bij de verlening heeft opgelegd;

c. een administratie te voeren die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de kosten van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend kunnen worden afgelezen;

d. onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem dan wel een aangifte of vordering daartoe bij de rechtbank is ingediend, daarvan schriftelijk mededeling te doen aan Onze Minister;

e. op verzoek van Onze Minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de activiteit, met uitzondering van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, en

f. indien de activiteit niet voor het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde tijdstip is verricht, niet zal worden verricht dan wel is stopgezet, Onze Minister onverwijld daarvan in kennis te stellen.

Artikel 12

Onze Minister kan voorschotten verlenen op de verleende subsidie tot een maximum van 80 procent van het bedrag van die subsidie.

HOOFDSTUK 5 DE VERANTWOORDING EN DE VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 13

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen acht weken na de datum, bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. Onze Minister beslist, behoudens het bepaalde in artikel 15, tweede lid, binnen acht weken op de aanvraag om subsidievaststelling.

Artikel 14

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:

    a. een verslag omtrent het verloop, de uitvoering en de resultaten van de activiteit, waaruit blijkt dat de subsidieontvanger heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11, en

    b. een financieel verslag dat is opgebouwd overeenkomstig de activiteitenbegroting die bij de aanvraag tot subsidieverstrekking is ingediend.

  • 2. Indien de gemaakte kosten meer dan 10 procent afwijken van de bij de aanvraag ingediende activiteitenbegroting, wordt in het financieel verslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, een toelichting daarop opgenomen.

  • 3. Indien het verleende subsidiebedrag is vastgesteld op de werkelijke kosten van de activiteit waarvoor de subsidie is aangevraagd en die kosten blijkens het financieel verslag het bedrag van € 50.000 te boven gaan, gaat het financieel verslag vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de in dat verslag vermelde bestedingen.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de vorm en de inhoud van de verklaring, bedoeld in het derde lid.

Artikel 15

  • 1. Indien de subsidieontvanger van Onze Minister tevens een boekjaarsubsidie waarop afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, ontvangt:

    a. zijn de artikelen 13, eerste lid, en 14, eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing, en zijn artikel 14, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van overeenkomstige toepassing;

    b. neemt de subsidieontvanger in het financieel verslag over het jaar waarin de subsidie op basis van dit besluit is verleend op in hoeverre die subsidie is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij is verleend, en

    c. wordt het financieel verslag, bedoeld in onderdeel b, tevens aangemerkt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 13.

  • 2. In afwijking van artikel 13, tweede lid, beslist Onze Minister binnen acht weken na de ontvangst van het financieel verslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, omtrent de vaststelling van de op grond van dit besluit verleende subsidie.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Subsidiebesluit experimenten en kennisoverdracht wonen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 25 september 2006

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Uitgegeven de tiende oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Grondslag

De wettelijke grondslag voor subsidieverstrekking op het gebied van het bouwen, het wonen en de woonomgeving is gelegen in artikel 82 van de Woningwet. Dat artikel biedt de bevoegdheid voor het verstrekken van subsidie aan anderen dan gemeenten, plusregio´s of provincies voor andere activiteiten dan die waarvoor ingevolge de artikelen 19 en 20 van de Wet stedelijke vernieuwing subsidie kan worden verleend, voorzover deze activiteiten passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving.

Het tweede lid van artikel 82 van de Woningwet vereist dat er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent het verstrekken van subsidies op bovengenoemde terreinen. Ter uitvoering daarvan strekt dit besluit.

2. Doel en reikwijdte

Dit besluit bevat nadere regels met betrekking tot subsidies aan instellingen die experimenten uitvoeren en kennisoverdrachtactiviteiten verrichten op het terrein van het bouwen, het wonen en de woonomgeving. De te subsidiëren activiteiten moeten betrekking hebben op de randvoorwaarden voor een goed functionerende woningmarkt, de positie van de woonconsument, de leefbaarheid van wijken of de kwaliteit van gebouwen en kunnen bestaan uit experimenten of activiteiten gericht op kennisoverdracht.

Voor de inwerkingtreding van dit besluit werden onder meer subsidies verstrekt aan organisaties zoals de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (hierna: SEV). De SEV levert een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het experimentenbeleid op het terrein van wonen en stedelijke vernieuwing. Daarnaast ontvingen ook woonconsumentenorganisaties, een aantal internationale volkshuisvestingsinstellingen en projecten en organisaties die actief zijn op het terrein van het bouwen subsidies.

Bij die subsidieverstrekkingen werden algemene voorwaarden gehanteerd die overeenkomen met de in dit besluit neergelegde regels.

In het tweede lid van artikel 82 van de Woningwet wordt een opsomming gegeven van onderwerpen waarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in ieder geval voorschriften moeten worden gegeven. Dit besluit bevat die voorschriften.

Dit besluit bevat hoofdstukken omtrent de aanvraag tot subsidieverlening, het subsidieplafond, de verlening van de subsidie en de verantwoording en de vaststelling van de subsidie.

3. Hoofdlijnen subsidieverlening

Een subsidie als bedoeld in dit besluit wordt uitsluitend op aanvraag verstrekt op grond van een beschikking tot verlening van een subsidie. Deze wordt vastgesteld voorafgaand aan de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Voor reeds aangevangen activiteiten wordt in beginsel geen subsidie verstrekt. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: Minister van VROM) kan besluiten voor reeds aangevangen activiteiten wel subsidie te verstrekken, indien de toelichting bij de subsidieaanvraag daartoe aanleiding geeft. Na afronding van de activiteit volgt (wederom op aanvraag) een beschikking tot vaststelling van de subsidie. Subsidiabele activiteiten kunnen zijn: experimenten en activiteiten gericht op kennisoverdracht, gericht op de in artikel 2 van dit besluit genoemde doeleinden.

De regels inzake subsidieverstrekking zijn met de inwerkingtreding van dit besluit op drie niveaus vastgelegd:

a. de wettelijke basis is geregeld in de Woningwet en de basisbepalingen zijn te vinden in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);

b. de procedurele bepalingen zijn geregeld met het onderhavige besluit, en

c. in een ministeriële regeling wordt vastgelegd welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd bij de aanvraag en worden modellen voor de de minimis-verklaring en de accountantsverklaring vastgesteld.

De subsidietitel (titel 4.2) van de Awb is van toepassing op subsidieverstrekkingen op grond van artikel 82 van de Woningwet. De basisbepalingen van de subsidieverstrekking zijn in die titel uitgewerkt. Het betreft onder meer bepalingen omtrent het subsidieplafond, de subsidieverlening, de verplichtingen van de subsidieontvanger, de subsidievaststelling, de intrekking en wijziging van de subsidie en de betaling en terugvordering van de subsidie.

Deze onderwerpen worden, voorzover ze reeds zijn uitgewerkt in de Awb, in dit besluit niet opnieuw geregeld. Wel zijn enkele onderwerpen in dit besluit nader uitgewerkt. Ook zijn de onderwerpen in het subsidieproces die niet in de Awb zijn geregeld, maar toch van belang worden geacht bij de subsidieverlening op het gebied van het bouwen, het wonen en de woonomgeving, in dit besluit neergelegd.

4. Staatssteunaspecten

Op grond van artikel 87, eerste lid, EG is het lidstaten niet toegestaan om met staatsmiddelen steunmaatregelen te bekostigen, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producten vervalsen of dreigen te vervalsen voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kent een aantal van rechtswege geldende uitzonderingen op bovengenoemd verbod en noemt een aantal gevallen waarin steunmaatregelen door de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) toelaatbaar kunnen worden verklaard, dat wil zeggen voor een ontheffing in aanmerking kunnen komen. In de laatstgenoemde gevallen gaat het om een discretionaire bevoegdheid (beleidsvrijheid) die de Commissie nader heeft «ingevuld» door het vaststellen van beleidsregels voor de beoordeling van steunmaatregelen op een aantal terreinen. Deze regels zijn deels neergelegd in gepubliceerde richtsnoeren en kaderregelingen. Verder geeft de beschikkingenpraktijk van de Commissie op een bepaald terrein een beeld van de wijze waarop zij haar beleid in concrete gevallen toepast.

Er is sprake van een steunmaatregel als er door bepaalde ondernemingen voordelen anders dan op grond van normale commerciële transacties worden genoten, al dan niet in de vorm van geld, die door de overheid worden verleend of uit overheidsmiddelen worden bekostigd. Subsidies kunnen derhalve steunmaatregelen zijn.

Tenzij er een EG-vrijstellingsverordening van toepassing is, moeten dergelijke subsidies tijdig bij de Commissie aangemeld worden, dat wil zeggen vóór dat het besluit dat bij toekenning van steun als juridisch bindend besluit is aan te merken, wordt genomen. Zolang geen goedkeuring door de Commissie is verleend kan de subsidie niet worden verstrekt.

Mede aan de hand van de gegevens die bij de aanvraag tot subsidieverstrekking op grond van dit besluit worden overgelegd, zal worden nagegaan of voornemens tot subsidieverlening aan de Commissie moeten worden voorgelegd.

Voor de beoordeling op staatssteunaspecten van subsidies op grond van dit besluit zijn in ieder geval relevant:

1. de Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commisie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10) en de aanvulling op het gebied van onderzoek en ontwikkeling bij Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 2004 (PbEU L 63), en

2. de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (PbEG L 10) (hierna: de minimis-verordening).

De financiering van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten van openbare onderzoekscentra zonder winstoogmerk die voldoen aan de Kaderregeling voor Onderzoek en Ontwikkeling (Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG 1996 C 45, zoals laatstelijk gewijzigd door de mededeling van de Commissie gepubliceerd in PbEG 1998 C 48), het zogenoemde O&O-kader, valt in beginsel buiten het steunbegrip. Voor overige onderdelen van het O&O-kader kan onder bepaalde voorwaarden tegen bepaalde maximumpercentages staatssteun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden geacht door de Commissie.

Dit besluit bevat op zichzelf geen bepalingen of maatregelen die zijn te kwalificeren als steunmaatregel. Niet valt uit te sluiten dat subsidieverstrekking op basis van dit besluit in voorkomende gevallen moet worden aangemerkt als staatssteun. Omdat dit niet op voorhand vastgesteld kan worden, zal de Minister van VROM zich bij iedere subsidieverstrekking de vraag moeten stellen moeten worden of het mogelijk staatssteun betreft.

5. Technische operatie: geen gevolgen voor de begroting

Dit besluit voorziet in een juridische inkadering van het verstrekken van een aantal uiteenlopende kleinere subsidies. Dit is wenselijk uit een oogpunt van rechtszekerheid.

Het beleid aangaande de subsidiabele activiteiten wordt inhoudelijk niet gewijzigd. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om een inhoudelijke bezinning op het beleid omtrent subsidieverstrekking. Daartoe bestaat geen aanleiding.

Dit besluit heeft geen consequenties voor de bijdragen en subsidies die zijn opgenomen in de VROM-begroting. Omdat dit besluit geen financiële gevolgen heeft, is afgezien van een financiële paragraaf in deze toelichting.

6. Actal en handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid

Het subsidiebesluit is niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) omdat er geen administratieve lasten uit voortvloeien voor burgers of bedrijfsleven.

Wel zijn de handhaafbaarheid, de uitvoerbaarheid en de fraudegevoeligheid beoordeeld. Ten aanzien van geen van deze aspecten zijn problemen geconstateerd.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 82, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat de Minister van VROM subsidie kan verstrekken aan anderen dan gemeenten, plusregio’s of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving. Hiermee zijn de doeleinden waarvoor subsidie kan worden verleend nog onvoldoende specifiek omschreven.

Dit artikel bevat daarom de doeleinden waarvoor de Minister van VROM subsidie kan verstrekken. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdelen a en b, van de Woningwet.

Artikel 3

Met dit artikel is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdelen c en d, van de Woningwet.

Artikel 4

Met dit artikel is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdeel e, van de Woningwet.

Acht weken is de standaardtermijn van artikel 4:13 van de Awb voor het nemen van beschikkingen op aanvraag.

Artikel 5

eerste lid

Bij de aanvraag moeten de in een ministeriële regeling op basis van dit besluit genoemde gegevens en bescheiden worden overgelegd (artikel 3, tweede lid, van dit besluit). Indien een of meer van die gegevens of bescheiden bij de aanvraag niet wordt overgelegd is er sprake van een onvolledige aanvraag. De Minister van VROM biedt in dat geval de aanvrager de gelegenheid om binnen een redelijke termijn de ontbrekende gegevens en bescheiden over te leggen.

Indien de subsidieaanvrager niet binnen de door de Minister van VROM gestelde termijn de aanvraag heeft aangevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:35 van de Awb niet in behandeling genomen. De subsidieaanvrager wordt in dat geval door de Minister van VROM van het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in kennis gesteld.

tweede lid

Wanneer de subsidieaanvrager op grond van het eerste lid zijn aanvraag heeft aangevuld, begint de beslistermijn voor de Minister van VROM te lopen op de dag dat de subsidieaanvraag volledig is. De beslistermijn is, evenals in het geval dat direct een volledige aanvraag is ingediend, acht weken.

Artikel 6

eerste lid

Het is niet op voorhand uit te sluiten dat het verstrekken van subsidie op basis van dit besluit moet worden aangemerkt als staatssteun in de zin van de artikelen 87 en 88 EG. Indien daar twijfel over bestaat zal het voornemen om een subsidie te verstrekken moeten worden gemeld aan de Commissie. Dit hoeft niet als de voorgenomen bijdrage voldoet aan de voorwaarden van de de minimis-verordening. Met het oog op de melding aan de Commissie is in dit lid bepaald dat geen besluit wordt genomen over de verstrekking van een subsidie voordat de Commissie goedkeuring heeft verleend.

tweede lid

De Commissie kan aan haar goedkeuring voorschriften verbinden. Niet alle voorwaarden die aan een goedkeuring kunnen worden verbonden lenen zich er echter voor om als verplichting aan de subsidiebeschikking gekoppeld te worden. Een voorschrift dat zich daar niet toe leent kan bijvoorbeeld zijn dat de Minister van VROM eerder onrechtmatig verleende steun moet terugvorderen. Een ander voorschrift dat zich daar niet toe leent kan het voorschrift zijn dat de Minister van VROM de steun slechts aan specifieke activiteiten toe mag kennen.

derde lid

Indien een subsidieverlening op basis van dit besluit is aan te merken als staatssteun is het van belang dat de Minister van VROM bij het nemen van zijn besluit omtrent de subsidieverlening weet of de subsidieaanvrager in de voorafgaande drie jaar reeds eerder de minimis-steun heeft ontvangen. Dat is onder meer van belang voor de vaststelling van de hoogte van de te verlenen subsidie (zie ook de toelichting bij artikel 9, vierde lid).

Indien de ingediende verklaring achteraf onjuist blijkt te zijn, zal de verleende subsidie, met toepassing van artikel 4:49, eerste lid, van de Awb, kunnen worden ingetrokken of lager worden vastgesteld.

Artikel 7

Met dit artikel is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdeel f, van de Woningwet.

eerste lid

Indien de vereiste goedkeuring van de Commissie niet is verkregen, weigert de Minister van VROM de subsidieverlening. Zou hij dit niet doen dan zou de subsidieverlening in strijd zijn met het recht van de Europese Gemeenschap.

tweede lid

Artikel 4:35 van de Awb bevat de weigeringsgronden voor subsidieverlening. Op grond van dat artikel kan de subsidieverlening geweigerd worden als de Minister van VROM een gegronde reden heeft om aan te nemen dat:

a. de activiteit of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet zal respectievelijk niet zullen worden uitgevoerd,

b. de aanvrager niet zal voldoen aan zijn verplichtingen, of

c. de aanvrager niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen.

Daarnaast kan de subsidie op grond van artikel 4:35 van de Awb geweigerd worden indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en die gegevens tot een onjuiste beschikking zouden hebben geleid, of indien de aanvrager failliet is verklaard.

Dit lid bevat een drietal extra weigeringsgronden.

De eerste is de bepaling dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd onvoldoende bijdraagt aan de doeleinden waarvoor subsidie kan worden verleend.

De tweede is de bepaling dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd reeds enige vorm van subsidie, van de Minister van VROM of van een ander bestuursorgaan, is ontvangen.

De derde is de bepaling dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd reeds is aangevangen.

Op basis van dit lid kan een doelmatigheidsbeoordeling van de subsidieaanvraag plaatsvinden. Voor alledrie de weigeringsgronden geldt dat de Minister van VROM niet verplicht is in deze gevallen de aangevraagde subsidie te weigeren.

Artikel 8

Met dit artikel is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdelen k en l, van de Woningwet.

tweede lid

Op grond van artikel 4:26, eerste lid, van de Awb moet bij wettelijk voorschrift worden bepaald hoe, indien een subsidieplafond is vastgesteld, het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld. Dit artikel bepaalt dat het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld volgens het principe «wie het eerst komt, die het eerst maalt». Daarbij worden de afzonderlijke aanvragen uiteraard wel eerst inhoudelijk beoordeeld. Dit komt er op neer dat van de aanvragen die aan de eisen voldoen en waarvoor dus subsidie kan worden verstrekt, de aanvraag die het eerste is ingediend als eerste wordt gehonoreerd, dan de als tweede ingediende aanvraag en zo verder totdat het subsidieplafond is bereikt.

Indien een aanvraag bij indiening onvolledig is, wordt de datum dat de aanvraag compleet is als datum van indiening gehanteerd. Dit voorkomt dat subsidieaanvragers een zogenoemde pro forma aanvraag indienen om zo de eerste te kunnen zijn.

derde lid

Omdat artikel 4:25, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de subsidie wordt geweigerd indien door verstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden, hebben potentiële aanvragers er belang bij dat het bereiken van een subsidieplafond bekend wordt gemaakt. Op basis van dit lid wordt van het bereiken van een subsidieplafond mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 9

Met dit artikel is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdeel i, van de Woningwet.

eerste lid

Bij de subsidieverlening bepaalt de Minister van VROM de hoogte van het subsidiebedrag.

Artikel 4:32 van de Awb bepaalt dat de Minister van VROM in geval van meerjarige subsidies in de beschikking tevens vermeldt voor welk tijdvak de subsidie wordt verleend.

tweede lid

De Minister van VROM kan bij de subsidieverlening bepalen dat het subsidiebedrag niet op een vast bedrag wordt vastgesteld, maar op declaratiebasis (de werkelijk gemaakte kosten). Hierbij moet de Minister van VROM dan wel een maximum stellen aan de kosten die vergoed kunnen worden. Er kan dus geen sprake zijn van een open einde-financiering.

derde lid

Overheidsmiddelen zijn niet bedoeld om subsidieontvangers de mogelijkheid te geven winst te maken. Deze bepaling houdt niet in dat subsidieontvangers in hun activiteitenbegroting niet mogen uitgaan van commerciële tarieven van derde partijen die werkzaamheden verrichten ten behoeve van de te subsidiëren activiteit. Wel betekent dit dat de subsidieontvanger zelf geen winstmarge mag incalculeren bij de activiteitenbegroting.

vierde lid

Een belangrijke voorwaarde in de de minimis-verordening is dat het totaal aan staatssteunbijdragen aan de betrokken onderneming niet meer bedraagt dan € 100.000 over een periode van drie jaar. Indien een subsidieverlening op basis van dit besluit is aan te merken als staatssteun en aan de subsidieontvanger in de drie jaar voorafgaand aan die subsidieverlening reeds de minimis-steun is verleend, mag die subsidieverlening op basis van dit besluit niet leiden tot een overschrijding van de grens van € 100.000.

Artikelen 10 en 11

Met deze artikelen is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdelen g en h, van de Woningwet.

Artikel 4:37 van de Awb bevat de basis voor aan de subsidieontvanger op te leggen verplichtingen. Die verplichtingen moeten in de beschikking tot subsidieverlening worden opgelegd.

Artikel 12

Op basis van dit artikel kan de Minister van VROM na de verlening van subsidie voorschotten verlenen op het subsidiebedrag. De voorschotten kunnen tezamen niet meer dan 80 procent van het verleende subsidiebedrag betreffen. Het na de voorschotverlening resterende bedrag wordt betaald na vaststelling van de subsidie.

Artikel 13

Met dit artikel is voldaan aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, onderdeel j, van de Woningwet.

Ook voor de in dit artikel opgenomen termijnen geldt dat aansluiting is gezocht bij de in de Awb gebruikelijke beslistermijnen.

Artikel 15

Indien een subsidieontvanger van de Minister van VROM een boekjaarsubsidie waarop afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing is, ontvangt, moet die subsidieontvanger ingevolge de artikelen 4:74 en 4:76 van de Awb binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een financieel jaarverslag indienen. Dit artikel bepaalt dat indien dat het geval is en de subsidieontvanger naast die boekjaarsubsidie ook subsidie ontvangt op basis van dit besluit, de subsidieontvanger zich slechts hoeft te verantwoorden via het financieel jaarverslag. Een apart verslag met accountantsverklaring omtrent de op basis van dit besluit verstrekte subsidie is dan niet noodzakelijk.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven