Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2006, 132 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2006, 132 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 december 2005, nr. 2005-0000317218, CZW/WVOB;
Gelet op artikel 5, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 en artikel 19, tweede lid, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen;
De Raad van State gehoord (advies van 19 januari 2006, nr. W04.05.0566/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 13 februari 2006, nr. 2006-0000046353, CZW/WVOB;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel k komt te luiden:
k. bijdrage: het bedrag dat de regionale brandweer en het GHOR-bestuur, ingevolge paragraaf 2, ontvangen.
2. De onderdelen l en m vervallen.
De paragrafen 2 en 3 worden samengevoegd tot een paragraaf met als opschrift:
§ 2. Verdeelsystematiek
Artikel 6 komt te luiden:
1. In verband met de bekostiging van functionarissen, belast met de uitvoering van de taken in het kader van de voorbereiding op de bestrijding van rampen en zware ongevallen voortvloeiend uit de paragrafen 3 en 4 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en van hun ondersteuning:
a. ontvangt de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond jaarlijks een bedrag van € 195.125,49;
b. ontvangen de Regionale Brandweer Amsterdam en Omstreken, de Sector Veiligheid Noord- en Midden-Limburg, de Hulpverleningsdienst Groningen en de Regionale Brandweer Zeeland jaarlijks een bedrag van € 100.739,20.
2. In verband met de bestrijding van rampen en zware ongevallen op de Schelde/Rijnverbinding en de voorbereiding daarop ontvangt de Veiligheidsregio Brandweer Midden- en West Brabant jaarlijks een bedrag van € 151.579,42.
3. In verband met de instandhouding van blusboten ontvangt de Hulpverleningsdienst Gelderland-Zuid jaarlijks een bedrag van € 104.369,45 en de Regio Zuid-Holland Zuid een bedrag van € 102.100,55.
4. In verband met extra voorzieningen voor de Waddeneilanden ontvangt de Regionale Brandweer/Centrale Post Ambulancevervoer Fryslân jaarlijks een bedrag van € 38.117,54, de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Fryslân een bedrag van € 110.722,37 en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord een bedrag van € 27.680,59.
5. Over de inzet van de in het eerste lid bedoelde functionarissen en hun ondersteuning worden afspraken gemaakt met de besturen van de omliggende regionale brandweren, zoals neergelegd in de bij dit besluit behorende bijlage 2, en met de besturen van de in de desbetreffende regio’s gelegen gemeenten.
Artikel 8 komt te luiden:
Paragraaf 4 wordt vernummerd tot paragraaf 3 waarvan het opschrift komt te luiden:
§ 3. Betaalbaarstelling, besteding en verantwoording
In artikel 10 wordt de zinsnede «de algemene en de bijzondere bijdragen» vervangen door: de ingevolge paragraaf 2 berekende bijdrage.
Artikel 11 komt te luiden:
Artikel 12 komt te luiden:
Het bestuur van de regionale brandweer en het GHOR-bestuur zenden de vastgestelde jaarrekening, het jaarverslag, alsmede de verklaring van de accountant en diens verslag van bevindingen, binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk vóór 1 oktober van het jaar, volgend op het begrotingsjaar, aan Onze Minister.
Artikel 13 komt te luiden:
1. Indien de in artikel 12 genoemde stukken niet tijdig zijn ingediend of niet in overeenstemming zijn met het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten of het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten, kan Onze Minister de betaling van de bijdrage voor een volgend jaar opschorten.
2. Indien de accountant een afkeurende verklaring of een verklaring met beperking of oordeelsonthouding heeft gegeven, kan Onze Minister de bijdrage voor een volgend jaar verminderen.
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 6, derde lid,» vervangen door: artikel 6, vijfde lid,.
2. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Groningen» wordt vervangen door: – Hulpverleningsdienst Groningen.
3. Het onderdeel «– Regio Twente» wordt vervangen door: – Hulpverleningsdienst Regio Twente.
4. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Flevoland» wordt vervangen door: – Hulpverleningsdienst Flevoland.
5. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Noord- en Midden-Limburg» wordt vervangen door: – Sector Veiligheid Noord- en Midden-Limburg.
6. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Zuid-Limburg» wordt vervangen door: – Veiligheidsregio Zuid-Limburg.
7. De onderdelen «– Regionale Brandweer Achterhoek, – Brandweer Regio Stedendriehoek en – Regionale Brandweer Noordwest-Veluwe» worden vervangen door: – Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.
8. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Gelderland Zuid» wordt vervangen door: – Hulpverleningsdienst Gelderland-Zuid.
9. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Gelderland Midden» wordt vervangen door: – Hulpverleningsdienst Gelderland-Zuid.
10. Het onderdeel «– Regionale Brandweer West en Midden-Brabant» wordt vervangen door: – Veiligheidsregio Midden- en West Brabant.
11. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Noord-oost Noord-Brabant» wordt vervangen door: – Hulpverleningsdienst Brabant Noord.
12. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Zuid-oost Noord-Brabant» wordt vervangen door: – Hulpverleningsregio Zuidoost Brabant.
13. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Noord-Holland Noord» wordt vervangen door: – Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
14. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Zuid en Midden Kennemerland» wordt vervangen door: – Hulpverleningsdienst Kennemerland.
15. Het onderdeel «– Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid» wordt vervangen door: – Regio Zuid-Holland Zuid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes
Uitgegeven de veertiende maart 2006
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Dit wijzigingsbesluit strekt ertoe de brandweerregio’s en de regio’s voor de geneeskundige hulpverlening (hierna: GHOR-regio’s) – tezamen de regio’s – volledige bestedingsvrijheid te geven bij de uitvoering van de taken die hen bij gemeenschappelijke regeling zijn opgedragen. Dit wordt bewerkstelligd door het laten vervallen van het onderscheid tussen brandweerzorg en rampenbestrijding, dat in de praktijk niet uitvoerbaar is gebleken. Het huidige besluit verplicht de regio’s een splitsing te maken in hun verantwoording en hun reserves tussen beide taken. Dat is echter nauwelijks mogelijk als gevolg van de grote verwevenheid tussen brandweerzorg en rampenbestrijding in de dagelijkse taakuitvoering. Dit heeft geleid tot hoge administratieve lasten voor de regio’s en bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, tot uitdrukking komend in aanzienlijke achterstanden in de definitieve afrekening met de regio’s. Deze problematiek is ook aan de orde gesteld in de brief van de minister van Financiën over het interdepartementaal beleidsonderzoek Regeldruk en controletoren (Kamerstukken II 2004–2005, 29 950, nr. 1). Om deze problematiek op te lossen worden in dit wijzigingsbesluit een drietal veranderingen doorgevoerd.
In de eerste plaats vervalt voor de regio’s het onderscheid in de financiële verantwoording tussen de algemene, bijzondere en incidentele bijdrage. Deze verschillende bijdragen hebben tot doel de voor de Bdur beschikbare bedrag over de regio’s te verdelen en hebben derhalve uitsluitend het karakter van verdeelmechanisme. Het totaalbedrag dat een regio op grond van dit besluit vormt een lumpsum. Om dit tot uitdrukking te brengen is de aanduiding in de artikelen 1, 6, 7 en 10 van de bijdrage in een algemeen, een bijzonder en een incidenteel deel geschrapt en zijn de paragrafen 2 en 3 van het besluit samengevoegd.
Een tweede verandering in dit wijzigingsbesluit is het laten vervallen van specifieke verantwoordings- en controle-eisen aan de besteding van de bijdragen door de regio’s. De artikelen 11 (de reserveringsregeling van het tweede en derde lid), 12 (de afzonderlijke verantwoording voor de onderscheiden bijdragen) en 13 (de bevoegdheid tot terugvordering) van het besluit zijn in dat verband gewijzigd (vervallen). Er wordt volledig aangesloten bij de algemene regelgeving die recent tot stand is gekomen: het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten.
In de derde en laatste plaats markeert dit wijzigingsbesluit de accentverschuiving van financieel-administratief toezicht naar meer beleidsmatig inzicht door te kijken naar de activiteiten van de regio’s, de daarmee gerealiseerde prestaties en beoogde effecten. Dit punt hangt samen met beide voorgaande veranderingen. Dit inzicht wordt allereerst verkregen door meer aandacht voor de beleidsinhoudelijke toelichting bij de jaarrekening en door de bestuurlijke rapportage die in het kader van Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding is geïntroduceerd. Het meten van prestaties, daarop sturen en het koppelen van de bekostiging daaraan wordt in het traject van de vorming van veiligheidsregio’s ontwikkeld.
Bij de keuze en vormgeving van de hiervoor genoemde wijzigingen zijn de uitgangspunten van het kabinetsstandpunt op het rapport van de stuurgroep Brinkman inzake specifieke uitkeringen leidend geweest. In paragraaf 2 van deze nota van toelichting wordt daarop nader ingegaan.
Met de introductie van de veiligheidsregio’s (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 517) zal ook de vormgeving en inrichting van de verstrekking van de rijksbijdragen aan de (nieuwe) regio’s moeten worden bezien. Er bestaat thans nog geen zekerheid over het tijdstip waarop dit zijn beslag zal hebben gekregen. In projecten wordt daaraan gewerkt en onderzoek is gaande. Dit betekent dat het Bdur in zijn huidige opzet nog enige tijd zal worden gehandhaafd en dat nu gekozen is voor het tussentijds aanpassen van het Bdur aan de genoemde ontwikkelingen. Hierover zijn de besturen van de regio’s bij circulaire d.d. 31 mei 2005 (EB2005/55447) geïnformeerd.
§ 2. Het kabinetsbeleid inzake specifieke uitkeringen
Eind oktober 2004 heeft de Stuurgroep doorlichting specifieke uitkeringen onder voorzitterschap van de heer L.C. Brinkman het rapport «Anders gestuurd, beter bestuurd. De specifieke uitkeringen doorgelicht» (verder: de stuurgroep respectievelijk het rapport) aan het kabinet aangeboden. Bij brief van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer d.d. 1 april 2005 heeft het kabinet zijn reactie op de bevindingen en aanbevelingen gegeven (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 800 B, nr. 16). Het rapport bepleit een kentering in de interbestuurlijke en financiële verhoudingen. Voortaan moet het vertrouwen in decentrale overheden als uitgangspunt voor de interbestuurlijke verhoudingen gelden. De bestuurlijke slagkracht moet worden bevorderd door inperking van de bestedingsvoorschriften. Tegelijk dienen de verantwoording en informatievoorziening zodanig te zijn ingericht dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor de rechtmatige verstrekking en besteding van de desbetreffende gelden kan worden waargemaakt én dat de beoogde effecten worden bewerkstelligd.
De voorstellen van de stuurgroep zijn door het kabinet overgenomen. De aanpak van het kabinet verloopt langs de volgende drie lijnen:
1. een betere afstemming tussen de informatiebehoefte van het Rijk (het informatie-arrangement) en het bestuurlijke doel;
2. single information als uitgangspunt bij de vormgeving van de informatievoorziening van medeoverheden;
3. de keuze voor single audit in pure vorm, hetgeen betekent dat het Rijk in beginsel geen specifieke controle-eisen verbindt aan de besteding van specifieke uitkeringen.
Hieronder wordt ingegaan op de consequenties van deze aanpak voor het Bdur.
ad 1. Het informatiearrangement en het bestuurlijk doel
De stuurgroep onderzocht 155 specifieke uitkeringen op rijksniveau. De voorstellen van de stuurgroep brengen het aantal van 155 uitkeringen terug tot 34, gecategoriseerd in 12 brede doeluitkeringen en 22 specifieke uitkeringen. Het Bdur behoort tot de 22 specifieke uitkeringen die bestaansrecht houden.
De bestuurlijke visie met betrekking tot rampenbestrijding in relatie tot de verstrekking van middelen door het Rijk kan als volgt geschetst worden.
De voorbereiding op en zorg voor rampenbestrijding is in Nederland opgedragen aan parate organisaties. Daarin nemen de regio’s een belangrijke plaats in. Aan dit systeem ligt de gedachte ten grondslag dat de rampenbestrijdingstaak het best tot zijn recht komt in organisaties die dagelijks met basiszorg bezig zijn, met elkaar samenwerken, elkaar bijstand verlenen en meer en meer ook bestuurlijk met elkaar verenigd zijn. Daarnaast kunnen op deze wijze dwarsverbanden gelegd worden tussen rampenbestrijding en daaraan verwante beleidsterreinen, zoals daar zijn milieuzorg, veiligheid in het bedrijf, ruimtelijke inrichting, infrastructuur en – op medisch gebied – infectieziektebestrijding, de medische milieukunde en de ambulancevoorziening. Op het terrein van de rampenbestrijding draagt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorg voor een systeem. Hij is verantwoordelijk voor de kwaliteit daarbinnen en de werking ervan. Hij ontwikkelt het beleid(skader), stelt daarvoor regels, financiert in beperkte mate en oefent toezicht uit. De regio’s zijn belast met de uitvoering van het beleid. De regionale brandweren doen dit voor een deel met de middelen die door het Rijk beschikbaar worden gesteld (circa een derde van hun begroting), de GHOR-regio’s ontvangen momenteel voor de uitvoering van hun wettelijke taak de middelen grotendeels van het Rijk. Deze laatste verhouding wijzigt geleidelijk, omdat gemeenten ook meer gaan bijdragen. In de bestuurlijke visie hebben de regio’s binnen de door de regelgeving en anderszins gestelde kaders en uitgaande van een basiszorgniveau een grote mate van vrijheid voor de beleidsuitvoering (keuzes, tempo, prioritering, e.d.). Daarnaast kunnen de regionale brandweren en de GHOR-besturen onderling de middelen uitwisselen met het oog op samenwerking en het maken van bredere afwegingen. De vorming van veiligheidsregio’s zal verder bijdragen aan deze ontschotting en aan het voeren van integraal beleid. Hierbij passen geen bestedingsbeperkingen of bestedingsvoorschriften voor de specifieke middelen, die in de weg zouden staan aan deze verantwoordelijkheidsverdeling op het brede terrein van de rampenbestrijding en hulpverlening. Zo beschouwd ontwikkelt het Bdur zich tot een brede doeluitkering. In dat proces worden de mogelijkheden van prestatiemeting, het formuleren en stellen van kwaliteitseisen en de betekenis daarvan voor de regio’s en Rijk – mede in relatie tot de financiering van de veiligheidsregio’s – onderzocht.
De informatievoorziening is op deze ontwikkeling geënt, waarbij het accent verschuift van financiële informatie naar informatie die beleidsmatig is en inzicht geeft in het presterend vermogen van de regio’s. De eisen die zijn geformuleerd in en krachtens de Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding en verbreding naar het terrein van de crisisbeheersing zijn daarbij de uitgangspunten. Het Rijk sluit voorts – in lijn met het kabinetsstandpunt over het rapport van de stuurgroep – zoveel mogelijk aan op de informatie- en controlebehoefte van de regio’s zelf. Mocht voor het Rijk extra informatie of controle noodzakelijk zijn, dan wordt deze informatie of controle opgenomen in het overzicht Informatie voor derden (bekend als IV-3 overzicht) of in de jaarstukken.
Met het uitgangspunt van single information wordt beoogd dat de informatie die het Rijk vraagt zo veel mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van ontvangers van specifieke uitkeringen. Deze stroomlijning met bestaande stukken en tijdstippen kan voor de regio’s geschieden door een verband te leggen tussen de jaarstukken en de bestuurlijke rapportage. Beide worden door de regio’s gemaakt op grond van vigerende regelgeving en de daarbij gestelde eisen ten aanzien van tijd en frequentie sporen met elkaar. Daarom wordt voor single information aansluiting gezocht bij deze bestaande informatiestromen.
Omdat de regio’s de rijksbijdragen aan alle taken kunnen besteden is een afzonderlijke verantwoording van de besteding van de rijksbijdragen niet langer noodzakelijk. Wel moet in de jaarstukken de ontvangst van de rijksbijdrage volledig en herkenbaar worden verantwoord.
Het Rijk hanteert diverse instrumenten om zicht te hebben op de ontwikkeling en instandhouding van de rampenbestrijding en decentrale crisisbeheersingsorganisatie. Eén daarvan is het jaarverslag van de regio’s. De inhoudelijke- en voortgangsinformatie, die de regio in zijn jaarverslag opneemt, wint in het algemeen en als informatie-instrument in het kader van het Bdur in het bijzonder aan betekenis, indien zij voldoet aan de volgende criteria:
– concreet: welke waren de beoogde effecten en prestaties? Bij voorkeur worden er prestatie- of outputindicatoren benoemd waaraan een streefwaarde/streefrichting is gekoppeld;
– relevant: het gaat om de kerngegevens van het beleid in het verslagjaar. Niet de omvang, maar de kwaliteit van de informatie is van belang. Overbodige informatie ontneemt het zicht op effecten, prestaties en ingezette middelen en de samenhang daartussen;
– betrouwbaar: de informatie moet juist en volledig zijn. De (vastgelegde) wijze van gegevensverzameling, consistentie en vergelijkbaarheid in de tijd zijn daarbij belangrijke factoren.
De accountant kan in zijn verslag van bevindingen (zie hierna onder ad 3. single audit) ingaan op deze kwaliteitscriteria.
Per 1 juli 2004 is met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding de bestuurlijke rapportage geïntroduceerd. Bij de introductie van de bestuurlijke rapportage is geen verband gelegd met de toedeling van middelen door het Rijk aan de regio’s. In de rapportage wordt relevante informatie met betrekking tot de voorbereiding op de rampenbestrijding van de regio’s in een provincie gebundeld. De basis voor de bestuurlijke rapportage is het regionaal beheersplan rampenbestrijding, dat de disciplines politie, brandweer en ghor betreft en ook zal gaan over het terrein van de crisisbeheersing. Zij is derhalve veelomvattend en als informatiemiddel goed te benutten in het kader van het Bdur.
De bestuurlijke rapportage geschiedt in drie fasen. Van het bestuur van de regionale brandweer aan de commissaris van de Koningin, van de commissaris van de Koningin aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – elk jaar vóór 1 oktober – en van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer.
Voor wat betreft de begroting en de verantwoording, inclusief de (accountants)controle door/bij provincies en gemeenten is in de afgelopen jaren nieuwe regelgeving van kracht geworden. De meest ingrijpende vernieuwing is het oordeel over de rechtmatigheid in de accountantsverklaring. De regelgeving komt voornamelijk voort uit de dualisering van de gemeente- en provinciebesturen. Deze regelgeving is ook van toepassing op gemeenschappelijke regelingen, dus ook op de regio’s. Het betreft het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv, besluit van 17 januari 2003, Stb. 2003, 27) dat regels geeft over de inrichting van de begroting en van de jaarstukken en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten (Bapg, besluit van 28 augustus 2003, Stb. 2003, 362).
Op grond van deze besluiten hoeft voor het Bdur geen apart controleprotocol meer te gelden en zal de accountantscontrole behalve de getrouwheid ook de rechtmatigheid omvatten. Slechts voor het verstrekken van de accountantsverklaring geldt 2004 als een niet vrijblijvend overgangsjaar. De accountant heeft voor dát jaar de mogelijkheid aan te geven en toe te lichten dat hij door het ontbreken van een vooraf vastgesteld normenkader geen verklaring kan geven.
De accountant maakt een rapport van bevindingen of accountantsverslag en stelt een accountantsverklaring op. In het rapport van bevindingen komen de aard, de reikwijdte en de uitkomsten van zijn werkzaamheden aan de orde. Er wordt voor het Bdur geen apart rapport van bevindingen gevraagd. Het rapport dat de accountant opstelt voor de gehele regio op grond van het Bapg volstaat, waarbij
– inzicht wordt gegeven in onder meer geconstateerde fouten en onzekerheden ten aanzien van de rechtmatigheid en getrouwheid;
– de accountant zijn oordeel geeft over consistentie en samenhang tussen de jaarrekening en het daarbij horende jaarverslag (verenigbaarheid).
De accountantsverklaring omvat naast de getrouwheid nu ook de rechtmatigheid. Het oordeel over de rechtmatigheid van de uitgaven kan door de bestedingsvrijheid van de regio nu worden gebaseerd op het oordeel dat de accountant voor het totaal van de uitgaven van de regio geeft. De rechtmatigheidstoets zal niet langer «opgedeeld» zijn in controles op delen van de verantwoording. Bij de formulering van de verklaring wordt aangesloten bij de daarvoor geldende voorschriften. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlagen bij het Bapg.
Het Rijk steunt dus op de controle van de jaarstukken van de regio. Gelet op het lage risicoprofiel van de financiële verantwoordingen van de regio’s is er geen aanleiding om op voorhand uit te gaan van de uitvoering van reviews. Dit wil zeggen dat alleen bij gegronde redenen een onderzoek naar de werkzaamheden van de accountant van de regio wordt gedaan.
Na de onderhavige herinrichting van het Bdur behoeven de algemeen geldende eisen geen aanvulling meer.
§ 3. Verantwoording en sancties
De regio’s leggen verantwoording af door het indienen van de jaarstukken (de vastgestelde jaarrekening en het jaarverslag), de accountantsverklaring en verslag van bevindingen (artikel 12). Deze stukken moeten in overeenstemming zijn met het Bbv en het Bapg. Daarnaast zijn in de vorige paragraaf criteria genoemd om de kwaliteit van de beleidsinformatie in het jaarverslag te verhogen. De beleidsinformatie is geen medebepalend element voor de bijdrage. Zij geeft inzicht in het presterend vermogen van de regio’s en is als zodanig een groeifactor in het ontwikkeltraject van prestatiemeting en het sturen op prestaties.
Het sluitstuk van het financiële arrangement is de mogelijkheid tot uitoefening van sancties in de vorm van financiële maatregelen (artikel 13). Voorop staat het oogmerk de regio’s te steunen en te faciliteren bij de opbouw en instandhouding van de rampenbestrijdingsorganisatie. Sturing aan de voorkant van het proces en bestuurlijk overleg gericht op oplossing van knelpunten hebben de eerste prioriteit. Niettemin passen bij het verstrekken van gelden voor de rampenbestrijding onder voorwaarden ook sancties. De sancties zijn aangepast aan de nieuwe voorwaarden.
Er zijn twee sancties mogelijk. De eerste sanctiemogelijkheid betreft het opschorten van de kwartaalbetalingen. Hiertoe kan worden overgegaan ingeval van niet tijdige indiening van de stukken en indien deze niet voldoen aan de gestelde voorwaarden.
De tweede sanctie, die kan worden opgelegd, is een vermindering van de bijdrage voor een volgend jaar. Dit is een zwaardere sanctie dan opschorting van de kwartaalbetalingen. Hierover kan het volgende worden opgemerkt.
– In het bestaande besluit is korten op de bijdrage voor een volgend jaar gekoppeld aan bestedingsvoorwaarden en reservevorming. Deze zijn na wijziging door dit besluit niet meer aanwezig. In dit wijzigingsbesluit wordt, ingevolge de invoering van de voorstellen van de stuurgroep Brinkman, een zwaar accent gelegd op de controle die de accountant uitvoert. Zijn bevindingen en met name die omtrent de rechtmatigheid van de uitgaven, die in zijn verklaring tot uitdrukking komen, zijn van doorslaggevende betekenis voor de (zwaarte van de) sanctie.
– Omdat voor het rijksdeel van de financiering van de regio geen aparte controle-eisen meer gelden, maar deze na de wijziging betrekking hebben op de totale regio (single audit), zijn dan niet alleen het Rijk maar ook de deelnemende gemeenten betrokken. Gelet op het karakter van de financiering van de regio (Rijk en gemeenten) zal de toepassing van een sanctie door het Rijk daarmee in verhouding moeten zijn. Afhankelijk van de bevindingen van de accountant ligt een evenredige benadering, d.w.z. uitoefening van de sanctie die proportioneel is met de financieringsverhouding, in de rede. Een en ander laat onverlet de mogelijkheid van deelnemende gemeenten over te gaan tot maatregelen. Dit aspect van het sanctiebeleid zal in de praktijk vorm moeten krijgen.
– Ook deze sanctiebepaling is een zogeheten «kan»-bepaling. Dit betekent dat de mogelijkheid tot deze sanctie aanwezig is. Allereerst zullen inlichtingen worden ingewonnen en dit zal door ambtelijk en zonodig bestuurlijk overleg worden gevolgd. Hierbij staat mij voor ogen om de aard en ernst van de tekortkoming te onderzoeken. De resultaten hiervan – in combinatie met concrete afspraken voor verbetering – kunnen leiden tot het afzien van de uitoefening van sancties. Vanuit dit uitgangspunt zal beleid worden ontwikkeld.
Uit het vorenstaande is duidelijk geworden dat de toepassing van sancties een ultimum remedium is en dat deze moet passen bij de tekortkoming. In de praktijk zal daarover meer duidelijkheid ontstaan. Dit is inherent aan de uitgangspunten single information en single audit.
Voor een adequate uitvoering van een specifieke uitkering is een toezichtsinstrumentarium nodig, dat past bij de bestuurlijke verantwoordelijkheidsverdeling en het daaruit voortvloeiende financieel arrangement. De hiervoor toegelichte ontwikkelingen hebben geleid tot een evenwichtige benadering van de verantwoording en informatievoorziening in dit wijzigingsbesluit, die voor de eerstkomende jaren (op weg naar veiligheidsregio’s) de centrale en decentrale verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding ondersteunt. De verantwoordelijkheid van de regio’s en hun bestedingsvrijheid komen tot uitdrukking in de toepasselijkheid van algemeen geldende financiële verantwoordings- en controlevoorschriften. De verantwoordelijkheid van de minister voor de specifieke doelbereiking is vormgegeven in een informatiearrangement en in toezicht dat vooral beleidsmatig van karakter is.
Daarnaast worden los van het Bdur ook andere instrumenten (ad hoc) ingezet zoals onderzoek, inspectie, beleidsevaluatie, kengetallen, monitoring, benchmarking, e.d. In deze reeks past ook het instrument van prestatiemeting en -bekostiging, dat – naast andere aspecten, waaronder de verdeelsystematiek – in het kader van een nieuw financieel arrangement voor de veiligheidsregio’s zal worden onderzocht.
Met de wijziging van het besluit komt het onderscheid in de besteding en in de financiële verantwoording van de algemene, bijzondere en incidentele bijdragen te vervallen. De totale bijdrage aan de regionale brandweren en de GHOR-regio’s krijgt nu het karakter van een lumpsum. Het onderscheid van de bijdrage in een algemene, bijzondere en incidenteel deel kwam onder andere tot uitdrukking in de onderdelen k, l en m van artikel 1 en in de titel van paragraaf 3. Met het gewijzigde onderdeel k van artikel 1 van het besluit wordt duidelijk gemaakt dat de regio’s één bijdrage krijgen die volgens de verdeelsystematiek, neergelegd in paragraaf 2, berekend wordt. De onderdelen l en m van artikel 1 worden geschrapt en het opschrift van paragraaf 2 wordt gewijzigd. Het opschrift van paragraaf 3komt te vervallen.
De artikelen 6 en 7 oud zijn samengevoegd tot een nieuw artikel 6. Aan de genoemde regio’s wordt vanwege bijzondere omstandigheden een bijdrage verstrekt. De bijdrage maakt onderdeel uit van de lumpsum die de regio’s krijgen. De bijzondere omstandigheden waarvoor deze bedragen worden verstrekt impliceren geen specifieke financiële verantwoording. Om te voorkomen dat de indruk gewekt wordt als zou dat het geval zijn, zijn de teksten van de artikelen 6 en 7 samengevoegd en herschreven.
De artikelen 8 en 9 worden samengevoegd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een incidentele – in beginsel eenmalige – bijdrage toe te kennen. Dit geschiedt meestal in de vorm van een bedrag op grond van een goedgekeurde begroting, die betrekking heeft op het onderwerp van de bijdrage. Er ligt een sterk accent op sturing aan de voorkant van het proces aan de hand van de criteria «Specifiek», «Meetbaar», «Afgesproken», «Realistisch» en «Tijdgebonden» uit het zogenaamde SMART-concept. Ook kan voor deze bijdrage tijdens het uitvoeringstraject gestuurd worden op het bereiken van resultaten door bijvoorbeeld periodiek voortgangsoverleg en het vragen van tussenrapportages. De bijdrage behoort overigens tot de lumpsum.
De vorm van vergoeding van werkelijke (additionele) kosten op declaratiebasis die in sommige gevallen opportuun kan zijn, is ook mogelijk.
In voorkomende gevallen wordt de incidentele bijdrage verstrekt aan meer of aan alle regio’s en betreft de bijdrage een breder doel of langer lopend proces. Dan kunnen de daarmee samenhangende procesgang en inhoudelijke voorwaarden worden neergelegd in beleidsregels of in een circulaire.
Paragraaf 4 wordt vernummerd tot paragraaf 3. In artikel 10 is in de tekst het onderscheid van de bijdrage in een algemeen en bijzonder deel geschrapt.
De bijdragen die de regio’s ontvangen maken deel uit van het regionale budget, dat voor een groot deel bestaat uit middelen van de deelnemende gemeenten. In artikel 11 wordt tot uitdrukking gebracht dat de rijksbijdragen besteed mogen worden aan alle taken die de regio’s verrichten op het terrein van de brandweerzorg en de (voorbereiding op de) rampenbestrijding. De verwijzing naar de taken «ter uitvoering van de Brandweerwet 1985 en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen» strekt daartoe. Dat betreft in ieder geval de taken die ingevolge beide wetten op regionaal niveau moeten worden behartigd. Het kan daarnaast ook gaan om taken die de deelnemende gemeenten eigener beweging en binnen de in beide genoemde wetten neergelegde taakomschrijving aan de regio hebben overgedragen.
Het tweede en derde lid van artikel 11 inzake reservering zijn vervallen. Door het vervallen van het onderscheid in bestedingsrichting kan er immers ook geen sprake meer zijn van een onderscheid in overschotten van de bestedingen (die kunnen leiden tot reserves en voorzieningen). Dat neemt niet weg dat het de regio’s vrij staat om met het oog op fluctuaties in de uitgaven reserves te hebben. Indien gewenst, kunnen zij daarbij onderscheid (blijven) maken in reservevorming uit eigen middelen en uit de gemeentelijke of rijksbijdrage, om bijvoorbeeld de hoogte van de onderscheiden geldstromen te kunnen volgen. Het Bdur schrijft dit echter niet langer voor.
De jaarstukken omvatten het jaarverslag en de jaarrekening, waartoe ook het verslag van bevindingen en de verklaring van de accountant behoren. De inrichtingseisen daarvan zijn opgenomen in respectievelijk het Besluit begroting en verantwoording (Bbv) en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten (Bapg).
De indiening van de jaarstukken door de besturen dient te gebeuren uiterlijk 1 oktober van het jaar volgend op het uitkeringsjaar. Deze datum is gelijk aan de datum van indiening van de bestuurlijke rapportage door de provinciebesturen en is mede om die reden niet gewijzigd. Daarnaast wordt met handhaven van de datum van 1 oktober thans niet afgeweken van een reeds jaren bestendige lijn voor de regionale brandweren en de GHOR-regio’s. De algemeen voor gemeenschappelijke regelingen geldende uiterste datum van indiening van jaarstukken is 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar (dit is gelijk aan het uitkeringsjaar). Bij het ontwerpen van de financieringsregeling voor de veiligheidsregio’s zal bezien worden of de datum van 1 oktober voor de besturen van déze regio’s kan worden vervroegd naar de dan algemeen geldende datum.
De toepassing van sancties geschiedt in de vorm van financiële maatregelen. In artikel 13 worden twee sancties opgenomen, namelijk de opschorting van de bijdrage en een vermindering van de bijdrage voor een volgend jaar.
De aanduiding van de regionale brandweren en GHOR-besturen in bijlage 2 is aangepast aan de huidige stand van het proces van territoriale en bestuurlijke integratie van de brandweerregio’s en GHOR-regio’s.
Om reeds voor de verantwoording over het jaar 2004 meer duidelijkheid te scheppen en de beoogde veranderingen in de verantwoording en controle in gang te zetten is met de regio’s uitvoerig overlegd. Zij zijn daarna per circulaire geïnformeerd. Het ontmoet dan ook geen bezwaar om de wijzing in het Bdur te laten terugwerken tot 1 januari 2005.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2006-132.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.