Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2005, 209 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2005, 209 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 juli 2004, nr. HDJZ/AWW/2004-1634, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 4:3, tweede, derde lid en vierde lid, artikel 5:12, tweede lid, 7:6, eerste lid, 8:5, eerste lid, 8:6, eerste lid, 9:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet en de artikelen 71, onderdeel a, en 127, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 8 oktober 2004, nr. W09.04.0352/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 maart 2005, nr. HDJZ/AWW/2005-752, Hoofddirectie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.1:1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na «wordt» de volgende zinsnede ingevoegd: , voor zover niet anders is bepaald,.
2. Na onderdeel c wordt onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot de onderdelen e tot en met h een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:
d. verordening (EG) nr. 2135/98: verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 september 1998 (PbEG L 274) tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van richtlijn nr. 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van verordening (EEG) nr. 3820/85 en verordening (EEG) nr. 3821/85;.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, worden zes nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:
i. controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in verordening (EEG) nr. 3821/85;
j. tachograafkaart: kaart met geheugen als bedoeld in bijlage IB, hoofdstuk I, onder kk, van verordening (EEG) nr. 3821/85 voor gebruik in het controleapparaat, waaronder in ieder geval wordt verstaan een bestuurderskaart, een werkplaatskaart, een bedrijfskaart of een controlekaart;
k. bestuurderskaart: tachograafkaart als bedoeld in bijlage IB, hoofdstuk I, onder t, van verordening (EEG) nr. 3821/85;
l. werkplaatskaart: tachograafkaart als bedoeld in bijlage IB, hoofdstuk I, onder qq, van verordening (EEG) nr. 3821/85;
m. bedrijfskaart: tachograafkaart als bedoeld in bijlage IB, hoofdstuk I, onder l, van verordening (EEG) nr. 3821/85;
n. controlekaart: tachograafkaart, als bedoeld in bijlage IB, hoofdstuk I, onder o, van verordening (EEG) nr. 3821/85.
Artikel 2.4:1 komt te luiden:
1. De werkgever en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, bewaren de gegevens en bescheiden met betrekking tot de in artikel 4:3 van de wet neergelegde registratieverplichting tenminste 52 weken, gerekend vanaf de datum van registratie.
2. De werknemer bewaart de gegevens en bescheiden met betrekking tot de in artikel 4:3 van de wet neergelegde registratieverplichting die tijdens zijn werkzaamheden, bedoeld in artikel 2.3:1, aanhef en onder a en b, zijn geregistreerd tot het tijdstip van deugdelijke overdracht aan de werkgever.
3. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de wijze van bewaren van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden, en het overbrengen van de in het controleapparaat en op de bestuurderskaart geregistreerde gegevens naar de vestiging van de werkgever of de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet.
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d van artikel 2.4:4 door een puntkomma, wordt één onderdeel toegevoegd, luidende:
e. een niet op zijn naam gestelde bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart te gebruiken, met uitzondering van een bedrijfskaart van een werkgever die wordt gebruikt door zijn werknemer.
Onder vernummering van artikelen 2.4:5 en 2.4:6 tot de artikelen 2.4:13 en 2.4.14 worden na artikel 2.4:4 acht artikelen ingevoegd:
De werkgever, de werknemer of de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, die als bestuurder rijdt op een vrachtauto of bus, die moet zijn voorzien van een controleapparaat als bedoeld in bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85, gebruikt een geldige bestuurderskaart overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85, behoudens in geval van verlies, diefstal, beschadiging of een defect van de bestuurderskaart of het daarmee te bedienen controleapparaat.
1. De houder van een werkplaatskaart gebruikt deze kaart uitsluitend voor het installeren, onderzoeken of herstellen van een controleapparaat.
2. De in een controleapparaat opgeslagen gegevens worden door de houder van een werkplaatskaart uitsluitend verwerkt indien dit noodzakelijk is voor:
a. de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden;
b. teruggaaf van de opgeslagen gegevens aan de rechthebbende werkgever of persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, of
c. toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.5:1 tot en met 2.5:7.
De werkgever en de persoon bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet gebruikt een bedrijfskaart om de registratie van gegevens met betrekking tot de in artikel 4:3, eerste lid, van de wet neergelegde verplichting in het controleapparaat in te stellen en de in het controleapparaat geregistreerde gegevens te kunnen onttrekken.
1. Een bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart verliest zijn geldigheid in ieder geval door intrekking of schorsing en door het verstrijken van de geldigheidsduur.
2. Een binnen de geldigheidsduur verloren, gestolen, defect geraakte of beschadigde bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart wordt vervangen door een vervangende kaart voor de resterende termijn van geldigheid.
3. De houder meldt verlies of diefstal van zijn bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over:
a. de gronden voor goedkeuring, weigering, intrekking of schorsing van een model tachograafkaart;
b. het voor goedkeuring van een model tachograafkaart benodigde certificaat;
c. de geldigheid en de gronden van verlening, weigering, intrekking of schorsing van tachograafkaarten;
d. de aanvraag van tachograafkaarten en model tachograafkaarten, de beslistermijn op de aanvraag en de aan de behandeling van een aanvraag verbonden kosten alsmede over de afgifte van tachograafkaarten;
e. de wijze van melden en inleveren in geval van verloren, gestolen, defecte of beschadigde tachograafkaarten;
f. de wijze waarop een tachograafkaart of een controleapparaat wordt gebruikt;
g. de wijze van verwerking van de op een tachograafkaart of in een controleapparaat opgeslagen gegevens.
Aan artikel 2.4:13 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Voor zover verordening (EEG) nr. 3820/85 van toepassing is, wordt niet gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, onder a en b, van verordening (EG) nr. 2135/98.
Artikel 2.4:14 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt aangewezen als bevoegde instantie, bedoeld in de artikelen 7, 8, 14, derde en vierde lid, 15, eerste lid, en 16, derde lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85, ten aanzien van tachograafkaarten.
2. In het derde lid wordt «8 en 11» vervangen door: 8, 11 en 12, eerste lid.
3. In het vierde lid wordt na «7,» ingevoegd: 8,.
Artikel 8:1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «van de artikelen 2.4:1, 2.4:2, eerste lid, 2.4:3, eerste lid, 2.4:4, 2.4:5, tweede en derde lid, 2.5:1, vierde lid, 2.5:3, 2.5:4, vierde lid, 2.5:5, derde lid, 2.5:6, tweede lid, 2.5:7, vierde lid, 2.6:1, derde lid, 2.7:1, 2.7:2 en 2.7:4, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, alsmede het bepaalde krachtens de artikelen 2.4:2, derde lid, 2.4:3, tweede lid, en 2.4:5, eerste lid,» vervangen door: van de artikelen 2.4:1, eerste en tweede lid, 2.4:2, eerste lid, 2.4:3, eerste lid, 2.4:4, 2.4:8 tot en met 2.4:10, 2.4:11, derde lid, 2.4:13, tweede, derde en vierde lid, 2.5:1, vierde lid, 2.5:3, 2.5:4, vierde lid, 2.5:5, derde lid, 2.5:6, tweede lid, 2.5:7, vierde lid, 2.6:1, derde lid, 2.7:1, 2.7:2 en 2.7:4, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, alsmede het bepaalde krachtens de artikelen 2.4:1, derde lid, 2.4:2, derde lid, 2.4:3, tweede lid, 2.4:12, onderdelen e, f en g, en 2.4:13, eerste lid,.
2. In het tweede lid wordt «2.4:5, tweede en derde lid,» vervangen door: 2.4:13, tweede, derde en vierde lid,.
Na artikel 8:5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Na artikel 154 van het Reglement rijbewijzen wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het Voertuigreglement wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 5.1.1, eerste lid, onderdeel c, komt de zinsnede «, uitgezonderd artikel 5.3.15, zesde lid» te vervallen.
Artikel 5.3.15, zesde lid en zevende lid, van het Voertuigreglement worden vervangen door een nieuw zesde lid dat komt te luiden:
6. Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet zijn voorzien van een controleapparaat als bedoeld in verordening 3821/85/EEG:
a. mag de op het installatieplaatje vermelde geldigheidsduur niet zijn vestreken, met dien verstande dat de geldigheidsduur maximaal twee jaar vanaf de installatiedatum bedraagt;
b. moet het onder a bedoelde installatieplaatje zijn voorzien van een verzegeling dan wel zodanig zijn aangebracht dat dit bij verwijdering onherstelbaar wordt beschadigd;
c. mag de omtrek van de op de aangedreven wielen gemonteerde banden niet meer dan 4% afwijken van de waarde die op het onder a bedoelde installatieplaatje is vermeld;
d. moeten het controleplaatje en de voor het functioneren noodzakelijke aansluitingen met behulp van een verzegeling zijn beschermd tegen een niet-toegestane wijziging in de instellingen of onderbreking van de stroomvoorziening.
1. Dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel E, treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 2004, 347).
2. Artikel I, onderdeel E, van dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
Uitgegeven de achtentwintigste april 2005
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
De basis van dit besluit is gelegen in de wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 2004, 347; zie ook kamerstukken II 2002–2003, 29 366). In die wet is een aantal grondslagen neergelegd ten aanzien van de goedkeuring, aanvraag en het gebruik van tachograafkaarten. Onderhavig besluit is de uitwerking van die wet.
Dit besluit strekt tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en het Reglement rijbewijzen in verband met de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1998 (PbEG L 274) tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Richtlijn nr. 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3820/85 en Verordening (EEG) nr. 3821/85 (hierna: verordening (EG) nr. 2135/98) en de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1360/2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 juni 2002 (PbEG L 207) betreffende de zevende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (hierna: verordening (EG) nr. 1360/2002). Deze verordeningen betreffen de introductie, naast het controleapparaat omschreven in de reeds bestaande bijlage I bij verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370) (hierna: verordening (EEG) nr. 3821/85) (dit betreft het zogenaamde analoge controleapparaat), van een in bijlage IB omschreven digitaal controleapparaat (ook wel digitale tachograaf genoemd).
De voornoemde Europese verordeningen op het gebied van het wegvervoer schrijven per 5 augustus 2004 het gebruik van een digitaal controleapparaat en bijbehorende tachograafkaarten voor. Deze verplichting geldt voor nieuwe vrachtwagens en bussen. In verordening (EG) nr. 2135/98 staat de plicht vanaf 5 augustus 2004 alle nieuwe voertuigen uit te rusten met een digitaal controleapparaat. Echter vanwege het ontbreken van een tijdige EG-typegoedkeuring voor een dergelijk apparaat en het daardoor in onvoldoende mate beschikbaar zijn van goedgekeurde digitale controleapparaten, is een situatie ontstaan waarin een verordening van kracht is, die nog niet door de lidstaten en burgers kan worden uitgevoerd.
De oorzaak van de vertraging heeft feitelijk te maken met het moment waarop de industrie – de producenten van digitale tachografen – een apparaat aan enige lidstaat heeft aangeboden voor goedkeuring. Dit heeft bijna een jaar langer geduurd dan verwacht. De Europese Commissie heeft bij het publiceren van de specificaties in augustus 2002, op basis van de toentertijd door de industrie aangegeven planning, aangenomen dat een digitaal apparaat binnen twee jaar ter goedkeuring kon worden aangeboden en in voldoende mate op de markt kon worden gebracht. Dit is, blijkt achteraf, een verkeerde inschatting geweest. De Europese Commissie heeft het niet opportuun geacht gebruik te maken van de voorziening in artikel 2, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2135/98 om de inwerkingtredingstermijnen te verlengen indien één jaar voor de uiterlijke datum (dus augustus 2003) nog geen apparaat ter goedkeuring aan enige lidstaat zou zijn aangeboden.
De lidstaten hebben om het ontstane probleem op te lossen, blijkens gemeenschappelijk standpunt vastgesteld door de Raad op 9 december 2004 met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3821/85 en 2135/98 (11337/2/04 REV 2 ADD 1), besloten verordening (EG) nr. 2135/98 te wijzigen door daarin het moment waarop het installeren van een digitale tachograaf in nieuwe voertuigen verplicht wordt uit te stellen tot 5 augustus 2005 (dit werkt de facto met terugwerkende kracht). Het wijzigingsvoorstel ligt op dit moment voor tweede lezing voor aan het Europees Parlement. Voor de periode tot 5 augustus 2005 heeft het lid van de Europese Commissie dat in het bijzonder belast is met het gemeenschappelijk vervoerbeleid, een brief geschreven waarin zij een moratorium afkondigt. Tot die datum zijn zowel analoge als digitale controleapparaten toegestaan. Alhoewel met het moratorium formeel-juridisch de verordening niet buiten werking wordt gesteld, biedt dit de Nederlandse regering voldoende houvast om met de inwerkingtreding van dit besluit aan te sluiten bij de datum van inwerkingtreding van de gewijzigde verordening (op dit moment 5 augustus 2005). Pas wanneer een nieuwe datum, waarop voldoende digitale controleapparaten beschikbaar zullen zijn, definitief is vastgesteld, zal de verplichting opgenomen in artikel 2.4:13, vierde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer in werking treden. Bij het ontbreken van de definitieve datum, wordt in de toelichting op dit besluit de datum zoals deze op dit moment is vastgelegd in verordening (EG) nr. 2135/98, te weten 5 augustus 2004, als uitgangspunt worden genomen.
Bij brief van 16 januari 2004 (kenmerk: OPV-OVW-2004/11) hebben de Overlegorganen Goederenvervoer en Personenvervoer van Verkeer en Waterstaat een reactie gegeven op het ontwerp van dit besluit. De overlegorganen kunnen onder voorwaarden instemmen met de inhoud van het besluit. Bij brief van 15 januari 2004 (kenmerk: RL/PL/2004/05) heeft het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) advies uitgebracht over dit besluit.
Op de bezwaren van de overlegorganen en het advies van Actal wordt in deze nota van toelichting uitvoerig ingegaan. In paragraaf 1.2 wordt ingegaan op de bezwaren van de overlegorganen. Voor wat betreft het advies van Actal wordt verwezen naar paragraaf 3 van deze nota van toelichting. Het besluit is naar aanleiding van dit bovenstaande niet gewijzigd.
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer stelt onder andere regels over het registreren en bewaren van rij- en rusttijden van de chauffeur. De invoering van het digitale controleapparaat in het wegvervoer zal het gebruik van een analoog controleapparaat geleidelijk vervangen. Met het gebruik van een digitaal controleapparaat wordt ook het gebruik van tachograafkaarten daarbij ingevoerd. Hierbij speelt verordening (EG) nr. 1360/2002 een grote rol. In deze laatstgenoemde verordening worden de technische specificaties gegeven voor het digitale controleapparaat en de tachograafkaarten.
De nota van toelichting gaat in op de wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer zelf (paragraaf 2) en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven (paragraaf 3). In de artikelsgewijze toelichting wordt ook de wijziging van het Reglement rijbewijzen en van het Voertuigreglement nader onderbouwd.
§ 1.2. Raadpleging van de Overlegorganen Verkeer en Waterstaat
In hun consultatie geven de Overlegorganen Verkeer en Waterstaat aan onder voorwaarden akkoord te gaan met het aan hen voorgelegde ontwerp van dit besluit. Deze voorwaarden betreffen ten eerste de onzekerheid over de invoeringsdatum voor gebruik van een digitale tachograaf in het wegtransport. Ten tweede ziet het bedrijfsleven een grotere betrokkenheid noodzakelijk bij het opstellen van ministeriële regelgeving. Ten derde wordt gevreesd voor een verstoring van de concurrentiepositie van vervoerondernemingen indien geen uniforme uitvoering van regelgeving plaatsvindt.
Naar aanleiding van hun bevindingen is bezien of de onzekerheid omtrent de invoeringsdatum kan het onzekere tijdspad van invoering van de digitale tachograaf enigszins geëffend zou kunnen worden. Helaas bieden de Europese verordeningen over de rij- en rusttijden zelf geen ruimte waardoor moet worden vastgehouden aan de in die verordeningen vastgestelde invoeringsdatum. Het probleem wordt gedeeltelijk ondervangen door in het oude artikel 2.4:5 (nieuw: artikel 2.4:13) op te nemen verbod, te handelen in strijd met het niet installeren van een digitale tachograaf in nieuwe voertuigen vanaf de in de verordening vereiste datum, pas in werking te laten treden op het moment dat er voldoende digitale tachografen beschikbaar zijn of op het moment datna de in procedure gebrachte wijziging van verordening (EEG) nr. 3821/85 een nieuwe invoeringsdatum van kracht wordt. Ten tweede vindt afstemming met belangenbehartigers van de vervoerssector op reguliere basis plaats. Dit laatste geldt ook ten aanzien van het punt van uniforme uitvoering van de regelgeving.
§ 2. Wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer
Hoofdstuk 2 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer heeft betrekking op het wegvervoer en bevat onder andere een regeling van de arbeids- en rusttijden. Het voorliggende wijzigingsbesluit is hoofdzakelijk een wijziging van paragraaf 2.4 uit hoofdstuk 2 dat specifiek betrekking heeft op de registratieverplichtingen in het wegvervoer. De wijziging is noodzakelijk doordat de introductie van de digitale tachograaf(kaart) een andere wijze van registreren met bijbehorende verantwoordelijkheden met zich brengt. Ten eerste zijn nieuwe controlemiddelen – de digitale controleapparaat en tachograafkaarten – nodig om de rij- en rusttijden te kunnen registreren. Ten tweede moeten de chauffeur, de vervoersondernemer en de installateur of reparateurvan een controleapparaatde nieuwe tachograafkaarten aanvragen. Ten derde verschillen de handelingen die een vervoersondernemer en chauffeur moeten verrichten om te voldoen aan hun registratieverplichting, welke samenhangen met het gebruik van de tachograafkaart. De eerste handeling is dat de vervoersondernemer de digitale tachograaf waarvan zijn chauffeur gebruik maakt met de bedrijfskaart instelt op zijn bedrijf. De «werkgever» is in beginsel verantwoordelijk en daarmee aanspreekbaar op naleving van de rij- en rusttijden. De chauffeur is vervolgens gehouden de bestuurderskaart gedurende de werktijd te gebruiken voor registratie van verschillende tijdcategorieën. Hiertoe behoort onder meer de plicht om al gerealiseerde rij- en rusttijden – bijvoorbeeld laden en lossen van zijn oplegger – handmatig in te voeren op het moment dat de wagen (trekker) met digitale tachograaf beschikbaar is. De vervoersondernemer is tenslotte verplicht de digitaal geregistreerde gegevens van zijn chauffeur over te brengen naar de vestiging van het bedrijf. Dit is de zogenaamde downloadplicht.
Deze veranderingen leiden tot aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. De definities van artikel 2.1:1 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) zijn met een beschrijving van «controleapparaat» en de vier tachograafkaarten uitgebreid. De verplichting tot downloaden van rij- en rusttijden is verwerkt in het daarmee samenhangende artikel 2.4:1 van het Atbv over het bewaren van die gegevens. De regels met betrekking tot de goedkeuring, de aanvraag en het gebruik van de tachograafkaarten zijn geregeld in de artikelen 2.4:5 tot en met 2.4:12 van het Atbv. De artikelen over het gebruik van de tachograafkaarten betreffen de wijze waarop en de plicht tot gebruik van de kaart (geboden). In verband hiermee is ook artikel 2.4:4 van het Atbv aangepast om het specifieke misbruik dat samenhangt met de toepassing van tachograafkaarten te kunnen tegengaan (verboden).
De specifieke regels met betrekking tot onder meer de aanvraagprocedure van tachograafkaarten, de frequentie van downloaden en de gevallen waarin handmatige invoer is vereist, worden nader uitgewerkt in een of meerdere ministeriële regelingen. De bestaande regeling met betrekking tot controleapparaten zal worden vervangen door één of meer nieuwe regelingen (onder andere over de wijze van installatie en reparatie van controleapparaten en over erkenning van werkplaatsen) en er zal een regeling over de verstrekking enhet gebruik van tachograafkaarten worden opgesteld.
Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de aanvraag en verlening van controlekaarten bij of krachtensalgemene maatregel van bestuur te regelen. De Minister van Verkeer en Waterstaat zal deze kaarten bij overeenkomst verstrekken aan de autoriteiten die belast zijn met de handhaving van rij- en rusttijden. De verstrekking van handhavingsinstrumenten tegen betaling betreft een wederkerige relatie tussen overheidsdiensten en is geen (eenzijdig) besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien ook politie (Korps Landelijke Politiediensten) en justitie (Openbaar Ministerie) hierin een rol hebben, vindt overleg plaats over de inhoud van dit besluit en daarmee samenhangende handhavingsaspecten.
In de toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en Wegenverkeerswet (Kamerstukken II 2003–2004, 29 366) is uitgebreid ingegaan op de verwachte administratieve lasten die gemoeid zijn met de invoering van het digitale registratiesysteem voor rij- en rusttijden in de transportsector. Bij brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 augustus 2003 aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) is mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd een berekening te maken van de nog ontbrekende informatieverplichtingen. Daarbij werd gedoeld op de informatieverplichtingen die gepaard gaan met het controleren en het downloaden van digitaal geregistreerde gegevens van rij- en rusttijden. Downloaden is het onttrekken van gegevens uit het digitale controleapparaat en de bestuurderskaart en het vervolgens overbrengen van deze gegevens naar de administratie van het bedrijf. In aanvulling op de administratieve lasten die gepaard gaan met het downloaden is een berekening gemaakt van de bedrijfseffecten van aanschaf van computerbenodigdheden (apparaat) om de gegevens te kunnen overbrengen naar de bedrijfsadministratie.
Bij brief van 15 januari 2004 heeft het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) een advies uitgebracht over het ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur. In zijn advies geeft het college ten eerste aan dat de stijging van de administratieve lastendruk door deze wijziging, hoe dan ook gecompenseerd dient te worden. Ten tweede dringt het college er op aan de uitwerking van deze algemene maatregel van bestuur in ministeriële regelingen aan haar voor te leggen. Ten derde adviseert het college de nulmeting voor het betreffende beleidsterrein aan te passen. Tenslotte wordt geadviseerd te verkennen of bepaalde alternatieven in de uitvoeringstechnische sfeer bedacht kunnen worden waardoor een reductie van de administratieve lastendruk kan worden behaald.
Aan de drie door Actal genoemde onderdelen van advies is inmiddels tegemoet gekomen in de Regeling tachograafkaarten, welke tegelijkertijd met dit besluit in werking zal treden. De berekening van de administratieve lasten is voorzien van een 0-meting en een overzicht van de geschatte lasten die zijn gemoeid met invoering van de digitale tachograaf. Dit betreft zowel de lasten voor vervoerders en bestuurders als voor werkplaatsen (installateurs en reparateurs). Paragraaf 4 van de toelichting bij de regeling gaat in op de mogelijke alternatieven om de lasten voor de aanvraag en het gebruik van tachograafkaarten (in de toekomst) zoveel mogelijk te ontzien.
Over genoemde ministeriële regeling heeft Actal op 23 september 2004 (RL/PL2004/215) advies uitgebracht. In dit advies komt Actal tot de conclusie dat een adequate berekening is gemaakt van de administratieve lasten en dat de geschatte vermindering van lasten een bijdrage levert aan de kabinetsdoelstelling van reductie van de administratieve lastendruk met 25%.
Voor een uitgebreide toelichting op en inzicht in de administratieve lasten wordt verwezen naar de toelichting, paragraaf 3 en 4, van de Regeling tachograafkaarten en het daarin genoemde rapport van Sira Consulting B.V. onder de titel: Effectmeting AL Arbeidstijden wegvervoer van 3 juni 2004.
De bepalingen in verordeningen werken rechtstreeks en behoeven daarom in beginsel geen nadere uitvoering in Nederlandse regelgeving. Sommige bepalingen in de verordening (EG) nr. 2135/98 en verordening (EG) nr. 1360/2002 echter bieden bijvoorbeeld beleidsruimte, vereisen strafbaarstelling of noodzaken tot de aanwijzing van bevoegde autoriteiten. Nadere regels zijn daarom gesteld in de Arbeidstijdenwet (ATW) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv). Enkele artikelen formuleren slechts een grondslag en zullen nog worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. In het schema hieronder is aangegeven welke bepalingen uit de verordeningen zijn uitgewerkt in de ATW of het Atbv en daarbij is in voorkomend geval aangegeven, of het om een grondslag gaat. Indien regelgeving niet nodig is, is de zinsnede «behoeft geen uitvoering» gebruikt. Dit betekent echter niet dat deze regels niet moeten worden nageleefd.
Bepaling in verordening (EG) nr. 2135/98 | (Nader) uitgevoerd in bepalingen in de Arbeidstijdenwet (ATW) of het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) |
---|---|
Artikel 1 | Betreft wijziging van verordening (EEG) nr. 3821/85 |
– Onderdeel 1 | Toepassingsgebied: behoeft geen uitvoering |
– Onderdeel 2 | Goedkeuring model tachograafkaarten en bevoegde autoriteit: artikel 7:6 (grondslag); 2.4:5, 2.4:12 (grondslag) en 2.4:14 Atbv |
– Onderdeel 3 | Definitie: behoeft geen uitvoering |
– Onderdeel 4 | Goedkeuring model controleapparaten en model registratiebladen: behoeft geen uitvoering (reeds geïmplementeerd). Goedkeuring model tachograafkaart: artikel 7:6 (grondslag); 2.4:5 en 2.4:12 (grondslag) zie onderdeel 2 |
– Onderdeel 5 | Geldigheidsduur en vervanging werkplaatskaarten, registers werkplaatskaarten en verzegelingen en lijst erkende werkplaatsen en bevoegde autoriteit: artikelen 7:6 (grondslag), 7:7 (grondslag) en 9:2 ATW (grondslag); artikelen 2.4:7, 2.4:9, 2.4:11, 2.4:12 (grondslag) en 2.4:14 Atbv |
– Onderdeel 6 | Juist gebruik bijlage IB-controleapparaat: behoeft geen uitvoering |
– Onderdeel 7 | Voldoende mogelijkheid registreren rij- en rusttijden (registratiebladen en print-out papier): behoeft geen uitvoering; Aanvraag, afgifte, vervanging van bestuurderskaarten en bevoegde autoriteit: artikelen 7:6, eerste lid (grondslag) en 7:7 ATW en 2.4:6, 2.4:11, 2.4:12 (grondslag) en 2.4:14 Atbv Toezicht op registratie en treffen maatregelen: behoeft geen uitvoering (reeds geïmplementeerd) |
– Onderdeel 8 | Gebruik, vernieuwing en vervanging bestuurderskaarten en bevoegde autoriteit: artikelen 4:3, derde lid, (grondslag) en 7:6, eerste lid, (grondslag) ATW en 2.4:8, 2.4:11, 2.4:12 (grondslag) en 2.4:14 Atbv Verbod fraude: behoeft geen uitvoering (reeds geïmplementeerd) |
– Onderdeel 9 | Gebruik bestuurderskaart en controleapparaat bij defect, diefstal etc. 4:3, derde lid, (grondslag), 7:6, eerste lid, (grondslag), 2.4:8, 2.4:11, 2.4:12 en 2.4:14 (grondslag) |
– Onderdeel 10 | Grondslag comitologie: behoeft geen uitvoering |
– Onderdeel 11 | Procedure comitologie: behoeft geen uitvoering |
– Onderdeel 12 | Toevoeging bijlage IB aan verordening (EEG) nr. 3821/85 (vervangen door bijlage IB zoals opgenomen bij verordening (EG) nr. 1360/2002, zie onderstaand overzicht) |
Artikel 2 | Betreft data waarop diverse verplichtingen gaan gelden |
– eerste lid | Verplichting tot uitrusting voertuigen die voor het eerst in het verkeer worden gebracht met een bijlage IB-controleapparaat en verplichting voor bepaalde voertuigen tot vervanging van een Bijlage I-controleapparaat door een bijlage IB-controleapparaat: 2.4:13, vierde lid, Atbv |
– tweede lid | Moment lidstaten in staat tot kaartuitgifte: behoeft geen uitvoering |
– derde lid | Bijzondere procedure wijziging verordening: behoeft geen uitvoering |
– vierde lid | Hanteren bijlage IB-controleapparaat zonder bestuurderskaart: behoeft geen uitvoering |
Artikel 3 | Betreft wijzigingen van Richtlijn 88/599/EEG: behoeft geen implementatie deze richtlijn is reeds geïmplementeerd, althans vindt feitelijk toepassing door aanwijzing van toezichthouders op basis van artikel 8:1 ATW, die zich bij hun werkzaamheden houden aan de – gewijzigde – richtlijn 88/599/EEG |
Artikel 4 | Behoeft geen uitvoering |
Bepaling in verordening (EG) nr. 1360/2002 | Bepalingen in de Arbeidstijdenwet (ATW) of het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) |
---|---|
Artikel 1 – Bijlage IB | Vervanging bijlage IB bij verordening (EG) nr. 2135/98 door een nieuwe bijlage IB bij deze verordening. |
– Hoofdstuk I | Definities: indien nodig overgenomen in artikel 2.1:1 Atbv |
– Hoofdstuk II | Algemene kenmerken van het controleapparaat: behoeft geen uitvoering |
– Hoofdstuk III | Functionele en constructie-eisen aan het controleapparaat: behoeft geen uitvoering |
– Hoofdstuk IV | Functionele en constructie-eisen voor tachograafkaarten: behoeft geen uitvoering |
– Hoofdstuk V | Installatie van het controleapparaat: artikel 9:2, eerste lid, (grondslag) en artikel 10:1 ATW |
– Hoofdstuk VI | Controles, inspecties en reparaties: behoeft geen uitvoering |
– Hoofdstuk VII | Kaartafgifte: behoeft geen uitvoering |
– Hoofdstuk VIII | Goedkeuring van het model controleapparaat en de model tachograafkaarten: artikelen 7:6 ATW en 2.4:12 Atbv (en deels reeds geïmplementeerd) |
– Appendix 1-11 | Behoeven geen uitvoering |
Artikel 2 | Wijziging bijlage II bij verordening (EEG) nr. 3821/85: behoeft geen uitvoering |
Artikel 3 | Inwerkingtreding: behoeft geen uitvoering |
In dit artikel van het ontwerpbesluit worden aan artikel 2.1:1, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer een aantal nieuwe onderdelen toegevoegd. In het nieuwe onderdeel d is een verkorte aanhaling van Verordening (EG) nr. 2135/98 opgenomen. Het nieuwe onderdeel i bevat de definitie van controleapparaat. Dit kan zowel slaan op een controleapparaat als bedoeld in bijlage I als op een controleapparaat als bedoeld in bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85. De nieuwe onderdelen j tot en met n bevatten voornamelijk definities met betrekking tot de tachograafkaarten. Het is mogelijk om bij ministeriële regeling zonodig een afwijkende definitie te hanteren, opdat die regeling dan meer leesbaar is.
De bepalingen over de tachograafkaarten vormen een aparte sectie binnen paragraaf 2.4 (Registratie) van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Een definitie van een tachograafkaart en de verschillende tachograafkaarten die bestaan maakt het mogelijk dat artikelen over bijvoorbeeld de aanvraag en verlening van deze kaarten kunnen worden gecombineerd. Deze definities verwijzen naar de bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85.
Het opschrift van dit artikel wordt gewijzigd in «Verwerking van gegevens», omdat het gewijzigde artikel 2.4:1 niet alleen eisen aan het bewaren van gegevens maar ook aan het downloaden van gegevens stelt. Het begrip verwerken omvat beide handelingen.
Artikel 2.4:1 is gewijzigd en er zijn twee leden toegevoegd.
Het eerste lid bevat de verplichting tot het bewaren van geregistreerde gegevens en bescheiden door de werkgever en de zelfstandige zoals dit reeds in artikel 2.4:1 was bepaald. De plicht betreft zowel de registratie met een analoog als die met een digitaal controleapparaat. De datum van waaraf deze verplichting geldt, is nauwkeuriger omschreven en luidt na de wijziging «vanaf de datum van registratie». Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
In het nieuwe tweede lid is vastgelegd dat de werknemer de gegevens en bescheiden voorzover deze daarover de beschikking heeft onderweg moet bewaren. Deze plicht geldt tot het moment dat deze gegevens en bescheiden deugdelijk zijn overgedragen aan de werkgever of zelfstandige op het bedrijf. De verplichting heeft zowel betrekking op registratie met een analoog als die met een digitaal controleapparaat.
Het nieuwe derde lid van artikel 2.4:1 bevat een delegatie grondslag met een tweeledig doel. Ten eerste kunnen bij ministeriële regeling de methoden van het bewaren van gegevens worden neergelegd voor de verschillende betrokkenen, dus de vervoerder, de bestuurder en de zelfstandige. Dit heeft op zowel de analoge als digitale tachograaf betrekking. Gedacht kan worden aan het nader reguleren van de vorm waarin gegevens moeten worden bewaard (op vormvast papier of in digitale vorm) of aan de waarborgen bij het verwerken van persoonsgegevens van de bestuurder. Ten tweede kunnen nadere regels worden gesteld over de zogenoemde downloadverplichting, die inhoudt dat de vervoerders periodiek de geregistreerde gegevens in het digitale controleapparaat en op de bestuurderskaart naar de bedrijfsadministratie van de vervoerder (doen) overbrengen. De nadere regels hebben mede tot doel dat de geregistreerde gegevens van rij- en rusttijden veilig worden verwerkt, waardoor het mogelijk wordt gemaakt dat de rij- en rusttijden eveneens in het bedrijf door toezichthouders kunnen worden gecontroleerd. De verplichting in het nieuwe artikel 2.4:10 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer dat de wijze van het gebruik van de bedrijfskaart regelt, hangt nauw samen met deze downloadverplichting.
Aan artikel 2.4:4 wordt één onderdeel toegevoegd dat er op is gericht misbruik met of vervalsing van de bestuurderskaart, werkplaatskaart en de bedrijfskaart of de daarop geregistreerde gegevens te voorkomen door het niet-persoonlijk gebruik van die kaarten te verbieden. Overtreding van dit verbod kan op grond van artikel 8:1 worden gesanctioneerd.
De verplichting tot persoonlijk gebruik van de bestuurderskaart vloeit voort uit artikel 14, vierde lid, onder a, vierde volzin. Uit artikel 14, vierde lid, onder f, van verordening (EEG) nr. 3821/85 vloeit voort dat lidstaten alles in het werk moeten stellen om misbruik van een bestuurderskaart te voorkomen. Uit de verordening blijkt duidelijk dat de bestuurder de bestuurderskaart persoonlijk moet gebruiken en dat het hij geen defecte of verlopen kaarten mag gebruiken. Het omgekeerde – het verbod van niet-persoonlijk gebruik – vloeit niet expliciet uit de verordening voort. Daarenboven is het niet mogen gebruiken van gestolen kaarten niet expliciet in de verordening vastgelegd. De toevoeging van onderdeel e beoogt derhalve rechtszekerheid te bieden (duidelijk is welke gedraging is verboden, niet welke gedraging is gewenst) en beoogt de basis te bieden waarop handhavers het niet-persoonlijk gebruik van de kaarten effectief kunnen handhaven en daardoor in staat worden gesteld misbruik van bestuurderskaarten te voorkomen.
De verordening gebiedt ook impliciet het persoonlijk gebruik van de werkplaatskaart. De werkplaatskaart is volgens de specificaties van Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van een pincode (Personal Identification Number) voorzien. Hoewel de verordening deze plicht niet expliciet noemt, is in overleg tussen de lidstaten vast komen te staan dat ook de werkplaatskaart uitsluitend persoonlijk mag worden gebruikt en de pincode niet mag worden «gedeeld». De houder van een werkplaatskaart dient deze pincode voor zich te houden en uitsluitend persoonlijk gebruik te maken van zijn werkplaatskaart.
Naar analogie van de bepalingen met betrekking tot de bestuurderskaart is het ook niet toegestaan een bedrijfskaart te gebruiken om gegevens met betrekking tot rij- en rusttijden die niet zijn geregistreerd door werknemers in dienst van dat bedrijf of in opdracht van dat bedrijf toe te schrijven aan dat bedrijf. Het is wel toegestaan om een bedrijfskaart te gebruiken om de rij- en rusttijden aan de eigen werkgever te kunnen toeschrijven.
De artikelen 2.4:5 en 2.4:6 regelen de goedkeuring van een model tachograafkaart respectievelijk de aanvraag, verlening, weigering, intrekking of schorsing van tachograafkaarten. Hierover kunnen op grond van artikel 2.4:12 nadere regels worden gesteld. De bevoegdheid om bestuurderskaarten te verlenen, af te geven en in te nemen is gebaseerd op artikel 14, derde lid en artikel 15, eerste lid, en artikel 16, derde lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85. In dit artikel wordt ook voor de overige kaarten die bevoegdheid aan de Minister van Verkeer en Waterstaat toegekend. Aan de tachograafkaart kunnen bij verlening voorschriften worden verbonden, bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik of de teruggaaf van een kaart. De termijnen voor beslissing op aanvraag van een bestuurderskaart en andere tachograafkaarten zijn in verband met het beleidsarme karakter van verlening vermoedelijk korter dan de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde termijn van acht weken voor beschikkingen. De verlening van een tachograafkaart is in het algemeen binnen zes weken na aanvraag mogelijk. Deze termijnen kunnen op grond van artikel 2.4:12 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer worden vastgesteld. Een bestuurderskaart kan worden ingetrokken of geschorst in de bij artikel 14, vierde lid, onder c, van de verordening (EEG) 3821/85 bepaalde gevallen van vervalsing of onrechtmatig bezit.
De artikelen 12, eerste lid, en 14, vierde lid onder a, van die verordening bepalen dat de geldigheidsduur van een werkplaatskaart en bestuurderskaart ten hoogste één respectievelijk vijf jaar is. Artikel 2.4:7 stelt de geldigheidsduur van een werkplaatskaart dan wel een bestuurderskaart vast op één respectievelijk vijf jaar. De (maximale) geldigheidsduur van een bedrijfskaart is niet in de verordening vastgesteld. Gekozen is ook voor een bedrijfskaart een geldigheidsduur vast te stellen, te weten vijf jaar.
De gebruiksverplichtingen voor de tachograafkaarten in de artikelen 2.4:8 tot en met 2.4:10 behoeven in relatie tot de gewijzigde verordening (EEG) nr. 3821/85 aparte aandacht. Het juiste gebruik van de tachograafkaarten door werkgevers en zelfstandigen (vervoerondernemingen), werknemers en werkplaatsen (installateurs en reparateurs) vormt een gesloten systeem van registratie van rij- en rusttijden. Indien één van de kaartensoorten niet goed of op tijd wordt gebruikt, bestaat het risico de dat rij- en rusttijden niet kunnen worden herleid tot een bepaalde werknemer en de controle hierop wordt gehinderd.
De verplichtingen in genoemde artikelen blijken niet, slechts deels of indirect uit verordening (EEG) nr. 3821/85. Ze zijn om redenen van consistentie, duidelijkheid en systematiek toch uitgeschreven in dit besluit. In de artikelen 2.4:8 tot en met 2.4:10 zijn aansluitend bij de wijze van normeren in het Arbeidstijdenbesluit vervoer drie gebodsbepalingen voor het gebruik van drie tachograafkaarten opgenomen voor de belangrijkste doelgroepen in dit besluit. Aan deze geboden kan een sanctionering (artikel 8:1) worden verbonden.
Artikel 2.4:8 beoogt de verplichting voor de bestuurder zoals neergelegd in artikel 15, tweede lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85 aan te laten sluiten bij het systeem van de Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer. Het gebruik van een bestuurderskaart is verplicht in die voertuigen die moeten zijn voorzien van een digitale tachograaf. Of een voertuig moet zijn voorzien van een digitale tachograaf wordt bepaald door verordening (EEG) nr. 3820/85 en verordening (EEG) nr. 3821/85 in samenhang met verordening (EG) nr. 2135/98 en de nadere uitwerking van die verordeningen in het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de daarop gebaseerde regelingen. Het gaat er uiteindelijk om het gebruik van de bestuurderskaart te verplichten in die gevallen waarin het registreren van de rij- en rusttijden op grond van de verschillende verordeningen met een digitale tachograaf verplicht is. Indien een voertuig niet hoeft te zijn voorzien van een digitale tachograaf, maar dit wel is, dan volgt a contrario uit artikel 2.4:8 dat een bestuurder zijn bestuurderskaart niet hoeft te gebruiken. Wanneer bijvoorbeeld een vrijstelling geldt voor de installatie en het gebruik van het controleapparaat, dan betekent dit dat de verplichting in artikel 2.4:8 Arbeidstijdenbesluit vervoer niet geldt.
De verordening bepaalt in artikel 15, tweede lid, dat bestuurders iedere dag de bestuurderskaart moeten gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen. De kaart mag niet uit het apparaat worden genomen, «tenzij zulks anderszins is toegestaan». Welke gevallen dat zijn, is indirect uit de verordening af te leiden, maar staat niet expliciet in de verordening. Aangezien het één van de kernverplichtingen betreft van het registreren van rij- en rusttijden is voor alle duidelijkheid exact in het besluit beschreven wanneer de bestuurderskaart moet worden gebruikt en wanneer deze niet mag dan wel kan worden gebruikt. Bij nadere regeling van Onze Ministers kan op grond van 2.4:12 worden bepaald hoe de registratie zonder kaart moet plaatsvinden en bijvoorbeeld met het controleapparaat moet worden uitgevoerd. In artikel 2.4:8 wordt eveneens duidelijk gemaakt wie binnen het Nederlandse systeem als bestuurder kunnen optreden: de werkgever, de werknemer en de persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de wet (zelfstandige rijder). De overige gebruikshandelingen in artikel 15, eerste en tweede lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85 staan voldoende duidelijk vermeld en behoeven geen nader uitwerking in het Arbeidstijdenbesluit vervoer of daarop gebaseerde regelingen. Zij zijn rechtstreeks van toepassing.
Artikel 2.4:9 regelt het gebruik door de installateur en reparateurs van een werkplaatskaart. De verordening regelt niet expliciet het gebruik van werkplaatskaarten. Met de werkplaatskaart kunnen de voertuigparameters in een digitale tachograaf worden gewijzigd. De houder mag de kaart slechts gebruiken ten behoeve van het installeren, onderzoeken of herstellen van deze apparaten, mits hij voor de desbetreffende handeling is erkend door de Dienst Wegverkeer (artikel 9:1 van de Arbeidstijdenwet). De in het controleapparaat opgeslagen gegevens mogen alleen in het belang van voornoemde werkzaamheden worden gemuteerd, verwijderd of opgeslagen. Onder installeren wordt in dit artikel de gehele installatie verstaan (zoals het begrip installeren wordt gehanteerd in artikel 12 van verordening (EEG) nr. 3821/85) en dus niet alleen het plaatsen van het controleapparaat in het voertuig (zoals de definitiebepaling in Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85), maar ook het activeren, kalibreren en uiteindelijk het verzegelen.
Een vervoersondernemer is met het oog op de registratie van rij- en rusttijden van de onder zijn gezag werkende bestuurders verplicht het gebruik van de tachograaf voor dit doel in te stellen, dat wil zeggen de geregistreerde rij- en rusttijden te koppelen aan het eigen bedrijf. In het Engels wordt dit wel lock in – lock out genoemd. Het instellen van het controleapparaat door middel van een invoering van de bedrijfskaart heeft tot gevolg dat de door een bestuurder met het controleapparaat geregistreerde rij- en rusttijden aan het bedrijf van de eigenaar van de desbetreffende bedrijfskaart worden toegeschreven. Artikel 2.4:10 regelt de plicht om de bedrijfskaart voor dit doel te gebruiken. De bedrijfskaart is daarnaast nodig bij het downloaden, het afdrukken en overbrengen van de juiste gegevens naar het bedrijf. Dit is met name van belang indien ook de rij- en rusttijden van andere chauffeurs waarvoor de vervoerder niet verantwoordelijk is in het apparaat zijn geregistreerd. De verplichting om gegevens met een bepaalde regelmaat over te dragen naar de bedrijfsadministratie kan nader worden geregeld op grond van artikel 2.4.1, derde lid. De verplichting om alle rij- en rusttijdengegevens van de bestuurders werkzaam voor zijn bedrijf te registreren en op te slaan ligt besloten in de verwijzing naar artikel 4:3, eerste lid, van de wet.
Artikel 2.4:11 betreft de vervanging van tachograafkaarten. De geldigheid van een tachograafkaart vervalt van rechtswege na afloop van de vastgestelde geldigheidstermijn. Bij beschadiging of defect wordt een kaart vervangen door een duplicaat voor de resterende geldigheidstermijn van de oude kaart. In geval van wijziging van de kaart wordt een kaart vernieuwd voor de gehele geldigheidstermijn. Een kaart, in de zin van het daaraan grondslag liggende besluit tot verlening van de kaart, wordt in genoemde gevallen niet ingetrokken. Intrekking of schorsing van een bestuurderskaart wordt alleen toegepast bij gevallen van misbruik van een kaart zoals bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder c, van verordening (EEG) nr. 3821/85 of – technisch – na wijziging van de kenmerken van een bestuurders- of werkplaatskaart (oude ingetrokken, nieuwe verleend).
Het derde lid van artikel 2.4.11 regelt de melding van verlies of diefstal van een bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart bij de Minister van Verkeer en Waterstaat. Deze verplichting vloeit voor wat betreft het verlies en diefstal van de bestuurderskaart reeds uit de verordening voort (artikel 16, derde lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85). Om onduidelijkheid te voorkomen is niet alleen de verplichting tot het melden van verlies of diefstal van een werkplaatskaart of bedrijfskaart opgenomen, maar is gekozen ook de melding ten aanzien van de bestuurderskaart hier (nogmaals) te verplichten. De verordening bepaalt overigens daarnaast in artikel 16, derde lid, dat bij verlies of diefstal de bestuurderskaart aan de bevoegde autoriteit gezonden moet worden. Bij ministeriële regeling zal deze verplichting – ook ten aanzien van de werkplaatskaart – nader worden uitgewerkt (inleveren bij de Minister van Verkeer en Waterstaat, door afgifte op het postkantoor).
Op grond van de aanhef van artikel 2.4:12, en de onderdelen a tot en met g, kunnen nadere regels worden gesteld over onder andere de goedkeuring van een model van een tachograafkaart door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en de verstrekking en inlevering van de tachograafkaarten. Onderdeel f, inzake het gebruik van tachograafkaarten en het controleapparaat, maakt het onder meer mogelijk dat regels worden gesteld met betrekking tot de handmatige invoer van gegevens via het digitale controleapparaat en het in bepaalde gevallen moeten maken van een print-out van de geregistreerde gegevens. Verder kunnen op basis van dit artikel regels worden gesteld over de verwerking van gegevens door onder andere de houders van werkplaatskaarten.
In dit onderdeel wordt aan artikel 2.4:13 een nieuw vierde lid toegevoegd. Het vierde lid bevat de plicht vanaf een datum genoemd in verordening (EG) nr. 2135/98 alle nieuwe voertuigen uit te rusten met een digitaal controleapparaat of bij vervanging van een controleapparaat in bepaalde reeds in het verkeer gebrachte voertuigen een digitaal controleapparaat te installeren. De werkgever, werknemer dan wel zelfstandige zullen voor naleving van deze plicht verantwoordelijk gehouden worden. In de verordening is deze datum op 5 augustus 2004 bepaald. Echter vanwege het ontbreken van een tijdige EG-typegoedkeuring van een dergelijk apparaat en het daardoor in onvoldoende mate beschikbaar zijn van goedgekeurde digitale controleapparaten, heeft het lid van de Europese Commissie dat in het bijzonder belast is met het gemeenschappelijk vervoerbeleid een moratorium afgekondigd. Dit moratorium houdt in dat de datum met één jaar wordt verlengd tot 5 augustus 2005. In een voorstel van een verordening tot wijziging van onder andere verordening (EG) nr. 2135/98 is deze datum eveneens opgenomen. Dit voorstel ligt op dit moment voor tweede lezing voor aan het Europees Parlement. Aangezien het bij voorbaat niet mogelijk is, vast te stellen welke datum uiteindelijk in de verordeningen zal worden opgenomen, zal dit onderdeel nog niet in werking treden. Pas wanneer een nieuwe datum is vastgesteld en op die datum er voldoende digitale controleapparaten beschikbaar zijn, zal het onderdeel in werking treden. Vanaf dat moment is het niet voldoen aan deze plicht in artikel 8:1 strafbaar dan wel beboetbaar gesteld. Totdat het digitale controleapparaat voor nieuwe voertuigen op grond van het vierde lid van artikel 2.4.13 Arbeidstijdenbesluit vervoer verplicht wordt gesteld, zowel een analoge als digitale tachograaf in nieuwe voertuigen worden geïnstalleerd, mits deze voldoen aan de vereisten opgenomen in bijlage I respectievelijk IB bij verordening (EEG) nr. 3821/85. Artikel 3.3.17 van het Voertuigreglement staat hieraan niet in de weg.
Met het oog op het kunnen goedkeuren van modellen van tachograafkaarten is reeds bij Besluit van 13 mei 2004 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met een technische wijziging ten behoeve van afgifte en intrekking van de goedkeuring van tachograafkaarten voor het digitale controleapparaat (Stb. 313) Onze Minister van Verkeer en Waterstaat als bevoegde autoriteit in een aantal artikelen van verordening (EEG) nr. 3821/85 aangewezen. De wijziging van artikel 2.4.14 in dit besluit betreft het aanwijzen van de Minister van Verkeer en Waterstaat als bevoegde autoriteit in diverse artikelen van verordening (EEG) nr. 3821/85 bij onder andere het verstrekken van tachograafkaarten en voor het bijhouden van een register met gestolen, verloren, defecte of in ongerede geraakte bestuurderskaarten en werkplaatskaarten.
Artikel 8:1, eerste en tweede lid, zijngewijzigd in verband met wijziging en vernummering van voorgaande artikelen waarvan de overtreding strafbaar is gesteld.
Artikel 8:6, eerste lid, van de wet regelt de bevoegdheid tot afgifte van de bestuurderskaart. In het nieuwe artikel 8:6 van dit besluit is geregeld dat invordering mogelijk is in de in artikel 14, vierde lid, onder c, van verordening (EEG) nr. 3821/85 genoemde gevallen. Namelijk indien een toezichthouder constateert dat een bestuurderskaart is vervalst, de bestuurder een kaart gebruikt waarvan hij niet de houder is of een kaart is verkregen onder valse voorwendselen.
In het Reglement rijbewijzen wordt een artikel ingevoegd over het verstrekken van inlichtingen uit het rijbewijzenregister door de Dienst Wegverkeer aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) heeft rijbewijsgegevens nodig voor het namens de minister behandelen van een aanvraag van een bestuurderskaart. Met het rijbewijsnummer kan de aanvrager worden geïdentificeerd als chauffeur met een geldig rijbewijs. De aanvrager vermeldt zijn rijbewijsnummer op een standaardaanvraagformulier, welk nummer door de minister wordt vergleken met de rijbewijsnummer bij de Dienst Wegverkeer.
Artikel 5.3.15, zesde en zevende lid, zijn opgenomen in het Voertuigreglement bij het Besluit van 1 mei 2002, houdende de wijziging van het Voertuigreglement ter implementatie van richtlijn nr. 96/96/EG met betrekking tot de periodieke technische controle van controleapparaten (Stb. 2002, 253). Artikel 5.3.15, zesde lid, zoals dat op dit moment geldt, verplicht bepaalde bedrijfsauto’s te zijn voorzien van een controleapparaat, tenzij het voertuig op grond van het Arbeidstijdenbesluit vervoer van die verplichting is vrijgesteld. Richtlijn nr. 96/96/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEG L 46) (hierna: richtlijn nr. 96/96/EG) verplicht, blijkens bijlage II, onder punt 7.9, slechts tot een periodieke controle indien het controleapparaat krachtens verordening nr. 3821/85/EEG voorgeschreven is. Op basis van deze richtlijn is het dus niet nodig een aanwezigheidsplicht van een controleapparaat voor te schrijven in het Voertuigreglement. Het gaat erom, dat wanneer een voertuig moet zijn voorzien van een controleapparaat, deze ook bij de periodieke controle (dit is de APK-controle en niet de periodieke controle van controleapparaten op grond van verordening (EEG) nr. 3821/85, waartoe slechts erkende installateurs en reparateurs bevoegd zijn) op een aantal punten wordt gecontroleerd. De aanwezigheidsplicht zoals in artikel 5.3.15, zesde lid van het Voertuigreglement op dit moment is opgenomen, bevat daardoor een zwaardere verplichting dan waartoe verordeningen (EEG) nr. 3821/85 in artikel 3 verplicht. Vrijstellingen van de installatieplicht kunnen namelijk niet alleen zijn gebaseerd op een vrijstelling, vastgesteld in regelgeving van een lidstaat, maar vloeien bijvoorbeeld ook rechtstreeks voort uit de verordeningen (zie bijvoorbeeld artikel 3, tweede lid, van verordening (EEG) nr. 3821/85).
Onderhavige wijzigingen strekken ertoe richtlijn nr. 96/96/EG correct te implementeren. Alleen wanneer een controleapparaat aanwezig moet zijn, moet op de in het zesde lid, onderdelen a tot en met d, opgesomde permanente eisen worden gecontroleerd (Artikel III, onderdeel B). Of een voertuig moet zijn voorzien van een digitale tachograaf wordt bepaald door verordening (EEG) nr. 3820/85 en verordening (EEG) nr. 3821/85 in samenhang met verordening (EG) nr. 2135/98 en de nadere uitwerking van die verordeningen in het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de daarop gebaseerde regelingen. Indien een controleapparaat vanwege een vrijstelling niet geïnstalleerd hoeft te zijn, dan volgt a contrario uit artikel 2.4:8 dat het apparaat bij een APK-controle niet onderzocht hoeft te worden.
In artikel 5.1.1, eerste lid, onderdeel c, was artikel 5.3.15, zesde lid uitgezonderd. Het strafbaar stellen van de aanwezigheidsplicht van controleapparaten werd niet beoogd bij de implementatie van Richtlijn nr. 96/96/EG. Aangezien het zesde lid – ten gevolge van de wijziging in artikel III, onderdeel B, – niet meer de aanwezigheidsplicht bevat, is deze uitzondering overbodig geworden en moet daarom komen te vervallen. Artikel III, onderdeel A, voorziet hierin. Het via het zevende lid niet voldoen aan de daarin opgenomen permanente eisen was wel strafbaar gesteld en dit blijft via het nieuwe zesde lid onveranderd.
De Regeling wijze van keuren APK zal naar aanleiding van de wijziging van het Voertuigreglement worden aangepast.
Het onderhavige besluit en de inmiddels aangenomen wetswijziging van de Arbeidstijdenwet (wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 347)) kunnen gelijktijdig in werking treden. Dit artikel koppelt de datum van inwerkingtreding van het besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel E, aan die van de wet. De datum van inwerkingtreding van de wet zal bij een afzonderlijk koninklijk besluit worden vastgesteld.
Artikel I, onderdeel E, van dit besluit kan nog niet in werking treden en treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor een toelichting op deze uitzondering wordt verwezen naar de inleiding van deze nota van toelichting en de toelichting op artikel I, onderdeel E.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 mei 2005, nr. 88.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2005-209.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.