Besluit van 3 november 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot uitvoering van richtlijn nr. 2002/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 tot wijziging van richtlijn nr. 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 juli 2004, nr. HDJZ/AWW/2004-1739, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 2002/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 (PbEG L 327) tot wijziging van richtlijn nr. 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen en de artikelen 21, eerste lid, en 71 van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 10 september 2004, nr. W09.04.0370/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 oktober 2004, nr. HDJZ/AWW/2004-2367, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voertuigreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.3.17, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. De volgende categorieën motorrijtuigen zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer die voldoet aan het bepaalde in richtlijn 92/6/EEG en in richtlijn 92/24/EEG:

    a. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg, die na 31 december 2004 in gebruik zijn genomen;

    b. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg, die na 31 december 1987 in gebruik zijn genomen;

    c. bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, die na 31 december 2004 in gebruik zijn genomen;

    d. bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg, die na 31 december 1987 in gebruik zijn genomen.

B

Artikel 5.3.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De volgende categorieën motorrijtuigen zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer:

    a. bedrijfsauto’s met een dieselmotor, met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg, die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen;

    b. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg, die na 31 december 2004 in gebruik zijn genomen;

    c. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg, die na 31 december 1987 in gebruik zijn genomen;

    d. bussen met een dieselmotor, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen;

    e. bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, die na 31 december 2004 in gebruik zijn genomen;

    f. bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg, die na 31 december 1987 in gebruik zijn genomen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De snelheidsbegrenzer moet zijn afgesteld op:

    a. een zodanige snelheid, dat de maximumsnelheid van bedrijfsauto’s, niet zijnde bussen, niet meer dan 90 km/h kan bedragen;

    b. een zodanige snelheid, dat de maximumsnelheid van bussen niet meer dan 100 km/h kan bedragen;

    c. maximaal 100 km/h, indien het een bus betreft met een maximum massa van meer dan 10.000 kg, die voor 1 januari 2005 in gebruik is genomen.

C

Artikel 6.14, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien een snelheidsbegrenzer wordt aangebracht in een motorrijtuig uit een van de categorieën, genoemd in artikel 5.3.15, tweede lid, moet:

    a. het motorrijtuig voldoen aan de in de hoofdstukken 3 en 5 opgenomen algemene eisen en de eisen omtrent krachtoverbrenging;

    b. het aanbrengen, het afstellen en het verzegelen plaatsvinden door een door de Dienst Wegverkeer ingevolge artikel 101 van de wet erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon, op een door Onze Minister bepaalde wijze.

ARTIKEL II

Artikel 5.3.15, tweede lid, onderdelen a en d, van het Voertuigreglement is van toepassing met ingang van 1 januari 2006.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 november 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de zestiende december 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Dit besluit behelst de implementatie van richtlijn nr. 2002/85/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 (PbEG L 327) tot wijziging van richtlijn nr. 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (hierna: richtlijn nr. 2002/85/EG). In richtlijn nr. 92/6/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PbEG L 57; hierna: richtlijn nr. 92/6/EEG) is bepaald dat bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg en bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg moeten zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer. Door middel van richtlijn nr. 2002/85/EG wordt de werkingssfeer van richtlijn nr. 92/6/EEG uitgebreid. Voortaan moeten ook bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg en bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer.

Nieuwe voertuigen uit deze categorieën, dat wil zeggen voertuigen die in gebruik worden genomen na 31 december 2004, moeten vanaf 1 januari 2005 zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer. Voertuigen die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen, moeten vanaf 1 januari 2006 zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer. Het gebruik van snelheidsbegrenzers heeft een gunstige invloed op de verkeersveiligheid en levert een bijdrage aan de bescherming van het milieu.

Het besluit veroorzaakt geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Het besluit brengt wel financiële gevolgen voor het bedrijfsleven met zich mee.

Voertuigen die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen kunnen alleen van een snelheidsbegrenzer worden voorzien door middel van een zogenaamde retrofit. Ongeveer 5500 voertuigen zullen door middel van een retrofit met een snelheidsbegrenzer uitgerust moeten worden. De kosten hiervan bedragen € 50,– tot € 200,– per retrofit.

In tegenstelling tot nieuwe voertuigen en voertuigen die reeds op basis van richtlijn nr. 92/6/EEG moeten zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer, behoeven bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg en bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen, op basis van richtlijn nr. 2002/85/EG alleen van een snelheidsbegrenzer te worden voorzien, indien zij voldoen aan de in richtlijn nr. 88/77/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 36; hierna: richtlijn nr. 88/77/EEG), opgenomen grenswaarden. In richtlijn nr. 88/77/EEG zijn emissiegrenswaarden voor dieselmotoren opgenomen. Deze aanvullende eis maakt het onmogelijk om de retrofit daadwerkelijk uit te voeren. Daarom is in dit besluit niet alleen voor bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg en bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, die na 30 september 2001 doch voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen, die voldoen aan de in richtlijn 88/77/EEG opgenomen grenswaarden, een snelheidsbegrenzer verplicht gesteld, maar voor alle voertuigen met een dieselmotor. Of een voertuig is voorzien van een dieselmotor is wel makkelijk te herkennen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Richtlijn nr. 2002/85/EG is geïmplementeerd door de eisen van de richtlijn op te nemen in het Voertuigreglement. Hierbij is aansluiting gezocht bij de implementatie van richtlijn nr. 92/6/EEG. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van de eis dat bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg en bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg moeten zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer in hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement betreffende de eisen voor toelating tot de weg, en in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement betreffende de permanente eisen waaraan wordt getoetst tijdens een Algemene Periodieke Keuring. Daarnaast is artikel 6.14 van het Voertuigreglement uitgebreid, zodat ook bij het aanbrengen van de snelheidsbegrenzer in motorvoertuigen uit de door richtlijn nr. 2002/85/EG toegevoegde categorieën de snelheidsbegrenzer voldoet aan de eisen van richtlijn 92/24/EEG en de voertuigen blijven voldoen aan de in hoofdstuk 3 en 5 van het Voertuigreglement opgenomen algemene eisen en de eisen omtrent krachtoverbrenging.

Artikel II en III

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005. Wat betreft bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg en bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg die in gebruik zijn genomen na 30 september 2001 doch voor 31 december 2004 treedt het besluit in werking op 1 januari 2006. Voor deze categorie motorvoertuigen kent richtlijn nr. 2002/85/EG namelijk een overgangsperiode van 1 jaar (artikel 4, tweede lid, onderdeel b). Daarnaast biedt de richtlijn de mogelijkheid om voor voertuigen uit dezelfde categorie een snelheidsbegrenzer pas verplicht te stellen vanaf 1 januari 2007, indien deze voertuigen alleen worden gebruikt voor nationaal vervoer. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, omdat het niet mogelijk is vast te stellen of een voertuig alleen wordt gebruikt voor nationaal vervoer.

III. Transponeringstabel

In de onderstaande transponeringstabel is aangegeven op welke wijze richtlijn nr. 2002/85/EG is geïmplementeerd in nationale wetgeving. De bepalingen die niet zijn genoemd behoeven geen implementatie.

Artikel(lid) richtlijn 2002/85/EG

Implementatie

artikel 1, onderdeel 1, onder «artikel 2»: wijziging van artikel 2 van richtlijn 92/6/EEG betreffende de ingestelde snelheid

artikel 5.3.15, derde lid, van het Voertuigreglement

artikel 1, onderdeel 1, onder «artikel 3, eerste lid»: wijziging van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 92/6/EEG betreffende de ingestelde snelheid

artikel 5.3.15, derde lid, van het Voertuigreglement

artikel 1, onderdeel 1, onder «artikel 4, eerste lid»: wijziging van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 92/6/EEG betreffende de categorieën motorvoertuigen die moeten zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer

artikel 3.3.17, vierde lid, onderdelen b en d en artikel 5.3.15, tweede lid onderdelen c en f van het Voertuigreglement

artikel 1, onderdeel 1, onder «artikel 4, tweede lid»:

wijziging van artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/6/EEG betreffende de categorieën motorvoertuigen die moeten zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer

artikel 3.3.17, vierde lid, onderdelen a en c en artikel 5.3.15, tweede lid onderdelen a, b, d en e van het Voertuigreglement

artikel 1, onderdeel 1, onder «artikel 5, eerste lid»:

wijziging van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 92/6/EEG betreffende technische voorschriften waaraan een snelheidsbegrenzer moet voldoen

artikel 3.3.17, aanhef, en artikel 5.3.15, aanhef, van het Voertuigreglement

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 januari 2005, nr. 7.

Naar boven