Besluit van 15 juni 2004 tot wijziging van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (aanvulling en verduidelijking van bouwvergunningsvrije categorieën van bouwwerken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 mei 2004, nr. MJZ2004043622;

Gelet op artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 mei 2004, nr. W08.04.0184/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 juni 2004, nr. MJZ2004054959;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 3, derde lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a en b worden vervangen door een nieuw onderdeel a, luidende:

a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water, voor zover het betreft:

1°. bouwwerken ten behoeve van verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, verlichting of tolheffing,

2°. bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen,

3°. elektriciteitskastjes of centrale-antenne-inrichtingskastjes,

4°. ondergrondse buis- en leidingstelsels ten behoeve van perceelsaansluitingen,

5°. andere naar aard en omvang met de onder 1°, 2°, 3° of 4° genoemde bouwwerken vergelijkbare bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer, het verkeer, de waterhuishouding, de drinkwatervoorziening, de riolering, de energievoorziening of de telecommunicatie;.

2. De onderdelen c tot en met g worden geletterd b tot en met f.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 juni 2004

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Uitgegeven de dertigste juni 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het voorliggende besluit wijzigt het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb). De wijziging leidt tot aanvulling en verduidelijking van de in artikel 3, derde lid, onderdelen a en b, van het Bblb, zoals dat voorheen luidde, opgenomen categorie bouwen van beperkte betekenis. Dit bouwen is ingevolge artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet bouwvergunningsvrij.

De aanleiding tot de wijziging is drieërlei. In de eerste plaats is deze gelegen in een ongewenste beperking van deze categorie bouwvergunningsvrij bouwen ingevolge de rechtspraak, die mede het gevolg lijkt van de redactie van de genoemde onderdelen a en b van artikel 3, derde lid, van het Bblb, zoals dat voorheen luidde. In de tweede plaats is de wijziging ingegeven door de mogelijkheid dat de bedoelde redactie ook ten aanzien van andere vormen van (beoogd) bouwvergunningsvrij bouwen in de toekomst ongewenste beperkingen met zich mee gaat brengen. In de derde plaats is sprake van voorheen niet expliciet in artikel 3, derde lid, onderdelen a en b, van het Bblb genoemde categorieën van bouwwerken waarvan het eveneens gewenst is dat deze bouwvergunningsvrij zijn en blijven. Daartoe vindt ingevolge dit besluit een verduidelijking met een zekere verdere invulling en uitbreiding van die categorie plaats. De gewijzigde formulering van genoemde onderdelen bracht met zich mee dat deze konden worden samengevoegd.

Artikelsgewijs

Artikel I

In zijn uitspraak van 15 januari 2004 (nr. 200307139/2) heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in het kader van een voorlopige voorziening beslist dat het bouwen van bovenleidingportalen en bovenleidingen van spoorwegen bouwvergunningplichtig is omdat het hier niet zou gaan om bouwwerken van beperkte omvang als bedoeld in het voorheen geldende artikel 3, derde lid, onderdeel a, van het Bblb. Deze uitleg wijkt af van hetgeen beoogd werd met de tekst van genoemd onderdeel en van een reeds decennia bestaande praktijk waarin het bouwen van draagconstructies (zoals portalen) met bovenleidingen als niet-bouwvergunningplichtig werd beschouwd. Mogelijk is de aan de orde zijnde interpretatie ingegeven doordat in de voorheen geldende onderdelen a en b van het derde lid van artikel 3 van het Bblb wellicht onvoldoende duidelijk tot uitdrukking is gebracht dat ook het bouwen van draagconstructies met bovenleidingen bij spoorwegen (en andere railwegen) te allen tijde bouwvergunningsvrij is. Deze mogelijke onduidelijkheid werd wellicht mede ingegeven door de redactionele opzet van beide artikelonderdelen in samenhang met het begrip «van beperkte omvang». Omdat er geen door de Woningwet beschermde belangen met een dergelijke vergunningplicht worden gediend en een dergelijke vergunningplicht daarnaast tot grote bestuurlijke en administratieve lasten en efficiencyverlies voor overheid en (spoorweg)bedrijfsleven zou leiden is gekozen voor de in artikel I, onder 1, opgenomen wijziging van artikel 3, derde lid, onder a en b, van het Bblb. Daarnaast beoogt deze wijziging te voorkomen dat de bedoelde rechtspraak ook voor andere bouwwerken waarvan de wetgever beoogd heeft dat het bouwen ervan bouwvergunningsvrij is, tot gevolg heeft dat het bouwen daarvan niettemin bouwvergunningplichtig wordt. Wat betreft de draagconstructies met bovenleidingen zou de aan de orde zijnde uitleg, indien bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, er niet alleen toe leiden dat voor alle nieuw te bouwen spoorwegen en andere railwegen bouwvergunning voor het bouwen van de draagconstructies met bovenleidingen zou moeten worden aangevraagd maar ook en alsnog voor de bovenleidingen en draagconstructies bij bestaande spoorwegen en andere railwegen. Bovendien zou die uitleg ertoe kunnen leiden dat, zolang geen bouwvergunning zou zijn verleend, het van het al dan niet handhaven door gemeenten afhankelijk zou worden of de bestaande spoorwegen en overige railwegen of delen daarvan nog zouden kunnen worden gebruikt. Dit mogelijke gevolg is ongewenst en dient geen redelijk belang. De voorgestelde wijziging beoogt daarom ondubbelzinnig aan te geven dat het bouwen van draagconstructies (zoals portalen) en bovenleidingen bij spoorwegen en andere railwegen (zoals tram- en metrobanen en lightrail) niet bouwvergunningplichtig is en verduidelijkt dit tevens ten aanzien van het bouwen van andere genoemde, of qua functie, aard en omvang daarmee vergelijkbare, bouwwerken waar mogelijk van een vergelijkbare onduidelijkheid sprake was ingevolge de voormalige onderdelen a en b van artikel 3, derde lid, van het Bblb. Het besluit heeft onmiddellijke werking en regardeert derhalve ook de reeds gebouwde draagconstructies en bovenleidingen bij bestaande spoorwegen en andere railwegen alsmede alle overige bouwwerken als bedoeld in het nieuwe onderdeel a van artikel 3, derde lid, van het Bblb.

De voorheen geldende onderdelen a en b van artikel 3, derde lid, van het Bblb zijn samengevoegd en bovendien is het begrip «van beperkte omvang» geschrapt. De nieuwe redactie maakt duidelijker dat het hier gaat om bouwwerken die normaal gesproken onderdeel uitmaken van wegen, spoorwegen of andere railwegen dan wel van een water, en dat het hier dus ook gaat om bouwwerken voor de stroomvoorziening van het spoor- en railwegverkeer, zoals de zogenoemde portalen en masten met hangdraden en rijdraden (bovenleidingen), uithouders, isolatoren, afspaninrichtingen en schakelkasten. Bij bouwwerken ten behoeve van het verkeer kan het, overeenkomstig artikel 3, derde lid, onderdeel a, van het Bblb, zoals dat voorheen gold, ook gaan om bouwwerken ten behoeve van het luchtverkeer. Bij bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer kan bijvoorbeeld gedacht worden aan abri's (voorzover geen gebouw zijnde; indien sprake is van een gebouw is mogelijk artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van het Bblb van toepassing) en borden en installaties waarop de dienstregeling wordt weergegeven.

In plaats van het algemene begrip «van beperkte omvang» komt in de gewijzigde redactie duidelijker naar voren ten aanzien van welke (typen) bouwwerken het bouwen bouwvergunningsvrij is, ten dele door deze te noemen en ten dele door te verwijzen naar qua aard (ondersteunend) en omvang (fysiek) met genoemde bouwwerken vergelijkbare bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer, het verkeer, de waterhuishouding, de drinkwatervoorziening, de riolering, de energievoorziening of de telecommunicatie. Hieruit volgt dat het hier bedoelde bouwen geen betrekking kan hebben op de aanleg van tunnels, (wild)viaducten, (loop)bruggen en dergelijke. Dergelijke bouwwerken dienen op zichzelf te worden beschouwd en kunnen niet worden aangemerkt als bouwwerken die behoren bij of ten dienste staan van een verkeersfunctie. Ook qua aard en omvang zijn ze niet vergelijkbaar met genoemde bouwvergunningsvrije bouwwerken. Het betreft hier immers bouwwerken die zelf een verkeersfunctie vormen en daaraan niet ondergeschikt zijn of een de verkeersfunctie ondersteunende functie vervullen. Ook is niet bedoeld om geluidschermen bouwvergunningsvrij te maken. Dergelijke bouwwerken staan niet direct ten dienste van de verkeersfunctie, maar worden juist geplaatst ten dienste van de omgeving van een weg, spoorweg of andere railweg.

Met de toevoeging «onder» een weg of railweg (in de aanhef van onderdeel a) in samenhang met de in subonderdeel 4° genoemde ondergrondse buis- en leidingstelsels ten behoeve van perceelsaansluitingen wordt verduidelijkt dat het hier bedoelde bouwvergunningsvrije bouwen ook betrekking kan hebben op allerlei ondergrondse kabels, leidingen en buizen – echter uitsluitend voorzover deze zijn of zullen worden aangesloten op percelen of daaraan ten dienste staan of zullen staan – die vanwege een grotere omvang mogelijk als bouwwerk gezien kunnen worden. Te denken valt aan grotere rioolwaterbuizen, inspectie- en verbindingsputten, drinkwaterleidingen en dergelijke die gewoonlijk onder wegen worden aangelegd. Met deze toevoeging vindt een verduidelijking en zekere uitbreiding plaats van bouwvergunningsvrije bouwwerken. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat het bouwen van afzonderlijke bassins, pompkelders en ondergrondse gemalen zoals voorheen bouwvergunningplichtig blijft. Het bouwen daarvan valt met andere woorden niet onder de categorieën (bouwvergunningsvrij) bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet, in samenhang met de artikelen 3 en 4 van het Bblb zoals dat voorheen luidde en zoals dat ingevolge dit besluit is komen te luiden. Overigens zijn niet alle kabels en leidingen aan te merken als bouwwerk. Kabels en leidingen met een beperkte omvang, zoals kabels en leidingen ten behoeve van telefoon en aardgas, zijn niet aan te merken als bouwwerk en vallen niet onder de reikwijdte van de Woningwet en het Bblb.

In het nieuwe onderdeel a van artikel 3, derde lid, van het Bblb wordt voorts met de uitdrukking «bij» een weg, spoorweg of andere railweg dan wel water bedoeld dat het ook kan gaan om bouwen in de daarbij behorende bermen. Met de op dit punt doorgevoerde redactionele vereenvoudiging is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Het ontwerpbesluit is voorbereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) waarbij tevens de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid ervan zijn getoetst. Voorts is het ontwerpbesluit ter toetsing voorgelegd aan de Adviescommissie voor de toetsing van de administratieve lastendruk (Actal). De commissie heeft aangegeven om de volgende redenen af te zien van het uitbrengen van een advies. Voor wat betreft de administratieve lasten zijn de in het besluit opgenomen wijzigingen van het Bblb lastenneutraal. Het Bblb wordt ten aanzien van het bouwen van bovenleidingen en portalen bij spoorwegen en andere railwegen verduidelijkt, zodat overeenkomstig de bestaande praktijk het bouwen van deze bouwwerken bouwvergunningsvrij blijft. Ook is in het Bblb ten aanzien van op percelen aangesloten buisstelsels, zoals rioolbuizenstelsels, bepaald dat het bouwen daarvan bouwvergunningsvrij is. De tekst van het Bblb zoals dat voorheen luidde bood terzake in de praktijk, bij de uitvoering en handhaving, onvoldoende houvast aangezien in het Bblb niet expliciet was bepaald dat het aanleggen of bouwen van rioolbuizenstelsels als bouwvergunningsvrij moest worden aangemerkt, hoewel dat overeenkomstig de bedoeling van de wetgever was en ook in de praktijk gemeenten daarvoor in de regel geen bouwvergunning vroegen. Met de inwerkingtreding van dit besluit kan er geen misverstand meer over bestaan dat het bouwen van rioolbuizenstelsels bouwvergunningsvrij is.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

Stb. 2002, 410, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juli 2003, Stb. 315.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven