Besluit van 19 maart 2004, houdende regels met betrekking tot het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen (Besluit inzamelen afvalstoffen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2003, nr. MJZ2003108190, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PbEG L 194), zoals laatstelijk gewijzigd bij beschikking nr. 96/350/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 mei 1996 houdende aanpassing ingevolge artikel 17 van de bijlagen II A en II B (PbEG L 135/32) en richtlijn nr. 75/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie (PbEG L 194), zoals gewijzigd door richtlijn nr. 87/101/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986 tot wijziging van Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie (PbEG L 42), alsmede de artikelen 10.45, tweede lid, 10.46 en 10.48, eerste lid, in samenhang met artikel 8.5, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 23 januari 2004, no. W.08.03.0461/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 maart 2004, nr. MJZ2004026130, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. beschikking nr. 2000/532/EG: beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 tot vervanging van beschikking nr. 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking nr. 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3);

    b. afgewerkte olie: smeer- of systeemolie die in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG wordt aangeduid met de afvalstoffencodes 13 01 01* tot en met 13 01 13*, 13 02 04* tot en met 13 02 08* en 13 03 01* tot en met 13 03 10*, op minerale of synthetische basis, die door vermenging met andere stoffen of op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd;

    c. klein gevaarlijk afval: gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in een van de volgende categorieën waarvan de houder zich ontdoet door afgifte:

    1°. in een hoeveelheid van ten hoogste 200 kilogram per afvalstof per afgifte:

    – laboratoriumchemicaliën;

    – restanten van de toepassing van amalgaam in de tandheelkunde;

    – afvalstoffen afkomstig van de toepassing van verven, lakken, beitsen en andere soortgelijke vloeibare en pasteuze middelen;

    – fotografisch gevaarlijke afvalstoffen;

    – zuren, logen, galvanische en etsbaden die zijn gebruikt voor de reiniging of bewerking van metaaloppervlakken, voor het opbrengen van een beschermende metaallaag op producten of halffabrikaten dan wel voor het ontlakken van geverfde producten;

    2°. in een hoeveelheid van ten hoogste 200 liter per afgifte: afgewerkte olie die behoort tot categorie I of II als bedoeld in de bijlage bij dit besluit, in verpakking;

    d. scheepsafvalstoffen: afvalstoffen die bij het in bedrijf zijn of het onderhoud van een schip aan boord ontstaan, bestaande uit:

    1°. bilgewater, afgewerkte olie en overige olie- en vethoudende afvalstoffen,

    2°. gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij reinigingswerkzaamheden,

    3°. andere afvalstoffen dan bedoeld onder 1° of 2°, voorzover het gevaarlijke afvalstoffen betreft;

    e. lijst van inzamelaars: lijst van inzamelaars als bedoeld in artikel 10.45, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer;

    f. instantie: instantie als bedoeld in artikel 10.45, derde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2. Een wijziging van de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

§ 2. Vermelding op de lijst van inzamelaars

Artikel 2

Een aanvraag voor vermelding op de lijst van inzamelaars wordt gedaan bij de instantie.

Artikel 3

Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald op welke wijze de aanvraag geschiedt en welke gegevens daarbij worden verstrekt.

Artikel 4

Een inzamelaar die staat vermeld op de lijst van inzamelaars, meldt een verandering van de gegevens, bedoeld in artikel 3, onverwijld aan de instantie op een door Onze Minister te bepalen wijze.

Artikel 5

De instantie legt de gegevens, bedoeld in de artikelen 3 of 4, gedurende vier weken voor een ieder ter inzage.

Artikel 6

De inzamelaar heeft tijdens het inzamelen een gewaarmerkte kopie aanwezig van het certificaat waaruit blijkt dat hij op de lijst van inzamelaars staat vermeld.

Artikel 7

Een beschikking tot vermelding op de lijst van inzamelaars wordt voor vijf jaar afgegeven.

Artikel 8

Het verbod, bedoeld in artikel 10.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer, om zonder vermelding op een lijst van inzamelaars bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen, geldt niet voor het niet-beroepsmatig inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

§ 3. Inzamelvergunning

Artikel 9

Een vergunning van Onze Minister is vereist voor het inzamelen van:

a. afgewerkte olie die behoort tot categorie I of II als bedoeld in de bijlage bij dit besluit, met uitzondering van afgewerkte olie afkomstig van schepen,

b. klein gevaarlijk afval, met uitzondering van klein gevaarlijk afval afkomstig van schepen, of

c. scheepsafvalstoffen.

Artikel 10

  • 1. De aanvraag om een vergunning bevat:

    a. een opgave van de afvalstoffen die de aanvrager wil inzamelen en de daarbij behorende code volgens de afvalstoffenlijst, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Regeling Europese afvalstoffenlijst,

    b. voorzover het betreft het inzamelen van klein gevaarlijk afval of afgewerkte olie, een opgave van het gebied of de gebieden in Nederland waarvoor de aanvrager bereid is de verplichting op zich te nemen om de aan hem aangeboden afvalstoffen op te halen,

    c. een schatting van de hoeveelheid afvalstoffen die de aanvrager per jaar beoogt in te zamelen,

    d. een beschrijving van de procedures van acceptatie, administratieve organisatie en interne controle van de ingezamelde afvalstoffen,

    e. een beschrijving van de vervoermiddelen en installaties die bij de inzameling worden gebruikt,

    f. een beschrijving van de voorzieningen die worden getroffen om te voorkomen dat bij het inzamelen stagnatie optreedt, en

    g. een beschrijving van de wijze waarop de ingezamelde afvalstoffen verder worden beheerd.

  • 2. De aanvraag om een vergunning wordt gedaan met een daartoe door Onze Minister vastgesteld formulier.

  • 3. De aanvraag om een vergunning wordt in vijfvoud ingediend.

Artikel 11

  • 1. Bij de aanvraag om een vergunning worden de volgende gegevens verstrekt:

    a. een niet ouder dan drie maanden zijnde verklaring omtrent het gedrag, afgegeven overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, van de natuurlijke persoon die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het inzamelen, of indien de leiding bij meer personen berust, van ieder van hen,

    b. een niet ouder dan drie maanden zijnd bewijs dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die inzamelt, of indien meer natuurlijke personen of rechtspersonen gezamenlijk als zodanig optreden, door hen gezamenlijk, ten minste € 18 000 in eigen vermogen heeft of hebben, aan te tonen met een door een accountant ondertekende verklaring inzake het minimaal aanwezige risicodragend kapitaal, en

    c. een vakdiploma op het terrein van afvalstoffen dat is afgegeven door een instantie die door Onze Minister is erkend, ten behoeve van de natuurlijke persoon die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het inzamelen, of indien de leiding bij meer personen berust, ten behoeve van ten minste een van hen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verstrekt een aanvrager, wiens land van oorsprong of herkomst een andere lidstaat van de Europese Unie is dan Nederland, dan wel een andere staat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, de volgende gegevens die in de betrokken staat zijn afgegeven:

    a. een gelijkwaardige niet ouder dan drie maanden zijnde verklaring omtrent betrouwbaarheid,

    b. een gelijkwaardige niet ouder dan drie maanden zijnde verklaring omtrent financiële draagkracht, afgegeven door banken dan wel door andere organen die de in de aanhef bedoelde staat daartoe heeft aangewezen, waaruit blijkt dat de aanvrager ten minste € 18 000 in eigen vermogen heeft, en

    c. een door een daartoe bevoegde instantie afgegeven verklaring waaruit blijkt dat de natuurlijke persoon die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het inzamelen, of indien de leiding bij meer personen berust, ten minste een van hen vakbekwaam is op het gebied van afvalstoffen.

  • 3. In plaats van de gegevens, bedoeld in het eerste of tweede lid, kan de aanvrager de volgende gegevens verstrekken:

    a. het registratienummer van de vergunning voor binnenlands of communautair beroepsvervoer, bedoeld in artikel 5, eerste, respectievelijk derde lid, van de Wet goederenvervoer over de weg;

    b. een afschrift van de vergunning, bedoeld in artikel 29a, eerste lid, van de Spoorwegwet en een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de Spoorwegwet;

    c. een erkenning als spoorwegonderneming door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de Spoorwegwet.

  • 4. In plaats van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder c, of het tweede lid, onder c, kan de aanvrager een afschrift verstrekken van de vergunning, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

  • 1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen inzamelt waarvoor een vermelding op de lijst van inzamelaars is vereist, dient zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden na dat tijdstip een aanvraag in voor vermelding op de lijst van inzamelaars.

  • 2. De instantie verstrekt de aanvrager die een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend per omgaand een bewijs van ontvangst.

  • 3. Voor de aanvrager die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit stond vermeld op de lijst van inzamelaars, blijft deze vermelding geldig totdat is beslist op de aanvraag.

  • 4. Voor de aanvrager die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit beschikt over een rechtsgeldige vergunning voor het inzamelen van de afvalstoffen, bedoeld in het eerste lid, geldt die vergunning als een vermelding op de lijst totdat is beslist op de aanvraag.

  • 5. In andere gevallen dan bedoeld in het derde en vierde lid, geldt het bewijs van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag als vermelding op de lijst van inzamelaars totdat is beslist op de aanvraag.

Artikel 13

  • 1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen inzamelt waarvoor een vergunning is vereist, maar waarvoor voor dat tijdstip geen vergunning was vereist, dient zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden na dat tijdstip een aanvraag om een vergunning in.

  • 2. Onze Minister verstrekt de aanvrager die een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend per omgaand een bewijs van ontvangst van de aanvraag. Dit bewijs geldt als een vergunning als bedoeld in artikel 9 totdat op de aanvraag is beslist.

Artikel 14

  • 1. In afwijking van artikel 11, eerste en tweede lid, kan tot uiterlijk drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit worden volstaan met het verstrekken van de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen a en b, of artikel 11, tweede lid, onderdelen a en b.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, verstrekt de aanvrager uiterlijk op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel c, of artikel 11, tweede lid, onderdeel c.

Artikel 15

Vergunningen voor het inzamelen van afgewerkte olie, klein gevaarlijk afval of scheepsafvalstoffen, die zijn verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, worden aangemerkt als vergunningen verleend op grond van dit besluit.

Artikel 16

Op het tijdstip waarop de artikelen 28 en 32 van de Spoorwegwet (Stb. 2003, 264) in werking treden, wordt artikel 11, derde lid, als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. een vergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Spoorwegwet en een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Spoorwegwet.

2. Onderdeel c vervalt.

Artikel 17

Het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie1 wordt ingetrokken.

Artikel 18

In het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer2 wordt in Bijlage I, voorschrift 17.1, «in de zin van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie» vervangen door: als bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen.

Artikel 19

In het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer3 wordt in Bijlage I, voorschrift 10.1, «Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie» vervangen door: Besluit inzamelen afvalstoffen.

Artikel 20

In het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 19984 wordt in artikel 1, in de omschrijving van «afgewerkte olie», «Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie» vervangen door: Besluit inzamelen afvalstoffen.

Artikel 21

In het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer5 wordt in Bijlage I, voorschrift 13.4, «Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie» vervangen door: Besluit inzamelen afvalstoffen.

Artikel 22

In het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer6 wordt artikel 1, onderdeel m, «Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie» vervangen door: Besluit inzamelen afvalstoffen.

Artikel 23

In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer7 wordt in bijlage III, categorie 1, onder 30, «Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie» vervangen door: Besluit inzamelen afvalstoffen.

Artikel 24

In het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering8 wordt in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, onder 30, «Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie» vervangen door: Besluit inzamelen afvalstoffen.

Artikel 25

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 26

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit inzamelen afvalstoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 maart 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de eenendertigste maart 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage behorende bij de artikelen 1 en 9 van het Besluit inzamelen afvalstoffen

Categorieën van afgewerkte olie

I. Afgewerkte olie behoort tot categorie I, indien:

1°. de olie een minerale basis heeft,

2°. het gehalte aan polychloorbifenylen kleiner is dan of gelijk is aan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180,

3°. het gehalte aan organische halogeenverbindingen, berekend als chloor kleiner is dan of gelijk is aan 1000 mg/kg,

4°. het vlampunt groter is dan of gelijk is aan 55° C, en

5°. de olie na het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, niet vermengd is met andere stoffen dan uitsluitend – al dan niet met water of sediment verontreinigde – lichte of zware stookolie, gasolie of dieselolie.

II. Afgewerkte olie behoort tot categorie II, indien:

1°. het gehalte aan polychloorbifenylen kleiner is dan of gelijk is aan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180,

2°. het gehalte aan organische halogeenverbindingen, berekend als chloor, kleiner is dan of gelijk is aan 1000 mg/kg,

3°. het vlampunt groter is dan of gelijk is aan 55°C, en

4°. de olie na bewerking als brandstof dan wel als component ter vervaardiging van een brandstof kan worden aangewend.

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Op grond van het nieuwe artikel 10.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) moeten inzamelaars van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ofwel vermeld staan op een landelijke lijst van inzamelaars ofwel beschikken over een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) verleende vergunning. De landelijke lijst van inzamelaars vervangt en uniformeert de tot nu toe functionerende twaalf provinciale lijsten van inzamelaars. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van dit besluit zal de tijdelijke aanwijzing van de provinciale instanties voor en mandaat betreffende de handhaving van de lijst van inzamelaars (bij besluit van 8 mei 2003, nr. SAS 2003036924 (Stcrt. 94 en 97) worden beëindigd.

Daarnaast vervangt dit besluit het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie. Op grond van dat besluit is voor het inzamelen van bepaalde categorieën van afgewerkte olie, scheepsafvalstoffen, klein gevaarlijk afval, specifiek ziekenhuisafval en olie-water-slibmengsels een vergunning van de Minister van VROM vereist. In dit besluit wordt de regeling van de inzamelvergunningen zoveel mogelijk geharmoniseerd met de regeling van de vermelding op de lijst van inzamelaars. Tevens wordt de regelgeving van inzamelvergunningen in overeenstemming gebracht met het beleidskader voor afvalstoffen, zoals neergelegd in het gewijzigde Landelijk afvalbeheerplan 2002–2012 (LAP). De vergunningplicht voor het inzamelen van afgewerkte olie, scheepsafvalstoffen en klein gevaarlijk afval wordt gecontinueerd. De vergunningplicht voor specifiek ziekenhuisafval en voor olie-water-slib-mengsels komt te vervallen. Voor het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is naast de artikelen 10.45 tot en met 10.49 van de Wm en dit besluit ook de Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van belang (verder: Regeling).

2. Indeling van het besluit

Na enige definities (artikel 1) regelt het besluit in de artikelen 2 tot en met 7 de vermelding op de lijst van inzamelaars. Artikel 8 geeft voor bepaalde categorieën van gevallen een vrijstelling van het verbod om zonder vermelding op de lijst van inzamelaars bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke stoffen in te zamelen. Hierbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 10.45, tweede lid, van de Wm. In artikel 9 worden de categorieën van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen aangewezen voor de inzameling waarvan een vergunning van de Minister van VROM is vereist. De artikelen 10 en 11 schrijven voor welke gegevens een aanvraag om een inzamelvergunning moet bevatten. De artikelen 12 tot en met 26 bevatten overgangs- en slotbepalingen en wijzigingen in andere besluiten. De criteria waaraan moet zijn voldaan voor een vermelding op de lijst van inzamelaars zijn te vinden in de artikelen 4 en 5 van de Regeling.

3. Verhouding Besluit-Regeling

Artikel 10.55 van de Wm geeft voor het vervoeren, het verhandelen en het bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen een vergelijkbare regeling als artikel 10.45, eerste lid, onder a, van de Wm doet voor het inzamelen van die afvalstoffen. Het vervoeren, verhandelen en bemiddelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is verboden, tenzij men staat vermeld op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars. In tegenstelling tot het inzamelen biedt de wet geen mogelijkheid om een vergunning voor deze activiteiten voor te schrijven. Verder geschiedt de nadere regulering niet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, maar bij ministeriële regeling.

De kern van de Regeling bestaat uit criteria voor vermelding op de lijst (en voor de beëindiging ervan) voor vervoerders, handelaars en bemiddelaars van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. De Regeling is tevens gebaseerd op artikel 10.45, vijfde lid, van de Wm en geldt daardoor eveneens voor de vermelding op de lijst van inzamelaars. De artikelen 2 tot en met 7 en artikel 12, eerste, tweede en vijfde lid, van dit besluit, met regels over de vermelding op de lijst van inzamelaars, zijn in artikel 2 van de Regeling van overeenkomstige toepassing verklaard op de vermelding op de lijst van het vervoeren, verhandelen en bemiddelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Op deze wijze worden de regels zoveel mogelijk op elkaar afgestemd en geharmoniseerd.

4. Reikwijdte van het besluit

Dit besluit heeft betrekking op het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Voor de reikwijdte van het besluit is het niet relevant of de in te zamelen afvalstoffen over de weg, per spoor of over het water worden vervoerd. Ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen worden op grond van artikel 10.36 van de Wm gelijkgesteld met bedrijfsafvalstoffen. Hierdoor is het besluit ook van toepassing op het inzamelen van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen.

In de richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PbEG L 194), zoals laatstelijk gewijzigd bij beschikking nr. 96/350/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 mei 1996 houdende aanpassing ingevolge artikel 17 van de bijlagen II A en II B (PbEG L 135/32) (verder: kaderrichtlijn afvalstoffen) wordt onder «inzameling» verstaan: het ophalen, sorteren en/of samenvoegen van afvalstoffen teneinde deze te vervoeren. De kaderrichtlijn maakt onderscheid tussen het inzamelen en vervoeren van afvalstoffen (vgl. bijvoorbeeld de definitie van (afval)beheer en artikel 12 van de kaderrichtlijn dat de registratie- of vergunningplicht voor vervoerders en inzamelaars regelt). In de memorie van toelichting bij (het voorstel voor) de wet van 3 april 2003, houdende kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (Stb. 189) (Kamerstukken II, 28 651, nr. 3, p. 4–6) is nader omschreven wat onder (beroepsmatig) vervoer moet worden verstaan. Daarbij komt tevens de samenhang tussen vervoer en inzameling aan de orde. Van inzamelen is in ieder geval sprake wanneer de afvalstoffen worden opgehaald bij degene die zich van de afvalstoffen ontdoet en waarbij de verantwoordelijkheid voor de afvalstoffen overgaat van de ontdoener naar de inzamelaar. Een vervoerder daarentegen vervoert de afvalstoffen voor een ander tegen vergoeding.

In artikel 8 van het besluit is gebruik gemaakt van de door artikel 10.45, tweede lid, van de Wm geboden mogelijkheid om in bepaalde gevallen vrijstelling te verlenen van het verbod zonder vermelding op de lijst van inzamelaars bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen.

5. Vermelding op de lijst van inzamelaars

Voor vermelding op de lijst van inzamelaars moet een aanvraag worden ingediend bij de daartoe door de Minister van VROM op grond van artikel 10.45, derde lid, van de Wm aangewezen instantie. Deze instantie zorgt voor de vermelding op de lijst van inzamelaars. De aanvraag geschiedt met een door de Minister van VROM vastgesteld formulier waarbij de krachtens artikel 3 voorgeschreven stukken moeten worden verstrekt. Op de behandeling van deze aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van toepassing.

Bij een toewijzende beschikking zal een nummer voor vermelding op de lijst van inzamelaars worden toegekend aan de inzamelaar. Dit nummer is tevens bedoeld om te worden vermeld in de begeleidingsbrief, bedoeld in artikel 10.39 van de Wm. De lijst van inzamelaars zal op internet worden geplaatst. Op deze wijze kunnen de ontdoeners van afvalstoffen op een eenvoudige wijze nagaan of de inzamelaar aan wie zij afvalstoffen willen afgeven, op de lijst van inzamelaars staat vermeld (vgl. artikel 10.37, tweede lid, onder a, van de Wm).

Indien de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt veranderen, zullen deze veranderingen door de inzamelaar onverwijld aan de aangewezen instantie moeten worden doorgegeven. De vermelding op de lijst geldt voor maximaal vijf jaar. Een inzamelaar die zijn activiteiten wil blijven uitvoeren moet derhalve tijdig voor het verstrijken van deze termijn een nieuwe aanvraag indienen. De vermelding op de lijst van inzamelaars is slechts voor een beperkte periode geldig om de lijst actueel te houden. De VROM-Inspectie zal tussentijds toetsen of de inzamelaar nog aan de voor de vermelding gestelde criteria voldoet.

6. Vrijstelling

Artikel 10.45, tweede lid, van de Wm biedt de mogelijkheid om, voorzover het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling te verlenen van het verbod tot inzamelen, bedoeld in artikel 10.45, eerste lid, van de Wm.

In artikel 8 van het besluit is van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Niet-beroepsmatige inzamelaars van gevaarlijke of bedrijfsafvalstoffen wordt vrijstelling verleend van het verbod om zonder vermelding op de lijst van inzamelaars gevaarlijke of bedrijfsafvalstoffen in te zamelen. Het besluit is daardoor alleen van toepassing op het beroepsmatig inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. De vrijstelling beoogt onnodige administratieve lasten voor niet-beroepsmatige inzamelaars te voorkomen. Bij beroepsmatig inzamelen kan worden gedacht aan inzamelaars waarvoor het inzamelen van afvalstoffen een essentieel onderdeel van hun bedrijfsvoering is, zoals dat het geval is bij inzamelaars waarbij het inzamelen de hoofdactiviteit is en bij afvalverwerkende bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen als grondstof gebruiken en deze daarom zelf ophalen bij degenen die zich van die afvalstoffen ontdoen.

Bij «niet-beroepsmatig inzamelen» kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een loonwerkbedrijf dat bermen maait en het gemaaide gras afvoert of een hovenier die de afvalstoffen die zijn ontstaan bij het onderhouden van tuinen of plantsoenen met zich meeneemt. In deze gevallen is strikt genomen wel sprake van het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen. Deze activiteiten worden echter niet beroepsmatig verricht, doch slechts als serviceverlening bij een geheel andere activiteit die op zich niets met het inzamelen van afvalstoffen heeft te maken.

De inzamelaars die op grond van artikel 8 van het besluit zijn vrijgesteld behoeven zich niet bij de NIWO te melden.

7. Vergunningstelsel voor inzamelaars

In het besluit wordt in navolging van het Besluit inzamelvergunning en beheer afgewerkte olie gebruik gemaakt van de door artikel 10.48, eerste lid, van de Wm geboden mogelijkheid om in het belang van een doelmatig beheer voor het inzamelen van bepaalde categorieën van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen een vergunning van de Minister van VROM te vereisen. In artikel 9 van het besluit zijn hiertoe afgewerkte olie, die behoort tot categorie I of II als bedoeld in de bijlage bij dit besluit, bepaalde soorten klein gevaarlijk afval en scheepsafvalstoffen aangewezen. Olie-water-slib mengsels en specifiek ziekenhuisafval, waarvan de inzameling voorheen op grond van het Besluit inzamelvergunning en beheer afgewerkte olie vergunningplichtig was, zijn niet meer aangewezen.

Hieronder wordt voor de verschillende afvalstromen kort aangegeven waarom de vergunningplicht is gecontinueerd of is komen te vervallen.

Voor een uitgebreidere toelichting op de verschillende afvalstromen en het ten aanzien daarvan geformuleerde beleid wordt verwezen naar het LAP 2002–2012, Deel 2 sectorplannen, de sectorplannen 10, 12, 17 en 23 over specifiek ziekenhuisafval, scheepsafvalstoffen, KCA/KGA en chemicaliënverpakkingen, respectievelijk oliehoudende afvalstoffen. Het LAP is het beleidskader bij de verlening van inzamelvergunningen. Op grond van artikel 10.14 van de Wm wordt hiermee bij de vergunningverlening rekening gehouden. Inzamelvergunningen worden op grond van het LAP, Deel 2 sectorplannen, Algemene bepalingen bij vergunningverlening, verleend met een looptijd van maximaal 5 jaren.

Voor afgewerkte olie, klein gevaarlijk afval en scheepsafvalstoffen is er op grond van het LAP slechts een beperkt aantal inzamelvergunningen beschikbaar. Zie daarvoor Deel 2, sectorplan 12 (scheepsafvalstoffen), § 4.1.1, sectorplan 17 (KGA), § 4.2.1, en sectorplan 23 (oliehoudende afvalstoffen), § 4.2.1, van het LAP. Niet beperkt is het aantal inzamelvergunningen voor gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij reinigingswerkzaamheden aan boord van schepen en voor scheepsafval dat wordt ingezameld door landinzamelaars die scheepsafvalstoffen van innamepunten aan land (sluizen e.d.) inzamelen.

Afgewerkte olie

De inzameling van afgewerkte olie, die behoort tot categorie I of II als bedoeld in de bijlage bij dit besluit, is vergunningplichtig, omdat alleen door een beperking van het aantal inzamelaars, verwerkingsinrichtingen op het niveau van de minimumstandaard in Nederland kunnen worden gerealiseerd.

Klein gevaarlijk afval

Alleen bij een vergunningplicht voor klein gevaarlijk afval, waarbij slechts een beperkt aantal inzamelaars een vergunning krijgt, kan worden verzekerd dat de inzameling van kleine hoeveelheden gevaarlijk afval bedrijfseconomisch mogelijk is.

Scheepsafvalstoffen

De vergunningsplicht voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen zal worden voortgezet als overgang naar de invoering van systemen voor indirecte financiering. In de planperiode van het LAP wordt nader onderzocht onder welke omstandigheden de beperking van het aantal inzamelvergunninghouders kan worden losgelaten, of onder welke omstandigheden het vergunningvereiste kan worden opgeheven.

Olie-water-slib mengsels en specifiek ziekenhuisafval

In het LAP (Deel 1, hoofdstuk 15.6, Inzamelen van gevaarlijke afvalstoffen, en Deel 2, sectorplan 10 (specifiek ziekenhuisafval), § 4.1 en sectorplan 23 (oliehoudende afvalstoffen), § 4.4.1, is geconstateerd dat een vergunningplicht voor het inzamelen van deze categorieën afval niet meer nodig is. De vergunningplicht, zoals die was opgenomen in het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie is in dit besluit niet overgenomen. Voor het inzamelen van deze afvalstromen is wel een vermelding op de lijst van inzamelaars vereist.

8. Bedrijfseffecten, uitvoering en handhaafbaarheid

Algemeen

De enige categorie van bedrijven waarvoor dit besluit effecten heeft zijn de inzamelaars van gevaarlijke en bedrijfsafvalstoffen. Het gaat hier om maximaal 781 bedrijven die daadwerkelijk met het besluit te maken krijgen. Daarvan zullen er 81 een vergunning nodig hebben en maximaal 700 zullen zich moeten laten vermelden op de lijst van inzamelaars.

Bedrijfseffecten

Voor de vermelding op de lijst van inzamelaars moet worden voldaan aan de criteria van vakbekwaamheid, betrouwbaarheid en kredietwaardigheid. Dezelfde gegevens die hiervoor moeten worden verstrekt, dienen ook bij een aanvraag om een inzamelvergunning te worden verstrekt. Het overgrote deel van de kosten om te voldoen aan het criterium van vakbekwaamheid (de verwerving van een erkend diploma) zijn eenmalig, de kosten om te voldoen aan het criterium van betrouwbaarheid en van kredietwaardigheid komen elke vijf jaar terug. Overigens voorziet het besluit in een overgangsregeling voor de huidige vergunninghouders: hun vergunning loopt op grond van dit besluit door. De kosten van het besluit zijn niet gelijkmatig over het betrokken bedrijfsleven verdeeld. Degenen die reeds over een zgn. NIWO-vergunning voor goederenvervoer over de weg beschikken en degenen die in het bezit zijn van een erkenning of vergunning en een veiligheidsattest in de zin van Spoorwegwet, worden geacht aan de criteria van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid te voldoen. Hierdoor vallen de kosten ten gevolge van het besluit aanzienlijk lager uit (zie paragraaf 10 hieronder). Een en ander is voor de inzamelvergunning geregeld in artikel 11 en voor de vermelding op de lijst van inzamelaars in artikel 4 van de Regeling.

Door het besluit worden de kosten ten gevolge de inzamelvergunningen verlaagd. Het aantal afvalstromen waarvoor een vergunning wordt vereist, wordt van vijf naar drie teruggebracht.

Voor de omvang van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven wordt verwezen naar paragraaf 9 van het algemene deel van deze nota van toelichting. Buiten de administratieve lasten voor het bedrijfsleven brengt het besluit geen kosten of baten met zich mee.

Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 10.45 en 10.48 van de Wm welke een implementatie zijn van artikel 12 van de kaderrichtlijn en van artikel 5, vierde lid, van richtlijn nr. 75/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake de verwijdering van afgewerkte olie, zoals gewijzigd door van richtlijn nr. 87/101/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986 tot wijziging van Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie (PbEG L 42) (verder: richtlijn afgewerkte olie). Het besluit strekt daarmee mede tot uitvoering van genoemde richtlijnen. De kaderrichtlijn afvalstoffen vereist dat degenen die beroepsmatig afvalstoffen inzamelen, voorzover zij niet aan een vergunningsplicht zijn onderworpen, zich bij de bevoegde instanties moeten laten registreren. De richtlijn afgewerkte olie vereist dat de inzamelaars van afgewerkte olie worden geregistreerd en daarbij eventueel aan een vergunningplicht worden onderworpen. Beide richtlijnen laten de invulling van de criteria waaraan bij registratie moet zijn voldaan over aan de lidstaten. In dit besluit is ervoor gekozen om voor deze criteria aan te sluiten bij de criteria die worden gesteld aan de verkrijging van een vergunning voor goederenvervoer over de weg. Vrijwel alle inzamelaars van gevaarlijke of bedrijfsafvalstoffen beschikken reeds over een dergelijke vergunning.

Uitvoering en handhaafbaarheid

Op grond van artikel 10.45, derde lid, van de Wm wijst de Minister van VROM een instantie aan die namens hem zorgt voor de vermelding op de lijst van inzamelaars. Het voornemen is hiervoor de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) aan te wijzen (in mandaat). De NIWO is een uitvoeringsorganisatie onder verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat en is verantwoordelijk voor de verlening van de vervoersvergunningen op grond van de Wet goederenvervoer. Voor de aanwijzing komt de NIWO het meest in aanmerking vanwege de overeenstemming van de criteria, de ruime overlap van de doelgroep en de vele jaren ervaring met de verlening van deze vergunningen. Om dezelfde redenen worden door de NIWO geen problemen verwacht met de uitvoering van dit besluit. Op 22 augustus 2003 is er door het ministerie van VROM en de NIWO een convenant gesloten met betrekking tot de uitvoering door de NIWO van de vermelding op de lijst van inzamelaars.

Op grond van artikel 11, eerste lid, onder c, van het besluit erkent de Minister van VROM een instantie voor het afgeven van vakdiploma's op het terrein van afvalstoffen. Hiertoe zal de Stichting Examenbureau Beroepsvervoer (SEB) worden erkend.

De inzamelvergunningen worden verleend door de Minister van VROM. Dat was voor de inwerkingtreding van dit besluit reeds het geval. Doordat het aantal afvalstromen waarvoor een inzamelvergunning verplicht is door dit besluit wordt verminderd, zullen de daarmee verband houdende werkzaamheden afnemen.

Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer, waardoor hoofdstuk 18 van de Wm over «handhaving» van toepassing is (artikel 18.1 Wm). Bij bestuursrechtelijke handhaving kan gebruik worden gemaakt van het daarin opgenomen instrumentarium.

De Minister van VROM is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van dit besluit en de bestuursrechtelijke handhaving van het besluit (vgl. artikel 18.2b, eerste lid, onder c, Wm). De uitvoering geschiedt door de VROM-Inspectie. Het toezicht op de naleving van de inzamelvergunningen geschiedt reeds door de VROM-Inspectie. Door de vermindering van het aantal vergunningplichtige afvalstromen (specifiek ziekenhuisafval en olie-water-slib-mengels) zal de handhavingsinzet hiervoor kunnen afnemen. Waar voorheen de handhaving van de vermelding op de lijst van inzamelaars op grond van de Tijdelijke aanwijzing nog door de provincies geschiedde, zal deze met de inwerkingtreding van dit besluit door de VROM-Inspectie worden gedaan. Per saldo betekent dit dat dit besluit vrijwel geen gevolgen heeft voor de handhavingsinzet en de handhavingsbehoefte.

9. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Het besluit bevat twee informatieverplichtingen voor het bedrijfsleven waarvan de administratieve lasten voor het bedrijfsleven moeten worden bepaald. Allereerst worden in de artikelen 2 tot met 8 van het besluit regels gesteld met betrekking tot de vermelding als inzamelaar van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen op de lijst van inzamelaars. Zonder een dergelijke vermelding is het krachtens artikel 10.45, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen. Ten tweede is in artikel 9 van het besluit gebruik gemaakt van de door artikel 10.48, eerste lid, van de Wm geboden mogelijkheid voor het inzamelen van bepaalde categorieën bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen een vergunning te vereisen.

De totale administratieve lasten voor het bedrijfsleven voor de verplichting zich op de lijst van inzamelaars te laten vermelden bedragen € 102 900 per jaar voor in totaal 700 betrokken bedrijven. Per bedrijf bedragen de administratieve lasten gemiddeld € 147 per jaar bij een afschrijving over 5 jaar. Ten einde de toename van administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken, kan bij de vermelding op de lijst ten bewijze van de betrouwbaarheid, de kredietwaardigheid en de vakbekwaamheid ook een het registratienummer van de NIWO- vergunning voor binnenlands of communautair beroepsvervoer of een vergunning of een erkenning of vergunning en een veiligheidsattest in de zin van Spoorwegwet worden verstrekt (artikel 11, derde lid, van dit besluit en artikel 5, derde lid, van de Regeling). Ten bewijze van de vakbekwaamheid kan ook een afschrift van een vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat voor beroepsvervoer van goederen voor de binnenvaart worden verstrekt (artikel 11, vierde lid, van dit besluit en artikel 5, vierde lid, van de Regeling). Hierdoor zijn de administratieve lasten voor een vermelding op de lijst van inzamelaars voor 600 van de betrokken 700 bedrijven van € 3 115 tot € 315 per vermelding verminderd. Een vermelding blijft 5 jaar geldig. Zonder deze mogelijkheid hadden de totale administratieve lasten voor het bedrijfsleven van de vermelding op de lijst van inzamelaars maximaal € 1 680 000 per jaar meer bedragen. Overigens vloeit de verplichting tot vermelding op de lijst van inzamelaars voort uit artikel 12 van de kaderrichtlijn.

De totale administratieve lasten voor het bedrijfsleven voor de inzamelvergunning bedragen € 43 530 per jaar. Met 81 vergunninghouders betekent dit een administratieve last van € 537 per vergunninghouder. Doordat echter de totale administratieve lasten voor het bedrijfsleven in de oude situatie € 45 741 per jaar bedroegen, treedt hier een vermindering van die lasten op van € 2 241 per jaar. Per vergunninghouder is dit een vermindering van € 28 per jaar. De reductie wordt bereikt doordat de vergunning nu bij één instantie kan worden aangevraagd, waardoor het totale aantal aanvragen is afgenomen. Verder kan, evenals bij de vermelding op de lijst van inzamelaars, bij de aanvraag om een inzamelvergunning ten bewijze van de betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid een registratienummer van de NIWO-vergunning worden verstrekt. Ten bewijze van de vakbekwaamheid kan ook een afschrift van een vergunning voor het beroepsvervoer van goederen voor de binnenvaart worden verstrekt. Ten slotte is het aantal afvalstromen waarvan de inzameling vergunningplichtig is van vijf teruggebracht naar drie. De afname van de administratieve lasten blijft echter beperkt doordat de hoeveelheid gegevens, die bij de aanvraag om een vergunning moet worden verstrekt, is toegenomen.

De totale administratieve lasten van het bedrijfsleven nemen ten gevolge van dit besluit toe met € 100 659 (€ 102 900 minus € 2 241) per jaar.

10. Reacties op het ontwerp

Het ontwerp voor dit besluit is op grond van artikel 21.6, vierde lid, van de Wm overgelegd aan de beide kamers van de Staten-Generaal en op 12 juni 2003 in Staatscourant nr. 110 bekendgemaakt.

De Vaste Commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer heeft naar aanleiding van het ontwerpbesluit een zevental vragen gesteld. Deze vragen zijn door de Staatssecretaris voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beantwoord (Kamerstukken II 2002/03, 27 664, nr. 15).

Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn er reacties op het ontwerpbesluit binnengekomen van de provincie Gelderland, Oosterom opleidingen en de brancheorganisaties de Vereniging van Ondernemingen in de Milieudienstverlening ten behoeve van de Scheepvaart (VOMS), de Vereniging Nederlandse Afvalondernemingen (VNA), de Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement (NVRD), de Vereniging van waterbouwers in bagger-, kust- en oeverwerken (VBKO) en de Vereniging Herwinning Textiel (VHT).

De provincie Gelderland vraagt om meer duidelijkheid over twee vereisten voor de aanvraag van een inzamelvergunning, te weten «een beschrijving van de vervoermiddelen en de installaties» en «de wijze waarop de ingezamelde afvalstoffen verder worden beheerd» en over de reden van dit laatstgenoemde vereiste. Naar aanleiding van deze reactie is de toelichting op artikel 10 aangevuld.

De provincie Gelderland merkt op dat het besluit, in tegenstelling tot hetgeen hierover in het LAP is opgenomen, het verlenen van een inzamelvergunning voor scheepsafvalstoffen en een inzamelvergunning voor scheepsreinigingsafvalstoffen aan een en dezelfde persoon mogelijk maakt. De provincie vraagt zich af of het LAP zal worden aangepast aan het besluit. Er is hier inderdaad sprake van een beleidswijziging. Het LAP is hieraan aangepast.

De provincie Gelderland constateert ten slotte dat het inzamelen van andere gevaarlijke afvalstoffen dan olie-water-slibmengsels afkomstig uit olie- of slibafscheiders waarvan garages zich ontdoen in een hoeveelheid van ten hoogste 200 kilogram per afvalstof per afgifte (artikel 2a, onder d, van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie) niet in artikel 9 van dit besluit terugkeert en derhalve niet langer vergunningplichtig is. De constatering van de provincie is juist voorzover deze andere afvalstoffen niet anderszins onder de reikwijdte van artikel 9 vallen.

Het opleidingsinstituut Oosterom merkt op dat met een NIWO-vergunning of een groot vaarbewijs (inmiddels vervangen door een vergunning voor het beroepsvervoer van goederen voor de binnenvaart) vrijstelling wordt verkregen voor het voldoen aan het vereiste van vakbekwaamheid, terwijl geen van beide zeker stellen dat aan de eis van vakbekwaamheid op het gebied van afvalstoffen wordt voldaan. De vakbekwaamheideis op grond van de Wet goederenvervoer over de weg, de Spoorwegweg en de Wet vervoer binnenvaart voor het afgeven van respectievelijk de NIWO-vergunning en de vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat, stelt aan de vervoerders geen specifieke eis op het gebied van afvalstoffen. Er wordt momenteel echter gewerkt aan het opnemen van een hoofdstuk afvalstoffen in de opleidingspakketten voor deze vervoerders.

De Vereniging van Ondernemingen in de Milieudienstverlening ten behoeve van de Scheepvaart (VOMS) bepleit het gescheiden houden van afvalstromen bij het inzamelen van scheepsafvalstoffen en van scheepsreinigingsafvalstoffen niet langer voor te schrijven. Volgens deze brancheorganisatie is er geen milieuhygiënische noodzaak voor, het werkt kostenverhogend en het is in strijd met de uitgangspunten van het rapport «De verwerking verantwoord». Opgemerkt wordt dat de verplichting om die afvalstromen gescheiden te houden, geen onderdeel uitmaakt van het onderhavige besluit.

De VOMS verzoekt de in artikel 12 van het ontwerpbesluit (thans artikel 11) genoemde gegevens niet te hoeven verstrekken bij het aanvragen van een inzamelvergunning. Zij heeft bezwaren tegen de verzwaring van de lasten die dit veroorzaakt. De door de aanvrager te verstrekken gegevens zijn noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de aanvrager voldoet aan de criteria van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid. Deze criteria gelden reeds als gangbare criteria op grond van de vervoersregelgeving. Voorzover een inzamelaar niet beschikt over een vergunning voor het beroepsvervoer van goederen over de binnenwateren, een erkenning of vergunning en een veiligheidsattest in de zin van Spoorwegwet of een NIWO-vergunning zal deze de gevraagde documenten moeten verstrekken. Dat geldt eveneens voor een inzamelaar die niet-vergunningplichtige afvalstoffen inzamelt en die in aanmerking wil komen voor een vermelding op de lijst van inzamelaars. Op deze manier is een flexibele overgang mogelijk van het vergunningstelsel naar de registratie.

Ten slotte geeft de VOMS in overweging op basis van het rapport «De verwerking verantwoord» richtlijnen te ontwikkelen die zijn toegesneden op de sectoren waarvoor een inzamelvergunning verplicht blijft. Er bestaan echter reeds op maat gesneden richtlijnen voor inzamelaars. De richtlijn administratieve organisatie en interne controle en de richtlijn acceptatie- en verwerkingsbeleid bij het aanvraagformulier voor de inzamelvergunning zijn aangepast aan de aard van de werkzaamheden van de inzamelaar. Daarnaast blijft uiteraard de mogelijkheid bestaan om op andere wijze aan de vergunningvereisten te voldoen.

De NVRD constateert dat de reikwijdte van het begrip «klein gevaarlijk afval» in het besluit beperkter is dan in het LAP. In de toelichting op artikel 1 is dit ter verduidelijking expliciet vermeld.

De VBKO is van mening dat het verhandelen, bemiddelen en vervoeren van baggerspecie niet onder dit besluit en de Regeling valt aangezien baggerspecie onder de Wet verontreiniging oppervlaktewateren valt.

Artikel 22.1, vierde lid, van de Wm bepaalt dat hoofdstuk 10, dat de basis vormt voor het onderhavige besluit en de Regeling, niet van toepassing is op gedragingen, voorzover daaromtrent voorschriften gelden die zijn gesteld bij of krachtens, onder andere, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). De Wvo en de bij of krachtens die wet gestelde regels bevatten echter geen regeling met betrekking tot het inzamelen, vervoeren, verhandelen en bemiddelen van baggerspecie. De Wm treedt derhalve op dit punt niet terug. Baggerspecie valt dan ook onder de werking van hoofdstuk 10 Wm, dit besluit en de Regeling. Dit betekent dat de personen die deze activiteiten verrichten zich moeten laten registreren.

De VHT constateert dat de leidinggevenden in hun branche een MBO-opleiding van een week op het gebied van afvalstoffen moeten volgen. Zij meent dat de kosten hiervan een zware additionele last zijn voor de bedrijven binnen hun branche. Op grond van artikel 4, onder a, van de Regeling hoeven echter niet alle leidinggevenden doch alleen degenen die permanent en daadwerkelijk leiding geven aan het inzamelen over het vereiste vakdiploma te beschikken. Indien de leiding bij meerdere personen berust is het bovendien voldoende dat één van hen over het vakdiploma beschikt.

Ten onrechte stelt de VHT dat met name charitatieve organisaties hard zullen worden getroffen, nu deze voor huis-aan-huis kledinginzamelingsacties veelal gebruik maken van de diensten van vrijwilligers. De aldus opgehaalde kleding is namelijk aan te merken als huishoudelijke afvalstoffen en valt eerst onder het besluit nadat het is ingezameld of afgegeven (artt. 1.1, eerste lid, en 10.36 Wm).

Ten slotte is de VHT van mening dat deze extra lasten voor «groene lijst recyclingstromen» geen enkel milieudoel dienen. De voor het vakdiploma vereiste kennis van het beleid en de regelgeving met betrekking tot afvalstoffen is echter beperkt tot het minimum wat noodzakelijk mag worden geacht voor het verrichten van handelingen met bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Ook de kaderrichtlijn maakt geen verschil tussen de verschillende stromen van afvalstoffen, maar is op alle afvalstoffen van toepassing.

Het ontwerpbesluit is in verband met het bepaalde in artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens ter kennisneming aan het College bescherming persoonsgegevens gezonden. Het college heeft in een reactie laten weten dat het ontwerpbesluit in overeenstemming is met de relevante artikelen van de Wet bescherming persoonsgegevens (in het bijzonder de artikelen 8 en 11 van die wet). Het ontwerpbesluit gaf het college verder geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Voor de definitie van afgewerkte olie in het eerste lid, onder b, is aangesloten bij het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie. Dat besluit wordt tegelijk met de inwerkingtreding van dit besluit ingetrokken (zie artikel 15). De bijlage bevat een omschrijving van de categorieën I en II afgewerkte olie. De omschrijving van de categorieën is overgenomen uit de Regeling afgewerkte olie, die tegelijk met de inwerkingtreding van dit besluit (en de Regeling) zal worden ingetrokken.

Het begrip «klein gevaarlijk afval» in dit besluit omvat uitsluitend de in het eerste lid, onder c, met name genoemde gevaarlijke afvalstoffen. Dit in tegenstelling tot het LAP (Deel 2, sectorplan 17, KGA, § 1) waar onder «klein gevaarlijk afval» alle gevaarlijke afvalstoffen in hoeveelheden van minder dan 200 kg worden begrepen. De vergunningplicht voor het inzamelen van klein gevaarlijk afval geldt hierdoor alleen voor de in het eerste lid, onder c, genoemde gevaarlijke afvalstoffen (zie artikel 9). Voor het inzamelen van de resterende kleine hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen is er geen noodzaak voor een vergunningplicht.

Voorbeelden van het in het eerste lid, onder d, omschreven begrip «scheepsafvalstoffen» zijn: schroefasvet, afgewerkte olie, oliefilters, brandstofrestanten, poetslappen. Tot de gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij reinigingswerkzaamheden worden bijvoorbeeld gerekend ladingrestanten, verontreinigd was- en spoelwater en met ladingrestanten verontreinigde slops. Onder «slops» wordt, in aansluiting op artikel 15.01 van het Rijnvaartpolitiereglement 1995, verstaan: een pompbaar of niet pompbaar mengsel bestaande uit lading en waswaterrestanten, roest en slib. Tot de overige gevaarlijke scheepsafvalstoffen, die in het derde deel van de definitie van scheepsafval worden bedoeld, behoort bijvoorbeeld het klein gevaarlijk afval (kga) van schepen.

Artikel 2

De beslissing op de aanvraag voor vermelding op de lijst van inzamelaars is een beschikking.

Artikel 3

Het ligt in de bedoeling om in de toekomst ook de indiening van de aanvraag door middel van een elektronisch formulier mogelijk te maken.

Verder worden op grond van artikel 3 in de Regeling de gegevens vastgesteld die de inzamelaar bij zijn aanvraag moet overleggen. Het betreft gegevens die bewijzen dat hij voldoet aan de voor de vermelding op de lijst van inzamelaars gestelde criteria. Deze criteria zijn op grond van artikel 10.45, vijfde lid, van de Wm opgenomen in de Regeling.

Artikel 5

In aanvulling op de normale bekendmakingsvereisten schrijft artikel 10.46, eerste lid jo. tweede lid, aanhef en onder c, van de Wm voor dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent het inzamelen van gevaarlijke of bedrijfsafvalstoffen en dat daartoe behoren regels omtrent het aan een ieder ter inzage geven van de gegevens, verstrekt bij de vermelding op de lijst alsmede een wijziging van die gegevens. Artikel 5 geeft daar uitvoering aan.

Artikel 7

De vermelding op de lijst van inzamelaars geldt in principe voor vijf jaar. Na verloop van die periode vervalt de vermelding van rechtswege. Degene die op de lijst vermeld wil blijven staan, wordt aanbevolen om ruim van te voren een nieuwe aanvraag in te dienen. Op die manier wordt voorkomen dat hangende de procedure voor de beoordeling van de nieuwe aanvraag de vermelding komt te vervallen.

Op grond van artikel 10.45, vierde lid, van de Wm kan op aanwijzing van de Minister van VROM een vermelding eerder worden beëindigd. De criteria voor beëindiging staan vermeld in artikel 6 van de Regeling.

Artikel 8

Uit dit artikel volgt dat de vrijstelling alleen betrekking heeft op de verplichting tot vermelding op de lijst van inzamelaars. Artikel 8 geeft uitvoering aan artikel 10.45, tweede lid, Wm en is niet van toepassing op het inzamelen van afvalstoffen waarvoor ingevolge de artikelen 10.48, eerste lid, Wm en artikel 9 van het besluit een vergunning is vereist. Zie tevens paragraaf 6 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel 9

Artikel 9 wijst de categorieën van afvalstoffen aan, waarvoor een inzamelvergunning van de Minister van VROM is vereist. De aangewezen categorieën zijn: afgewerkte olie behorende tot de categorieën I of II, bepaalde stromen klein gevaarlijk afval en scheepsafvalstoffen.

Het klein gevaarlijk afval waarvoor een inzamelvergunning is vereist, betreft de volgende afvalstromen (met Eural-codes):

1. laboratoriumchemicaliën (16 05 06* en 16 07 09*);

2. restanten van de toepassing van amalgaam in de tandheelkunde (18 01 10*);

3. afvalstoffen afkomstig van de toepassing van verven, lakken, beitsen en andere soortgelijke vloeibare en pasteuze middelen (codes met * onder 08 01, 08 03 en 08 04);

4. fotografisch gevaarlijke afvalstoffen (09 01 01* t/m 09 01 06* en 09 01 13*);

5. zuren, logen, galvanische en etsbaden die zijn gebruikt voor de reiniging of bewerking van metaaloppervlakken, voor het opbrengen van een beschermende metaallaag op producten of halffabrikaten dan wel voor het ontlakken van geverfde producten (11 01 05*, 11 01 06*, 11 01 07* en 08 03 16*);

6. afgewerkte olie, die behoort tot categorie I of II als bedoeld in de bijlage bij het besluit, in verpakking (zie de Eural-codes in de bijlage bij dit besluit).

In het LAP, Deel 2, sectorplan 17 (KGA), § 4.2.1, wordt opgemerkt dat een inzamelvergunninghouder in beginsel zorgdraagt voor de zes vergunningplichtige KGA-stromen. Een uitzondering hierop vormt de inzameling van fotografisch gevaarlijk afval in hoeveelheden kleiner dan 200 kg per afgifte.

Onder de scheepsafvalstoffen vallen onder andere afgewerkte olie (zie de Eural-codes in de Bijlage), olie- en chemicaliënrestanten (16 07 08* en 16 07 09*), olie- en chemicaliën mengsels (13 04 01*, 13 04 02*, 13 04 03*, 13 07 01*, 13 07 03*, olie- en chemicaliënhoudende watermengsels, sludges en wasvloeistoffen (16 10 01* en 16 10 03*). De opsomming is niet limitatief.

Artikel 10

De aanvraag om een vergunning bevat op grond van het eerste lid, onder d, een beschrijving van de procedures van acceptatie en een beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) van de ingezamelde afvalstoffen. In het LAP, Deel 2, Toelichting bij de sectorplannen, acceptatie en verwerking, wordt daarover het volgende opgemerkt.

Afvalverwerkende bedrijven dienen een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid op te nemen in hun aanvragen. Daarin wordt aangegeven op welke wijze acceptatie plaatsvindt op basis van een risico-indeling van afvalstoffen. Voorts dienen de bedrijven in hun aanvraag toereikende procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle op te nemen. Op basis van een risico-analyse dient in kaart te worden gebracht welke potentiële risico's kleven aan de werkprocessen.

Richtlijnen voor het opstellen van het acceptatiebeleid en de AO/IC zijn opgenomen in het rapport «De verwerking verantwoord». Deze richtlijnen zullen samen met de aanvraagformulieren aan de aanvrager worden verstrekt.

Bij de in het eerste lid, onder e, gevraagde beschrijving van de vervoermiddelen kan worden gedacht aan het kentekennummer van de auto, de naam en het registratienummer van het schip en de capaciteit van de inzamelmiddelen. Deze informatie zal een effectieve handhaving ten goede komen. Voorts kan deze informatie inzicht geven in de omvang van de inzamelactiviteiten en de scheidingsmogelijkheden (hoeveel tanks zijn er aan boord). Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat het om een beschrijving gaat. Er hoeven geen extra documenten, zoals een kopie van het kentekenbewijs, te worden verstrekt.

Bij de in het eerste lid, onder g, gevraagde beschrijving van de wijze waarop de ingezamelde afvalstoffen verder worden beheerd, gaat het om een beschrijving van de gehele beheersketen. Van belang is om te beschrijven op welke locaties de afvalstoffen na inzameling worden bewaard, be- of verwerkt, nuttig toegepast of verwijderd en welke activiteiten daarbij worden uitgevoerd. Deze informatie wordt gebruikt om de doelmatigheid van het inzamelen te kunnen beoordelen.

Artikel 11

De gegevens die ingevolge het eerste lid bij een aanvraag om een vergunning moeten worden verstrekt, zijn dezelfde als bij een verzoek om een vermelding op de lijst van inzamelaars (artikel 5, eerste lid, van de Regeling). De meeste vergunninghouders zamelen ook niet-vergunningplichtige afvalstoffen in, waarvoor vermelding op de lijst verplicht is. Ten einde te voorkomen dat ze bij een verzoek om vermelding op de lijst dezelfde gegevens moeten verstrekken als bij de vergunningaanvraag, zal een inzamelaar (op zijn verzoek) bij de verlening van zijn vergunning tevens op de lijst van inzamelaars worden vermeld.

Het tweede lid biedt aanvragers om een inzamelvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte de mogelijkheid bij de aanvraag gebruik te maken van met de in het eerste lid genoemde stukken gelijkwaardige stukken uit die staat.

Op grond van het derde lid kunnen inzamelaars die over de weg vervoeren en reeds in het bezit zijn van een vergunning voor binnenlands of communautair beroepsvervoer als bedoeld in artikel 5, eerste, respectievelijk derde lid, van de Wet goederenvervoer over de weg (in deze toelichting ook wel aangeduid als «NIWO-vergunning») volstaan met het verstrekken van het registratienummer van die vergunning zonder dat zij de in het eerste of tweede lid voorgeschreven gegevens behoeven te verstrekken. Dezelfde mogelijkheid bestaat voor de vervoerders van goederen over het spoor die in het bezit zijn van een erkenning of vergunning en een veiligheidsattest in de zin van Spoorwegwet. Deze mogelijkheden leiden tot een aanzienlijke besparing van administratieve lasten. Wanneer de nieuwe Spoorwegwet in werking treedt, wordt aangesloten bij de relevante nieuwe bepalingen van die wet. De onderdelen c en b worden dan vervangen door een nieuw onderdeel b dat verwijst naar de vergunning, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Spoorwegwet (met inbegrip van de krachtens artikel 118 van die wet daaraan gelijkgestelde erkenningen), en een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 32 van de Spoorwegwet (vgl. artikel 16).

Op grond van het vierde lid kunnen inzamelaars die over de binnenwateren goederen vervoeren en reeds in het bezit zijn van een vergunning voor het beroepsvervoer van goederen voor de binnenvaart (als bedoeld in artikel 11 van de Wet vervoer binnenvaart) in plaats van een vakdiploma een afschrift van die vergunning overleggen. Deze vergunning wordt door de Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven. Aan het verkrijgen van deze vergunning worden echter geen eisen met betrekking tot kredietwaardigheid en betrouwbaarheid gesteld. De bezitters van die vergunning moeten daarom tevens de gegevens, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder a en b, overleggen.

Artikelen 12, 13 en 14

Deze artikelen bevatten overgangsrechtelijke bepalingen. Artikel 12 bepaalt dat binnen uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag voor vermelding op de lijst moet worden ingediend. Tot het moment dat op een dergelijke aanvraag is beslist, blijft een bestaande vermelding of vergunning nog van kracht of geldt een bewijs van ontvangst van een aanvraag voor vermelding op de lijst als een vermelding op de lijst van inzamelaars. Op de aanvraag is beslist wanneer de door de Minister van VROM krachtens artikel 10.45, derde lid, van de Wm aangewezen instantie een beslissing op de aanvraag heeft genomen en, de termijn voor het maken van bezwaar is verstreken zonder dat er bezwaar is gemaakt of door de Minister van VROM op het bezwaar is beslist. Artikel 13 bevat een vergelijkbare regeling voor de aanvraag om een inzamelvergunning. Artikel 14 geeft degene die binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het besluit een inzamelvergunning aanvraagt tot drie jaar na de inwerkingtreding van het besluit de tijd om het vereiste vakdiploma te verstrekken.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Stb. 1993, 613.

XNoot
2

Stb. 1994, 107, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juli 2003, Stb. 315.

XNoot
3

Stb. 1991, 324, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juli 2003, Stb. 315.

XNoot
4

Stb. 1998, 414, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 december 2002, Stb. 645.

XNoot
5

Stb. 1996, 168, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 maart 2002, Stb. 169.

XNoot
6

Stb. 2001, 487, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 januari 2004, Stb. 26.

XNoot
7

Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 maart 2004, Stb. 97.

XNoot
8

Stb. 1997, 22, gewijzigd bij besluit van 20 maart 2002, Stb. 169.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven