Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2001, 325 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2001, 325 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 23 mei 2001, nr. 5099743/01/6;
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 21 van de Gerechtsdeurwaarderswet, en de artikelen 57, vijfde lid, 57a, derde lid, en 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
De Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2001, nr. W03.01.0251);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 2 juli 2001, nr. 5105381/01/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
De in dit besluit opgenomen schuldenaarstarieven dienen mede tot dekking van de rechtstreeks met de ambtshandeling samenhangende voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden die voor een goede verrichting van die ambtshandeling noodzakelijk zijn.
Onverminderd de artikelen 5 tot en met 11, bedragen de kosten, bedoeld in de artikelen 57, vijfde lid, 57a, derde lid, en 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor het exploot van:
a. dagvaarding, oproeping of aanzegging die het geding inleidt: f 140,53;
b. betekening van een titel: f 135,24;
c. betekening van een verzoekschrift met oproeping om in rechte te verschijnen of van een aanzegging, anders dan bedoeld in dit artikel: f 111,18;
d. betekening, anders dan bedoeld in dit artikel: f 118,97;
e. beslag op roerende zaken, niet zijnde registergoederen, anders dan bedoeld in een van de volgende onderdelen, of van nadere aanduiding van de in beslag genomen roerende zaken: f 184,84;
f. beslag op roerende zaken, niet zijnde registergoederen, die zich bevinden op een zodanige plaats dat voor de toegang daartoe de medewerking van een derde nodig is: f 248,20;
g. beslag op rechten aan toonder of order, op effecten op naam of op overige rechten, anders dan bedoeld in dit artikel: f 365,78;
h. beslag op aandelen op naam in Nederlandse naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid: f 401,48;
i. beslag op aandelen aan toonder of van beslag onder derden, anders dan beslag op periodieke betalingen: f 294,53;
j. beslag onder derden op periodieke betalingen, anders dan beslag als bedoeld onder k: f 209,66;
k. beslag als bedoeld in artikel 479b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: f 179,01;
l. beslag onder de schuldeiser zelf, ongeacht het beslagobject: f 245,22;
m. executie tot afgifte van roerende zaken, niet zijnde registergoederen: f 426,63;
n. beslag tot verkrijging van afgifte of levering van roerende zaken, niet zijnde registergoederen: f 183,47;
o. beslag op onroerende zaken of op in Nederland te boek gestelde luchtvaartuigen: f 253,93;
p. opheffing van beslag op onroerende zaken of de verklaring, bedoeld in artikel 575, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: f 90,59;
q. beslag op schepen of niet in Nederland te boek gestelde luchtvaartuigen: f 559,74;
r. gerechtelijke inbewaringgeving: f 380,88;
s. het aanslaan van biljetten houdende aankondiging van openbare verkoop: f 139,09;
t. executoriale openbare verkoop van roerende zaken: f 486,56;
u. aanzegging van de overname van de executie van onroerende zaken: f 130,63;
v. gedwongen ontruiming van onroerende zaken: f 363,50;
w. tenuitvoerlegging van lijfsdwang: f 422,50;
x. aanbeveling in gijzeling: f 211,25, en
y. betekening van een akte van procureur tot procureur: f 100,42.
Onverminderd de artikelen 9, 10 en 11, bedragen de kosten, bedoeld in artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van inning, verdere tenuitvoerlegging en verdeling van de opbrengst van beslag op vorderingen tot periodieke betalingen, per maand waarin de gerechtsdeurwaarder een betaling van de derde int:
a. in geval van enkelvoudig derdenbeslag: f 17,90;
b. in geval van twee samenlopende derdenbeslagen: f 28,50; en
c. voor ieder daarop volgend samenlopend derdenbeslag: f 10,61 per beslag.
1. Onverminderd de artikelen 9, 10 en 11, bedragen de kosten, bedoeld in artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor de ambtshandeling, bedoeld in artikel 2, onder b, d tot en met o en q tot en met x, die geen doorgang vindt, de helft van het bedrag, vastgesteld in het desbetreffende onderdeel van artikel 2, indien:
a. de gerechtsdeurwaarder ter plaatse van de uitvoering van de desbetreffende ambtshandeling is aangetreden, en
b. de ambtshandeling geen doorgang heeft gevonden omdat de schuldenaar vrijwillig de uit de executoriale titel blijkende verplichting tot de prestatie nakomt die met die ambtshandeling zou worden afgedwongen, of omdat zijn gehele of gedeeltelijke prestatie leidt tot beeïndiging van de tenuitvoerlegging van de executoriale titel.
2. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kosten worden verhoogd met de helft van het desbetreffende bedrag.
Indien de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot dezelfde roerende zaken de ambtshandelingen, bedoeld in artikel 2, onder m en n, verricht, worden de kosten van de ambtshandeling, vastgesteld in artikel 2, onder m, verminderd met f 34,31.
Indien de gerechtsdeurwaarder zich op grond van een wettelijk voorschrift voor de goede verrichting van de ambtshandeling laat bijstaan door een of meer getuigen, worden de kosten van de ambtshandeling:
a. bedoeld in artikel 2, onder e, f, g, en n, verhoogd met f 34,95;
b. bedoeld in artikel 2, onder m, o, q, v en w, verhoogd met f 122,32.
Indien uit het exploot blijkt dat de uitvoering ter plaatse van de ambtshandeling:
a. bedoeld in artikel 2, onder e, f, g, h en n, langer dan anderhalf uur heeft geduurd, of
b. bedoeld in artikel 2, onder m, q, r, t, v en w, langer dan drie uur heeft geduurd,
worden de kosten verhoogd met f 34,31 voor iedere 15 minuten dat de uitvoering ter plaatse van de ambtshandeling langer dan anderhalf uur, respectievelijk drie uur heeft geduurd, en worden de kosten, vastgesteld in artikel 6, verhoogd met f 20,32 voor iedere 15 minuten dat de bijstand door de getuige daarbij langer dan anderhalf uur, respectievelijk drie uur heeft geduurd.
1. Voor de toepassing van artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, worden de kosten verhoogd met f 43,29 indien:
a. het exploot, nadat betekening aan de laatstelijk aan de opdrachtgever bekendgeworden woon- of verblijfplaats van de schuldenaar eens of meermalen niet mogelijk is gebleken, op een volgend adres wordt betekend, en
b. de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot de data vermeldt waarop dat adres is geverifieerd aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of het Handelsregister, en waarop betekening aan dat adres niet mogelijk is gebleken.
2. Voor de toepassing van artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, worden de kosten van het exploot, bedoeld in artikel 2, onder e en w, verhoogd met f 87,08 onderscheidenlijk f 170,28, indien de gerechtsdeurwaarder:
a. de desbetreffende ambtshandeling heeft verricht nadat een of meer eerdere pogingen daartoe geen doorgang vonden wegens afwezigheid van de schuldenaar of een persoon die hem kan vertegenwoordigen op de plaats van het beslag, onderscheidenlijk de afwezigheid van de schuldenaar op de voorziene plaats van tenuitvoerlegging van de lijfsdwang;
b. voorafgaand aan de eerdere poging of pogingen de schuldenaar schriftelijk over het tijdstip en doel van zijn komst heeft bericht, en
c. in het exploot de feiten, bedoeld in de onderdelen a en b, heeft gerelateerd.
1. De kosten worden verhoogd met de door de gerechtsdeurwaarder gedane verschotten, voor zover:
a. het doen en het beloop van de verschotten voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk waren en aan de voet van het exploot afzonderlijk zijn vermeld;
b. de verschotten niet eerder zijn betrokken in de berekening van de proceskosten of de bepaling van de kosten van tenuitvoerlegging, en
c. indien het betreft kosten waarvan de hoogte niet bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het tweede en derde lid in acht zijn genomen.
2. De gerechtsdeurwaarder verklaart in het exploot dat het doen en het beloop van de verschotten voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk waren en dat hij geen rechtstreeks of middellijk belang heeft in de onderneming of derde die de kosten factureerde.
3. De gerechtsdeurwaarder hecht een afschrift van de factuur van de verschotten aan het exploot. Indien de factuur later wordt ontvangen, wordt deze uiterlijk op de vijftiende dag na de maand waarin de desbetreffende levering of de dienst is verricht in afschrift aan het exploot gehecht en aan de schuldenaar toegezonden. De gerechtsdeurwaarder maakt van de toezending aantekening aan de voet van het exploot en voorziet de aantekening van een dag- en handtekening.
De kosten worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet op de Omzetbelasting 1968, indien de opdrachtgever de hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en zulks nadrukkelijk verklaart, en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot verklaart dat de kosten in verband daarmee zijn verhoogd.
Deze paragraaf blijft buiten toepassing ten aanzien van:
a. de ambtshandeling waartoe de opdrachtgever in de gegeven omstandigheden, waaronder zijn belangen, die van de schuldenaar en hetgeen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is, naar het oordeel van de rechter in redelijkheid niet had kunnen besluiten, en
b. het exploot waarbij een gebrek in een eerder exploot is hersteld.
1. De gerechtsdeurwaarder vraagt de opdrachtgever bij wijze van voorschot geen hoger bedrag dan het bedrag dat op grond van paragraaf 1, met uitzondering van de artikelen 4 en 11, onder a, wordt vastgesteld. De verhogingen, bedoeld in de artikelen 6, 7 en 9, worden gebaseerd op de kosten die naar zijn oordeel voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk zullen zijn.
2. Voor andere ambtshandelingen dan die bedoeld in de artikelen 2 en 3 kan de gerechtsdeurwaarder bij wijze van voorschot een redelijk bedrag vragen.
Indien aan de opdrachtgever een toevoeging als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de Rechtsbijstand is verleend, vraagt de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever bij wijze van voorschot geen bedrag dat hoger is dan het bedrag dat op grond van de artikelen 9 en 10 wordt vastgesteld. Het bedrag, bedoeld in artikel 9, wordt gebaseerd op de kosten die naar zijn oordeel voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk zullen zijn.
De bedragen, vastgesteld in de artikelen 2 tot en met 8, worden jaarlijks met ingang van 1 januari door Onze Minister gewijzigd met een percentage dat overeenkomt met 0,6 x (A – B) + (0,4 x C), waarbij:
a. A gelijk is aan het procentuele verschil tussen het indexcijfer van het bruto uurloon, inclusief de bijzondere beloningen, op basis van de CAO-lonen van alle werknemers van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaar, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bekendgemaakt in de Sociaal-economische Maandstatistiek;
b. B gelijk is aan het procentuele verschil tussen het indexcijfer van de arbeidsproductiviteit in alle sectoren van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaar, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bekendgemaakt in de Nationale Rekeningen;
c. C gelijk is aan het procentuele verschil tussen de consumentenprijsindexcijfers voor alle huishoudens van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaar, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bekendgemaakt in de Maandstatistiek van de prijzen, en
d. onder t-2 wordt verstaan het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin de gewijzigde bedragen zullen gelden.
Het Deurwaardersreglement1 wordt ingetrokken.
In artikel 10 van het Besluit tarieven in strafzaken2 wordt het woord «Deurwaardersreglement» vervangen door: Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.
Dit besluit berust op de artikelen 57, vijfde lid, 57a, derde lid, en 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en de artikelen 2 en 21 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Justitie,
N. A. Kalsbeek
Uitgegeven de tiende juli 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het onderhavige besluit is gebaseerd op de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het regelt een drietal onderwerpen: de afbakening van de ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder, de vaststelling van vaste bedragen die de schuldenaar ter zake van die ambtshandelingen verschuldigd is en de bedragen die de gerechtsdeurwaarder bij wijze van voorschot mag vragen voor het verrichten van de ambtshandeling.
Met het oog op de totstandkoming van het onderhavige besluit is door de Staatssecretaris van Justitie op 11 januari 2000 een commissie ingesteld onder voorzitterschap van mr. A. R. van der Winkel, vice-president van de arrondissementsrechtbank te Almelo, waarin vertegenwoordigers van de gerechtsdeurwaarders, consumenten van de gerechtsdeurwaardersdiensten, advocatuur, en van de Ministeries van Economische Zaken en Justitie zitting hebben. Op basis van onderzoeken, onder meer door Ernst & Young en KPMG, is deze Commissie tarieven gerechtsdeurwaarder (verder: de commissie) gekomen tot een advies inzake de afbakening en tarifering van de ambtshandelingen en de bevoorschotting. Het advies is neergelegd in het rapport Schuldenaarstarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders (april 2001), waaraan onder meer het rapport van KPMG en een concept van het onderhavige besluit als bijlagen zijn toegevoegd. Het advies van de commissie is overgenomen, met dien verstande dat het eerste artikel van het hiervoor genoemde concept is gewijzigd. In dat artikel werd in algemene bewoordingen aangegeven welke voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden in het gehele werkproces van de ambtshandeling tot de ambtshandeling behoort. Naar verwachting zal het praktische nut van een dergelijke interne afbakening van de diverse te onderscheiden deelwerkzaamheden van de ambtshandeling, mede gelet op de definitie van de ambtshandeling zoals die in de wet is neergelegd, gering zijn. In een voorkomend geval van onduidelijkheid over de vraag of een bepaalde handeling deel uitmaakt van de ambtshandeling, kan het oorspronkelijke artikel en de toelichting daarop van nut zijn. Het artikel bepaalt thans dat de in dit besluit opgenomen schuldenaarstarieven mede dienen tot dekking van de rechtstreeks met de ambtshandeling samenhangende voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden die voor een goede verrichting van die ambtshandeling noodzakelijk zijn.
Als openbaar ambtenaar is de gerechtsdeurwaarder in een groot aantal wettelijk voorschriften belast met diverse taken. De werkzaamheden die aan hem bij of krachtens de wet en al dan niet bij uitsluiting van ieder ander zijn opgedragen of voorbehouden, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee samenhangende werkzaamheden, zijn ambtshandelingen (artikel 1, onder b, jo. 2 Gdw). Artikel 2, tweede lid, Gdw verplicht tot nadere omschrijving daarvan bij algemene maatregel van bestuur. Daaraan wordt uitvoering gegeven in paragraaf 1 van dit besluit, waar ambtshandelingen zijn omschreven en daarmee afgebakend van de werkzaamheden die de gerechtsdeurwaarder als nevenwerkzaamheden verricht, maar die niet bij of krachtens wet specifiek aan hem als openbaar ambtenaar zijn opgedragen of voorbehouden. Omdat een uitgebreide lijst met de diverse wettelijk voorschriften in de praktijk niet bruikbaar is en nauwelijks volledig kan zijn, is er voor gekozen de diverse ambtshandelingen te clusteren in groepen ambtshandelingen.
In overeenstemming met de uitgangspunten van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteitsbeleid (MDW) is de Gerechtsdeurwaarderswet er op gericht om met behoud van waarborgen voor de positie van de schuldenaar meer marktwerking in het ambtelijk domein van de gerechtsdeurwaarder te brengen. Daartoe voorziet die wet in een systeem waarin de prijsvorming in de relatie tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder volledig vrij is gelaten en waarin de kosten die op de schuldenaar verhaald mogen worden, zijn gelimiteerd tot vaste, door de overheid vastgestelde en op kostprijs gebaseerde tarieven. De tarieven zijn in § 1 van dit besluit neergelegd. De wettelijke basis voor de vaste schuldenaarstarieven wordt gevormd door de artikelen 57, vijfde lid, 57a, derde lid, en 434a Rv. Ingevolge artikel 57, vijfde lid, Rv (artikel 57a, derde lid, Rv voor de kantongerechtsprocedure) worden kosten ter zake van ambtshandelingen verricht door gerechtsdeurwaarders berekend overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven. Artikel 434a Rv voorziet in een vergelijkbare bepaling voor de kosten van tenuitvoerlegging. Indien het wetsvoorstel tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal die basis worden gevormd door het alsdan hernummerde artikel 2.11.11a en artikel 434a Rv. De nieuwe op kostprijs gebaseerde tarieven zijn in veel gevallen hoger dan de tarieven die voorheen in het Deurwaardersreglement waren opgenomen en brengen derhalve voor overheid, burger en bedrijven een lastenverhoging mee. Het verschil tussen de oude en de nieuwe tarieven komt echter gemiddeld genomen nagenoeg overeen met de inflatie sedert de laatste aanpassing van de tarieven in 1992 en mag dan ook als proportioneel worden aangemerkt. De extra kosten die hieruit voor de overheid als vergoedingen van kosten op grond van de Wet op de rechtsbijstand voortvloeien worden geraamd op f 700 000 per jaar.
Met de geclusterde weergave van ambtshandelingen (artikel 2) is een lange opsomming van een zeer groot aantal uiteenlopende ambtshandelingen met de daarvoor vastgestelde tarieven vermeden. Variatie naar gelang de aard en daarmee de kostprijs van de desbetreffende ambtshandeling kan uit de aard der zaak niet volledig worden vermeden, maar is met deze geclusterde weergave zo beperkt mogelijk gehouden. Om aansluiting bij de nauwgezet berekende kostprijzen zo veel mogelijk te bewaren, is niet voorzien in afronding, hetzij naar onder, hetzij naar boven, op hele of ronde bedragen. Slechts bij contante betalingen zal het totaal te betalen bedrag in een voorkomend geval moeten worden afgerond. De tarieven zullen per 1 januari van ieder jaar worden geïndexeerd (artikel 14). De eerste indexering zal plaatsvinden per 1 januari 2002, zodat de in dit besluit opgenomen tarieven tot en met 31 december 2001 zullen gelden. Aangezien de euro eerst op 1 januari 2002 wordt ingevoerd, zijn de schuldenaarstarieven vooralsnog in guldens weergegeven. Met het oog op het complexe karakter van de indexeringsfactor is in verband met de rechtszekerheid voor de justitabelen en de uitvoerbaarheid voor de gerechtsdeurwaarderspraktijk niet gekozen voor jaarlijkse indexering van rechtswege.
De gerechtsdeurwaarder is te allen tijde verplicht in het hele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. Artikel 11, onder a, Gdw voorziet in een uitzondering op deze ministerieplicht, indien de opdrachtgever niet bereid is het krachtens de wet door de gerechtsdeurwaarder gevraagde voorschot voor het verrichten van ambtshandelingen te voldoen. Als waarborg voor voldoende toegang tot de gerechtsdeurwaardersdiensten (en daarmee tot de rechter en de tenuitvoerlegging van executoriale titels), bepaalt artikel 21 Gdw dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot deze voorschotten. Daaraan wordt uitvoering gegeven in § 2.
§ 1 Vaste schuldenaarstarieven
In § 1 is geregeld welke tarieven voor de ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder op de schuldenaar verhaald kunnen worden. Deze zijn door KPMG in een werklastonderzoek door middel van tijdmeting bij doelmatig functionerende deurwaarderskantoren berekend op basis van de kostprijs van het gemiddelde pakket aan voorbereidend, uitvoerend en afrondend werk dat tot de ambtshandeling behoort (vgl. artikel 1). Voor de berekening is een redelijk inkomen voor de gerechtsdeurwaarder en het ondersteunend personeel vastgesteld op basis van functieniveau en zijn overige kosten aan ambtshandelingen toegerekend. Anders dan voorheen zijn reiskosten verdisconteerd in een uniforme opslag op basis van de gemeten reistijd. De in § 1 neergelegde tarieven zijn gebaseerd op de kostprijzen van 24 ambtelijke gerechtsdeurwaardersdiensten («KPMG-producten») in het rapport Analyse kostprijzen ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (19 januari 2001). Panelbesprekingen hebben uitgewezen dat de kostprijzen van de meeste van deze producten overeenkomen met die van diverse andere ambtshandelingen. Binnen enkele van deze producten is een nadere differentiatie aangebracht. Aangezien KPMG de kostprijzen over 1998 heeft berekend, zijn zij in dit besluit geïndexeerd. Voorts is een geringe verhoging aangebracht voor de kosten die voortvloeien uit de wettelijke bewaarplicht van de gerechtsdeurwaarder (artikel 15, vierde lid, Gdw). In de artikelen 2, 3, en 4 zijn de basistarieven neergelegd, waarin een groot aantal factoren – de diverse voorbereidende en afrondende werkzaamheden als correspondentie, telefoongesprekken, administratie, archivering en reiskosten – is verdisconteerd. Kosten ter zake van ambtshandelingen die niet van een tarief zijn voorzien, worden niet op grond van de artikelen 57, vijfde lid, 57a, derde lid, of 434a Rv bij de schuldenaar in rekening gebracht. Kosten terzake van ambtshandelingen die wel van een tarief zijn voorzien, worden doorberekend, tenzij die kosten in redelijkheid niet noodzakelijk waren (artikel 11). De basistarieven (artikelen 2, 3, en 4) worden in bepaalde gevallen door kostprijsverhogende of -verlagende factoren beïnvloed. Artikel 5 voorziet in een kostprijsverlaging bij samenloop. Verhogingen zijn gebaseerd op de gemiddelde kosten die voortvloeien uit noodzakelijke bijstand van getuigen (artikel 6), exceptioneel lange duur van de uitvoering ter plaatse van de desbetreffende ambtshandeling (artikel 7), vergeefse eerdere pogingen om de ambtshandeling te verrichten (artikel 8), noodzakelijke verschotten (artikel 9) en voor de opdrachtgever niet-verrekenbare omzetbelasting (artikel 10). Aangezien het proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder een species van het exploot is, is in § 1 de genus-aanduiding «exploot» gehanteerd. In de toelichting wordt voor de herkenbaarheid bij de daarvoor in aanmerking komende ambtshandelingen echter ook de species-aanduiding «proces-verbaal» gebruikt. De aanduiding «beslag» ziet op executoriaal en conservatoir beslag, tenzij anders is vermeld.
Onduidelijkheden over de vraag welke handelingen tot de ambtshandelingen behoren en welke niet, worden reeds deels ondervangen door bepalingen in de Gerechtsdeurwaarderswet, die nadrukkelijk bepaaltdat tot de ambtshandeling ook die werkzaamheden behoren die rechtstreeks daarmee samenhangen (artikel 2, tweede lid) en die bepaalde werkzaamheden zoals het innen van gelden voor derden nadrukkelijk als nevenwerkzaamheden duidt (artikel 20, derde lid). Daarnaast brengt het nieuwe stelsel van vrije tariefvorming tussen de gerechtsdeurwaarder en de opdrachtgever mee dat duidelijke afspraken kunnen worden gemaakt over de door de gerechtsdeurwaarder te verrichten handelingen en zijn voor verreweg de meeste ambtshandelingen vaste schuldenaarstarieven vastgesteld. In de artikelen 2 tot en met 4 van dit besluit zijn diverse ambtshandelingen veelal geclusterd weergegeven. Verwacht mag worden dat het aantal gevallen waarin onduidelijkheden ontstaan, aanzienlijk wordt gereduceerd. In aanvulling daarop bepaalt artikel 1 in een algemene bepaling dat de in dit besluit opgenomen tarieven mede strekken tot dekking van de kosten van de diverse voorbereidende, uitvoerende en afrondende onderdelen van het werkproces. Bij de toepassing van deze bepaling zullen de door KPMG en de commissie gebruikte analyses van de werkprocessen op gerechtsdeurwaarderskantoren van belang zijn.
In artikel 2 zijn de ambtshandelingen omschreven en voorzien van een vast schuldenaarstarief (op basis van het gemiddelde pakket aan werk) die gelden voor de volledig afgeronde ambtshandeling. De onderdelen a tot en met d en y zien voornamelijk op procesinleiding en betekening. De onderdelen e tot en met q zien met name op beslag op en uitwinning van zaken en rechten. De onderdelen r tot en met x zien op andere ambtshandelingen met betrekking tot executie dan beslag, en op bijzondere ambtshandelingen. Veel van deze ambtshandelingen zijn generiek weergegeven en omvatten diverse ambtshandelingen, waarvan per onderdeel voorbeelden worden gegeven. Andere zijn specifiek.
De in onderdeel a bedoelde ambtshandelingen hebben dezelfde kostprijs als KPMG-product 1 («dagvaarding»). Zij strekken tot het inleiden of vervolgen dan wel de instructie van de procedure, zoals de exploten van dagvaarding, de exploten van oproeping en exploten van aanzegging die het geding inleiden. Hieronder vallen ook de inleidingen tot de beslechting van executiegeschillen. De term «exploot van dagvaarding» sluit aan bij de terminologie van het herziene burgerlijke procesrecht. De term «dagvaarding» duidt op de proceshandeling waarbij de gedaagde wordt opgeroepen om in de procedure te verschijnen en niet op het document waarbij dat gebeurt (vgl. kamerstukken II, 1999/2000, 26 855, nr. 3, blz. 97). Uitgezonderd is de betekening van een verzoekschrift. De kostprijs daarvan is lager en komt overeen het exploot van aanzegging en is daarom in onderdeel c opgenomen. De hierbedoelde ambtshandelingen omvatten onder meer de exploten van dagvaarding voor de kantonrechter (artikel 1 Rv jo 5 en 103 Rv), in eerste aanleg voor arrondissementsrechtbank (artikel 1 Rv), van een gedaagde zonder bekende woon- of verblijfplaats (artikel 4 sub 7 Rv), van een gedaagde met een woon- of verblijfplaats buiten Nederland (artikel 4 sub 8 Rv), in vrijwaring (artikel 68 Rv), ten tweeden male (artikel 79 Rv), in verzet (artikel 83 Rv), ter zake van een voorlopige voorziening bij de kantonrechter (artikel 116 Rv), van een getuige (artikel 196, eerste lid, Rv), voor de president van de arrondissementsrechtbank in kort geding (artikel 289, derde lid, Rv), in beroep voor de arrondissementsrechtbank (artikel 343 jo 1 Rv), al dan niet in hoger beroep voor het gerechtshof (artikel 343 jo 1 Rv), voor de Hoge Raad (artikel 407 jo 1 en 5 Rv) en ter zake verzet tegen executie (artikel 438, derde lid, en 5 Rv) en de exploten van oproeping van een derde als partij in het geding (artikel 12a Rv), van oproeping van een medegedaagde ingeval van termijnverkorting (artikel 136, derde lid, Rv), van oproeping van een partij ingeval van verwijzing naar andere gewone rechter (artikel 158a Rv) en van dagvaarding in deurwaardersrenvooiprocedure (artikel 438, vierde lid, Rv).
In onderdeel b zijn diverse ambtshandelingen geclusterd weergegeven als «het exploot van betekening van een titel». Zij zien op de betekening van titels met of zonder het bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen en hebben dezelfde kostprijs als KPMG-product 2 («betekening titel»). De term «betekening» wordt in dit besluit gebruikt in de betekenis die zij heeft in artikel 430, derde lid, Rv. De hierbedoelde ambtshandelingen omvatten onder meer de exploten van betekening van de executoriale titel (artikel 430 Rv) en van betekening met gelijktijdig bevel tot betaling (artikel 439, tweede lid, jo 491, eerste lid, 502, eerste lid, 555, 563, eerste lid, 582, eerste lid, 584b, eerste lid, 584r, eerste lid, en 599, derde lid, Rv).
Onderdeel c ziet op twee categorieën ambtshandelingen met dezelfde kostprijs, bestaande uit dezelfde kostenposten. De kostprijzen van KPMG-producten 22 («betekening van het verzoekschrift tot faillietverklaring») en 24 («diverse aanzeggingen bij exploot») zijn gelijk aan die van de exploten van betekening van verzoekschriften met oproeping om in rechte te verschijnen en, voor zover in dit artikel geen ander tarief voor een specifieke aanzegging is opgenomen, van aanzeggingen. Deze ambtshandelingen omvatten onder meer de exploten van betekening van een verzoekschrift tot faillietverklaring met oproeping (artikel 6 Faillissementswet), van aanzegging aan beslagdebiteur of verzekerde (artikel 479n Rv), van aanzegging door de pandhouder tot overname van de executie van verpande zaken (artikel 461a Rv), van aanzegging van de volgende beslaglegger aan de eerste executant over te zullen gaan tot openbare verkoop (artikel 459, eerste lid, Rv), van aanzegging aan executant, geëxecuteerde en beperkt gerechtigde door de bevoorrecht cumulant (artikel 458, tweede lid, Rv) en van aanzegging van dag en uur van verkoop van inbeslaggenomen roerende zaken (artikel 449 Rv). Het bevel tot nakoming dat eerst na betekening van de titel wordt gedaan en het hernieuwd bevel tot betaling zijn aanzeggingen met de strekking van een sommatie en vallen onder dit onderdeel. Onderdeel e omvat derhalve eveneens het hernieuwd bevel tot betaling voorafgaande aan beslag op onroerende zaken (artikel 503 Rv) en de bevelen tot betaling voorafgaande aan beslag op onroerende zaken (artikel 502, eerste lid, jo 439 Rv), tot ontruiming van een onroerende zaak (artikel 555, eerste lid, Rv), tot betaling voorafgaand aan beslag op een schip (artikel 563, eerste lid, jo 439 Rv) en tot afgifte voorafgaand aan executie tot afgifte van een schip (artikel 568 jo 508 en 509 Rv) of luchtvaartuig (artikel 584r, eerste lid, jo 584b, 563 sub 1 en 439 Rv).
Onderdeel d fungeert als restcategorie voor de ambtshandelingen met dezelfde kostprijs als KPMG-product 3 («overbetekening diverse beslagen»). Dit onderdeel ziet op de betekening van processen-verbaal en andere exploten, voor zover die in artikel 2 niet van een ander tarief is voorzien, en op de betekening van eerdere exploten (de «over»betekening). Voorbeelden zijn de exploten van (over-)betekening van het proces-verbaal aan de derde-eigenaar die de executie moet dulden (artikel 435, tweede lid, Rv), van een proces-verbaal aan de (pretense) derde-eigenaar (artikel 435, derde lid, Rv), van het proces-verbaal van executoriaal beslag op roerende zaken of derzelver nadere aanduiding aan de geëxecuteerde en de bewaarder (artikel 443, eerste lid, Rv), van het proces-verbaal met sommatie van de beslagdebiteur tot aanwezigheid bij de opening van een ruimte als bedoeld in artikel 444a Rv, van het proces-verbaal van conservatoir beslag op een schip (artikel 728a, eerste lid, jo 565, derde lid, Rv), van het proces-verbaal van conservatoir beslag op een schip aan de hypotheekhouder (artikel 728a, tweede lid, jo 508 Rv), van de dagvaarding ex artikel 2:336, 2:342 en 2:343 BW aan de vennootschap (artikel 997a Rv), van titel par-suite-d'instance, van het proces-verbaal van bewaargeving (artikel 446, tweede lid, Rv), van beslag aan derde (artikel 455, tweede lid, Rv) en het exploot houdende betekening van het proces-verbaal ex artikel 455a Rv, van het proces-verbaal ex artikel 440 Rv aan de derde schuldenaar (artikel 461d Rv), van het proces-verbaal van executoriaal beslag op aandelen aan de schuldenaar (artikel 474d Rv), van het proces-verbaal van verkoop en grosse aan de vennootschap (artikel 474h, tweede lid, Rv), van het proces-verbaal van derdenarrest aan de beslagdebiteur (artikel 475c Rv), van het proces-verbaal van beslag tot afgifte aan de deurwaarder die reeds eerder beslag legde (artikel 492, tweede lid, Rv), van het proces-verbaal van beslag op onroerende zaken (artikel 505, eerste lid, Rv), van het proces-verbaal van beslag op onroerende zaken aan de eerste hypotheekhouder (artikel 508, eerste lid, Rv), van beslag op een schip aan de eigenaar en/of anderen (artikel 565, derde en vierde lid, Rv), van het proces-verbaal van beslag op een verhypothekeerd schip aan de hypotheekhouder (artikel 568 jo 508 en 509 Rv), van het bevel tot betaling voorafgaand aan beslag op een luchtvaartuig (artikel 584b, eerste lid, jo 439 Rv), van het proces-verbaal van beslag op een luchtvaartuig aan de beslagene (artikel 854d, derde lid, Rv), van de beschikking tot termijnverlenging (artikel 700, derde lid, Rv), van het proces-verbaal van conservatoir beslag op roerende zaken (artikel 702, eerste lid, jo 443 Rv), van het proces-verbaal van conservatoir beslag op rechten (artikel 718 jo 475c Rv), van het proces-verbaal van conservatoir beslag op aandelen (artikel 720 jo 475d Rv), van het proces-verbaal van conservatoir beslag onder een derde (artikel 720 jo 475d Rv), van een dagvaarding van de beslagdebiteur aan de derde beslagene (artikel 721 Rv), van een proces-verbaal van conservatoir eigenbeslag (artikel 724, tweede lid, jo 475d Rv), van een proces-verbaal van conservatoir beslag op onroerende zaken (artikel 726 jo 505 eerste lid Rv), van betekening van volgend beslag aan de eerste beslaglegger en de eventuele bewaarder (artikel 457, eerste lid, Rv) en het Openbaar Ministerie (artikel 457, tweede lid, Rv) en de staat van belanghebbenden bij de verdeling van de opbrengst (artikel 481, tweede lid, Rv). Onder onderdeel d valt ook het exploot van betekening van de overgang van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging (artikel 431a Rv),
Onderdeel e ziet op de processen-verbaal van beslag op roerende zaken, niet-registergoederen, voor zover die elders in artikel 2 niet van een ander tarief zijn voorzien, en op het proces-verbaal van nadere aanduiding van in beslag genomen roerende zaken (artikel 443 jo 440 en 702 Rv). In veel gevallen zal het proces-verbaal van beslag tevens ook de (nadere) aanduiding van de in beslag genomen roerende zaken bevatten. In sommige gevallen, bij voorbeeld bij zeer grote hoeveelheden in beslag genomen roerende zaken of tijdsnood, is dat niet mogelijk en wordt het proces-verbaal op voet van artikel 443 Rv opgemaakt. Naar aard en bewerkelijkheid komt het procesverbaal van nadere aanduiding van de in beslag genomen goederen met het proces-verbaal van het beslag. De kostprijs van de hierbedoelde ambtshandelingen is gelijk aan die van KPMG-product 4 («proces-verbaal beslag op roerende zaken»). Er is geen onderscheid tussen executoriaal (artikel 440 Rv) en conservatoir (artikel 440 Rv jo 702 Rv) beslag. De hierbedoelde ambtshandelingen omvatten de exploten van conservatoir deelgenotenbeslag (artikel 733 jo 711 en 440 e.v. Rv), vreemdelingenbeslag (artikel 765 jo 711 en 440 e.v. Rv), maritaal beslag (artikel 768–770 jo 711 en 440 e.v. Rv) en cumulatief beslag op reeds beslagen roerende zaken (artikel 457 jo 440 en 443 Rv), het proces-verbaal houdende conservatoir beslag op vervoerde zaken (artikel 626 jo 711, 461d en 708 Rv) of vervoerde roerende zaken ten aanzien waarvan hulp werd verleend (artikel 636 jo 711, 461d en 708 Rv).
Onderdeel f ziet op een specifieke vorm van beslag, het zogeheten safeloketbeslag (artikel 444a-444b Rv), dat door de aard van het beslag complexer en tijdrovender is dan andere vormen van beslag op roerende zaken. De kostprijs is daarom apart berekend (KPMG-product 5).
Onderdeel g ziet op processen-verbaal van beslag op rechten aan toonder of order, aandelen op naam, effecten op naam die geen anderen zijn, en overige rechten als bedoeld in artikel 474bb Rv (vgl. de Eerste afdeling A van de Tweede Titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Rechtsvordering). Het beslag op aandelen aan toonder valt onder onderdeel i. De hierbedoelde ambtshandelingen hebben allen dezelfde kostprijs als KPMG-product 9 («proces-verbaal beslag op rechten») en omvatten onder meer het deelgenotenbeslag (artikel 733 jo 474a-474bb Rv), vreemdelingenbeslag (artikel 765 jo 474a-474bb Rv) en maritaal beslag (artikel 768–770 jo 474a-474bb Rv) als conservatoir beslag op rechten, en de processen-verbaal van beslag op rechten ex artikel 50 Zaaizaad- en plantgoedwet, van executoriaal (artikel 474a-474bb Rv) en conservatoir (artikel 718 Rv jo 474a-474bb Rv) beslag op rechten. Hieronder valt ook beslag op andere aandelen op naam dan aandelen in een Nederlandse naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, en op effecten die geen aandelen zijn.
Onderdeel h heeft betrekking op processen-verbaal van beslag op aandelen op naam in NV's en BV's, die dezelfde kostprijs hebben als KPMG-product 10 («proces-verbaal beslag op aandelen»). Binnen de ambtshandelingen die in het KPMG-rapport zijn aangeduid met «proces-verbaal beslag op aandelen» is onderscheid gemaakt tussen het meer tijdrovende beslag op aandelen op naam en het minder tijdrovende beslag op aandelen aan order of toonder. De processtappen van laatstbedoeld beslag komen overeen met die van het proces-verbaal van beslag op niet-periodieke betaling (KPMG-product 12). De kostprijs van processen-verbaal van beslag op aandelen (KPMG-product 10) ziet derhalve alleen op executoriaal (artikel 474c e.v. Rv) en conservatoir (artikel 715 Rv jo 474c e.v. Rv) beslag op aandelen op naam, bijvoorbeeld de processen-verbaal van deelgenotenbeslag (artikel 733 jo 474c e.v. Rv), vreemdelingenbeslag (artikel 765 jo 474c e.v. Rv) en maritaal beslag (artikel 768–770 jo 474c e.v. Rv) op aandelen op naam.
Onderdeel i ziet onder meer op processen-verbaal van beslag op aandelen aan toonder. De kostprijs daarvan is gelijk aan die van processen-verbaal van beslag onder derden (ongeacht de aard van het beslagobject, tenzij het betreft beslag onder derden op periodieke betalingen), die eveneens onder dit onderdeel vallen. De kostprijs is gelijk aan die van KPMG-product 12 («beslag op niet-periodieke betalingen»). Omdat beslag op periodieke betalingen minder arbeidsintensief is en een lagere kostprijs heeft, is dat ondergebracht in onderdeel j. De hierbedoelde ambtshandelingen omvatten de processen-verbaal houdende relaas van executoriaal (artikel 475 Rv) of conservatoir (artikel 718 jo 475 Rv) derdenbeslag, en executoriaal (artikel 479l-479q Rv) of conservatoir (artikel 718 jo 479l-479q Rv) beslag onder levensverzekeraar, uiteraard voor zover het geen beslag op periodieke uitkeringen betreft.
Onderdeel j ziet op processen-verbaal van conservatoir (artikel 718 jo 475b-478 jo 475 Rv) of executoriaal (artikel 475b-478 jo 475 Rv) derdenbeslag op periodieke betalingen dat geen beslag tot verhaal van alimentatie is. Deze ambtshandelingen hebben dezelfde kostprijs als KPMGproduct 11 («beslag op periodieke betalingen»). Met het oog op de lagere kostprijs is het proces-verbaal van beslag tot verhaal van alimentatie uitgezonderd en ondergebracht in onderdeel k.
Onderdeel k. Hoewel het proces-verbaal van beslag tot verhaal van alimentatie (artikel 479b Rv) is aan te merken als proces-verbaal van beslag onder derden op periodieke betalingen, is het als een eenvoudiger variant daarvan met het oog op de lagere kostprijs afzonderlijk opgenomen.
Onderdeel l ziet op de ambtshandelingen die vallen onder de algemene noemer «proces-verbaal van beslag onder de schuldeiser zelf» die de kostprijs hebben van KPMG-product 13. Dit tarief geldt ongeacht de aard van het beslagobject.
Onderdeel m ziet op het proces-verbaal van executie tot afgifte van roerende zaken die geen registergoederen zijn (KPMG-product 14). Voor het geval waarin deze ambtshandelingen samenlopen met de ambtshandelingen bedoeld in onderdeel n, voorziet artikel 5 in een kostprijsverlaging omdat er dan sprake is van een gedeeltelijke overlap in werkprocessen. De hierbedoelde ambtshandelingen omvatten onder meer de processen-verbaal houdende executie tot afgifte van schepen (artikel 582 eerste lid jo 491 en 492 Rv) en luchtvaartuigen (artikel 584r, tweede lid, jo 491 en 492 Rv) en het proces-verbaal tot afgifte van beschermde tekeningen en modellen (artikel 14bis Benelux-Merkenwet).
Onderdeel n ziet op het proces-verbaal van beslag tot afgifte of levering van roerende zaken (artikel 730 jo 491 en 492 Rv) met de kostprijs van KPMG-product 15. Hieronder vallen onder meer de processen-verbaal houdende relaas van conservatoir (artikel 730 jo 491 en 492 Rv) of executoriaal (artikel 492 Rv) beslag tot afgifte, van deelgenotenbeslag (artikel 733 jo 491 en 492 Rv), vreemdelingenbeslag (artikel 765 jo 491 en 492 Rv) of maritaal beslag (artikel 768 jo 491 en 492 Rv) als conservatoir beslag tot afgifte, van beslag tot afgifte van een cultuurgoed (artikelen 1008–1012 Rv) en het proces-verbaal houdende beslag op verpande roerende zaken door de pandhouder (artikel 496 Rv).
Onderdeel o heeft betrekking op het proces-verbaal van beslag op onroerende zaken, waarvan kostprijs overeenkomt met die van KPMG-product 16 («executoriaal beslag op onroerende zaken»). Hieraan toegevoegd is het proces-verbaal van beslag op in Nederland te boek gestelde luchtvaartuigen, omdat de kostprijs daarvan overeenkomt met die van van KPMG-product 16. Beslag op niet in Nederland te boek gestelde luchtvaartuigen is arbeidsintensiever en de kostprijs daarvan is afzonderlijk door KPMG vastgesteld. Laatstgenoemde kostprijs komt overeen met de kostprijs van al dan niet in Nederland te boek gestelde schepen (onderdeel q). De in onderdeel o bedoelde ambtshandelingen omvatten onder meer de processen-verbaal van deelgenotenbeslag (artikel 733 jo 725 en 505 e.v. Rv), vreemdelingenbeslag (artikel 765 jo 725 en 505 e.v. Rv) en maritaal beslag (artikel 768–770 jo 725 e.v. Rv) op deze zaken en de processen-verbaal houdende relaas van executoriaal (artikel 504 Rv) of conservatoir (artikel 725 Rv) beslag op onroerende zaken.
Onderdeel p spreekt voor zich. De meest voorkomende ambtshandeling die onder dit cluster valt, is het exploot houdende verklaring aan en machtiging van de Bewaarder der Hypotheken tot doorhaling van een beslag op onroerende zaken (artikel 513a Rv). Deze ambtshandeling is met het oog op de lagere kosten afgezonderd van de ambtshandelingen bedoeld in onderdeel d, die eveneens onder KPMG-product 24 vallen.
Onderdeel q heeft betrekking op het proces-verbaal van executoriaal (artikel 565 Rv) en conservatoir (artikel 728 jo 565 Rv) beslag op schepen en executoriaal (artikel 584c, eerste lid, Rv) of conservatoir (artikel 729d jo 584c Rv) beslag op niet in Nederland te boek gestelde luchtvaartuigen. De kostprijzen zijn afzonderlijk berekend (KPMG-producten 19 en 20), maar komen overeen. KPMG-product 20 ziet op niet in Nederland te boek gestelde luchtvaartuigen. De kosten gemoeid met het proces-verbaal van beslag op wel in Nederland te boekgestelde luchtvaartuigen zijn lager en komen overeen met die van het proces-verbaal van beslag op onroerende zaken (onderdeel o).
Onderdeel r ziet op het proces-verbaal van gerechtelijke bewaargeving (KPMG-product 6), waartoe worden gerekend de processen-verbaal van inbewaringgeving van gerede penningen (artikel 445 Rv) of roerende zaken die geen registergoederen zijn (artikel 446, tweede lid, en 709, eerste lid, Rv) en processen-verbaal houdende gerechtelijke bewaring van luchtvaartuigen (artikel 584c, derde lid, jo 445 en 446 Rv).
Onderdeel s ziet op de aankondiging van een openbare verkoop door aanplakking van biljetten met de aanduiding van de plaats, de dag en het uur van de openbare verkoop, en van de aard van de te verkopen zaken. De kostprijs is gebaseerd op KPMG-product 7 («aanplakking»).
Onderdeel t ziet op het proces-verbaal dat de gerechtsdeurwaarder opstelt van de executoriale openbare verkoop van roerende zaken (artikel 469 Rv). De kostprijs geldt ongeacht de aard van de verkochte roerende zaken en is gebaseerd op KPMG-product 8 («executoriale verkoop»).
Onderdeel u heeft betrekking op de overname van de executie door een hypotheekhouder die uit hoofde van zijn recht tot executoriale verkoop bevoegd is de executie over te nemen. Deze dient zulks binnen veertien dagen nadat het beslag aan hem is betekend met inachtneming van artikel 544, tweede lid, Rv aan de executant aan te zeggen (artikel 509 Rv). Dat geschiedt bij het exploot waarop het onderhavige onderdeel betrekking heeft. De kostprijs daarvan is afzonderlijk berekend (KPMG-product 17).
Onderdeel v ziet op het proces-verbaal dat wordt opgesteld ter zake van gedwongen ontruiming van onroerende zaken door een gerechtsdeurwaarder (artikel 556 Rv). De kostprijs is gebaseerd op KPMG-product 18.
Onderdeel w. De artikelen 599 tot en met 611 Rv bevatten bepalingen over de ten uitvoerlegging van lijfsdwang. Artikel 602 Rv stelt nadere vereisten waaraan het proces-verbaal daarvan, naast de gewone vereisten van een exploot, moet voldoen. Onderdeel w ziet op dit proces-verbaal van gijzeling met inbegrip van de akte van ingevangenisstelling. De kostprijs is gebaseerd op KPMG-product 21. Indien het wetsvoorstel tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken tot wet wordt verheven en in werking treedt, zullen de kosten naar verwachting niet wezenlijk veranderen. Wel zal het proces-verbaal van aanbeveling in gijzeling (onderdeel x) vervallen.
Onderdeel x. Van het proces-verbaal van gijzeling wordt onderscheiden het proces-verbaal van aanbeveling in gijzeling, waarbij de betrokkene zijn vrijheid al is ontnomen en een belangrijk deel van de werkzaamheden (waaronder overbrenging naar het Huis van Bewaring) niet hoeft plaats te vinden. De tijdsduur van bepaalde onderdelen wordt met de helft verminderd. Dit onderdeel voorziet om die reden in een afzonderlijk tarief voor het proces-verbaal van aanbeveling in gijzeling.
Onderdeel y ziet op de betekening van de akte van procureur tot procureur (vgl. de artikelen 264, 278 en 833 Rv), die een lagere kostprijs heeft dan de andere vormen van betekening en afzonderlijk is berekend (KPMG-product 23). Indien meergenoemd wetsvoorstel tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal de betekening van de akte van procureur tot procureur als afzonderlijke ambtshandeling vervallen. Met het oog op de aanpassing van dit besluit is deze ambtshandeling ondergebracht in het laatste onderdeel.
In de gerechtsdeurwaarderspraktijk is het ontvangen van betalingen soms (onderdeel van) een ambtshandeling, bijvoorbeeld het ontvangen van de koopsom van in beslag genomen en openbaar verkochte zaken en de na derdenbeslag op de derde geïnde vordering van de schuldenaar, en soms een nevenwerkzaamheid (artikel 20, derde lid, onder c, Gdw). Artikel 3 ziet uitsluitend op het innen en verrekenen van gelden als ambtshandeling. Daarvan is slechts sprake indien de ontvangen gelden executieopbrengst zijn. In de meeste gevallen zijn de daarmee gemoeide kosten reeds als afrondend bestanddeel verdisconteerd in de door KPMG berekende integrale kostprijzen. In die gevallen bestaat geen aanleiding een afzonderlijk schuldenaarstarief vast te stellen. Dat is anders in het geval van executoriaal derdenbeslag op periodieke betalingen. Daarmee zijn als regel meer tijd en handelingen gemoeid. Artikel 3 ziet alleen op de afwikkeling van het beslag op vorderingen tot periodieke betalingen. De in dit artikel onder a bedoelde ambtshandeling omvat onder meer inning van de door de derde betaalde geldsommen (artikel 477, eerste lid, Rv), de (bruto-netto) berekeningen en aanpassing(en) van de beslagvrije voet (artikel 475d, zevende lid, en 475g, eerste lid, Rv), schriftelijke opgave van de executiekosten aan de derde (artikel 477, tweede lid, Rv), de verdere executie van de opbrengst (artikel 477, vijfde lid, Rv) en de uitkering van de netto opbrengst aan de executant, zo nodig met afdracht van het overschot aan de geëxecuteerde (artikel 480, eerste lid, Rv). Ook de in onderdeel b en c bedoelde ambtshandelingen omvatten deze werkzaamheden, zij het dat de gerechtsdeurwaarder die het oudste beslag legde voor alle beslagleggers int en de netto opbrengst verdeelt indien overeenstemming is bereikt (artikel 478 en 480, tweede lid, Rv). De tarifering is gebaseerd op de relevante door KPMG getarifeerde afrondende werkzaamheden (verwerking van betaling, correspondentie, uitbetaling en restitutie). Het tarief geldt in beginsel ongeacht de frequentie van deze werkzaamheden, met dien verstande dat uit de tarifering per maand volgt dat het tarief niet wordt toegepast in maanden waarin afdracht en uitkering (tijdelijk) stagneert, bijvoorbeeld als gevolg van een nieuw beslag tot verhaal van een preferente vordering of weerstand van de beslagene. Veelal wordt bij enkelvoudig beslag maandelijks en bij meervoudige beslag per kwartaal uitgekeerd. De kosten daarvan zijn berekend op kwartaalbasis en naar rato uitgedrukt in de kosten per maand. Deze tarieven kunnen slechts worden verhoogd met de kosten voortvloeiend uit de noodzakelijke verschotten en uit de (voor de opdrachtgever) niet-verrekenbare omzetbelasting (artikelen 9 en 10).
In voorkomende gevallen zal de gerechtsdeurwaarder de hem opgedragen ambtshandeling niet kunnen afronden. Artikel 8 voorziet in een regeling voor gevallen waarin de ambtshandeling in de executiefase eerst na een vergeefse poging kon worden afgerond en waarin de eerdere vergeefse poging voor de afgeronde ambtshandeling kostenverhogend werkt. Artikel 4 voorziet in een schuldenaarstarief voor de kosten van dergelijke voorbereidende werkzaamheden, gericht op de uitvoering van bepaalde taken in de executiefase die bij of krachtens wet aan de gerechtsdeurwaarder zijn opgedragen, maar die in het geheel niet tot een afgeronde ambtshandeling leiden omdat zij voortijdig worden gestaakt. Indien dat is toe te rekenen aan feiten of omstandigheden die voor rekening en risico van de schuldenaar komen, is het redelijk om de reeds gemaakte kosten van een tarief te voorzien en aan de schuldenaar in rekening te brengen. Overeenkomstig het advies van de commissie is het vaste schuldenaarstarief in artikel 4 beperkt tot die gevallen waarin de schuldenaar alsnog geheel of gedeeltelijk presteert. Met artikel 4 wordt voorts tegemoetgekomen aan de veelal zwakke onderhandelingspositie van de schuldenaar in de executiefase. Deze vindt in een vast tarief bescherming tegen excessieve kosten. Verhaal van schade, waarvan de hoogte afhankelijk kan zijn van hetgeen tussen gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever (vrij) is overeengekomen en waarop de schuldenaar geen invloed heeft, kan tot onbillijke en ongelijke uitkomsten leiden. Artikel 4 ziet op reeds aangevangen ambtshandelingen in de executiefase die niet worden afgerond, omdat de schuldenaar alsnog geheel presteert en de tenuitvoerlegging van de executoriale titel om die reden niet kan worden doorgezet. Het ziet tevens op gevallen waarin de opdrachtgever in verband met prestatie (al dan niet gedeeltelijk of in termijnen) de tenuitvoerlegging beëindigt. Daarvan is geen sprake, indien de tenuitvoerlegging slechts wordt opgeschort en later wordt hervat. Voor doorberekening van deze kosten is vereist dat de gerechtsdeurwaarder voor het verrichten van de ambtshandeling is aangetreden op de plaats waar die zou worden verricht, bijvoorbeeld, in geval van beslag op een roerende zaak de plaats waar het verhaalsobject zich bevindt, in geval van lijfsdwang de plaats waar de schuldenaar zich bevindt of in geval van gedwongen ontruiming de te ontruimen onroerende zaak. Dat voorkomt dat het vaste tarief reeds bij prestatie wordt berekend voordat de gerechtsdeurwaarder daadwerkelijk aan de slag is gegaan. Voor de schuldenaar stelt het een controleerbaar begin van uitvoering van de ambtshandeling veilig.
Het tarief is berekend op basis van de helft van de kostprijs van het volledige werkproces dat tot de volledig voltooide ambtshandeling leidt. Het kan worden verhoogd met de kosten voortvloeiend uit de noodzakelijk verschotten en uit de (voor de opdrachtgever) niet-verrekenbare omzetbelasting (artikelen 9 en 10). Indien de gerechtsdeurwaarder zich op grond van een wettelijk voorschrift voor de goede verrichting van de uiteindelijk gestaakte ambtshandeling heeft laten bijstaan door een getuige, kan het tarief worden verhoogd met de helft van de verhoging die daarvoor in artikel 6 is vastgesteld. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat, indien de schuldenaar alsnog aan de gerechtsdeurwaarder betaalt, de ontvangst en kwitantie geen (bestanddelen van de) ambtshandeling vormen, aangezien het geen executieopbrengsten betreft en de ontvangst en kwitantie niet bij wettelijk voorschrift aan de gerechtsdeurwaarder is opgedragen of voorbehouden.
Op basis van de aanbevelingen van KMPG en de Commissie, voorziet artikel 5 in een matiging van het op kostprijs gebaseerde schuldenaarstarief bij samenloop van ambtshandelingen. Indien aan het procesverbaal houdende executie tot afgifte van roerende zaken (KPMG-product 14) het proces-verbaal houdende beslag tot afgifte van roerende zaken (KPMG-product 15) vooraf gaat en beide ambtshandelingen door dezelfde gerechtsdeurwaarder ten aanzien van dezelfde onroerende zaak of zaken worden uitgevoerd, is sprake van een dubbeltelling van de duur van een deel van de processtappen. Deze dubbeltelling wordt in artikel 5 gecorrigeerd.
In bepaalde gevallen voorziet een wettelijk voorschrift in de mogelijkheid dat de gerechtsdeurwaarder zich kan laten bijstaan door één of twee getuigen, bijvoorbeeld bij het leggen van executoriaal beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn (artikel 440, tweede lid, Rv), bij gedwongen ontruiming van onroerende zaken (artikel 556, tweede lid, Rv) of bij het leggen van beslag op schepen (artikel 564, tweede lid, Rv) en luchtvaartuigen (artikel 584c, tweede lid, Rv). Gebruikelijk is dat de gerechtsdeurwaarder zich, indien noodzakelijk, laat bijstaan door één getuige, veelal een personeelslid of een door de gerechtsdeurwaarder ingehuurde derde, bijvoorbeeld een voormalig politie-functionaris. Bijstand door getuigen bij de verrichting van een ambtshandeling heeft een kostenverhogende werking. De commissie heeft geadviseerd de kosten van bijstand door één getuige in de tarieven tot uitdrukking te brengen en daarvoor twee vaste tarieven berekend op basis van de gemiddelde tijdsduur van de bijstand van de getuige bij de tenuitvoerlegging van de titel en de gemiddelde kosten van een ondersteunend medewerker. De kosten zijn gerelateerd aan tijdsduur. Ook de gemiddelde tijdsduur per ambtshandeling varieert. In het belang van de overzichtelijkheid en bruikbaarheid is er niet voor gekozen per afzonderlijke ambtshandeling de tariefverhogingen aan te geven, maar deze tot twee tarieven te beperken. Deze zijn gebaseerd op de ambtshandelingen waarbij inzet van getuigen verhoudingsgewijs veelvuldig noodzakelijk is (beslag op roerende zaken en ontruiming van onroerende zaken). Deze aanvullende tarieven kunnen slechts aan de schuldenaar worden doorberekend, indien de bijstand van de getuige berust op een wettelijk voorschrift. In de overige gevallen kan de gerechtsdeurwaarder zich uiteraard ook laten bijstaan door een of meerdere getuigen, maar de kosten daarvan kunnen niet aan de schuldenaar worden doorberekend.
De bij artikel 2 vastgestelde kostprijzen van ambtshandelingen zijn gebaseerd op de gemiddelde tijdsduur die met de ambtshandeling is gemoeid. Artikel 7 voorziet in een vast uurtarief waarmee enkele van de in artikel 2 neergelegde basistarieven wordt verhoogd, indien uitzonderlijk veel tijd gemoeid is met de verrichting ter plaatse door de gerechtsdeurwaarder. Het gaat hier niet om de tijdsduur die gemoeid is met het gehele proces van voorbereiding, uitvoering en afwikkeling van de ambtshandeling, maar om de ter plaatse van de tenuitvoerlegging door de ambtelijk bevoegde functionaris bestede tijd. Artikel 7 geeft tijdsnormen van anderhalf en drie uur als drempelwaarden die voor berekening van het aanvullende uurtarief moeten zijn overschreden. Het vormt een waarborg tegen veelvuldige toepassing van deze verhoging in andere dan uitzonderlijk langdurige gevallen. De tenuitvoerlegging ter plaatse moet de normale tijdsduur met meer dan een uur te boven moet zijn gegaan. De drempelwaarde is overeenkomstig het advies van de KPMG en de commissie gesteld op anderhalf uur, indien het gaat om de ambtshandelingen bedoeld in de onderdelen e, f, g, h en n van artikel 2, die overeenkomen met de producten 4, 5, 9, 10 en 15 in het KPMG-rapport (beslag op roerende zaken, het zogeheten «safe loket»-beslag, beslag op rechten, beslag op aandelen op naam en beslag tot afgifte van roerende zaken) en drie uur voor de ambtshandelingen bedoeld in de onderdelen m, q, r, t, v en w van artikel 2, die overeenkomen met de producten 6, 8, 14, 18, 19, 20 en 21 in het KPMG-rapport (gerechtelijke inbewaargeving, executoriale verkoop, executie tot afgifte van roerende zaken, ontruiming van onroerende zaken, beslag op schepen of luchtvaartuigen en gijzeling). Eerst indien de verrichting ter plaatse deze tijdsnormen overstijgt, wordt het standaard basistarief verhoogd met een uurtarief dat per kwartier in rekening wordt gebracht. Dat tarief is het gemiddelde van het uurtarief inclusief overhead van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder en de gerechtsdeurwaarder (de ambtelijk bevoegde functionarissen) en bevat reeds het opslagpercentage voor redelijke winst. Het uurtarief mag slechts worden berekend indien uit het proces-verbaal blijkt dat de tenuitvoerlegging de drempelwaarde heeft overschreden. Indien overstijging van de drempelwaarde niet uit het proces-verbaal blijkt, blijft de verhoging achterwege. De verhoging van de kostprijs per kwartier waarmee de drempelwaarde is overschreden, wordt eveneens toegepast op de kostprijsverhogende bijstand door de getuige indien de gerechtsdeurwaarder zich in het belang van de goede verrichting van de ambtshandeling genoodzaakt ziet om die in te roepen (artikel 6). Ook in dat geval is de drempelwaarde (anderhalf, respectievelijk drie uur) afhankelijk van de ambtshandeling in kwestie.
De ambtshandeling is in artikel 2 beschreven in termen van de afgeronde ambtshandeling, die ook de daarvoor noodzakelijke voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden omvat. De praktijk kent tal van situaties waarin de ambtshandeling (vooralsnog) niet kan worden voltooid. Artikel 4 voorziet in een regeling voor situaties waarin de ambtshandeling nimmer zal worden afgerond omdat de schuldenaar alsnog geheel of gedeeltelijk presteert. Artikel 8 ziet op situaties waarin de ambtshandeling, nadat een eerdere poging of pogingen om een de schuldenaar toe te rekenen reden vergeefs is gebleven, uiteindelijk wel kan worden gerealiseerd. In dergelijke gevallen werkt de eerdere poging kostprijsverhogend. Op het advies van de commissie is de aan de schuldenaar in rekening te brengen verhoging beperkt tot enkele ambtshandelingen in de executiefase.
Het eerste lid ziet op de vergeefse poging tot betekening aan het adres van de schuldenaar in de executiefase. Omdat het risico van de vergeefse poging in de eerdere fase redelijkerwijs voor risico van de opdrachtgever komt, worden de aanvullende kosten slechts op grond van artikel 434a Rv (en niet tevens op grond van de artikelen 57, vijfde lid, en 57a, derde lid, Rv) in rekening gebracht. De kostprijsverhoging is beperkt tot die gevallen waarin het adres van de schuldenaar, ondanks verificatie in de registers, onjuist is gebleken.
Het tweede lid ziet op aanvullende kosten van één of meer vergevorderde pogingen tot beslag op roerende zaken, niet zijnde registergoederen, die vergeefs bleken wegens de afwezigheid van de schuldenaar. Ingevolge artikel 444 Rv heeft de gerechtsdeurwaarder ter inbeslagneming, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, toegang tot elke plaats en kan hij zich daartoe vervoegen bij de burgemeester of een politiefunctionaris die tevens hulpofficier van Justitie is. In veel gevallen wegen de belangen van binnentreden echter niet op tegen de bescherming van het huisrecht en kan het beslag op dat moment niet worden gelegd. Hoewel de gerechtsdeurwaarder het adres van de schuldenaar wellicht meerdere malen zal bezoeken, stelt onderdeel a veilig dat slechts één poging kan leiden tot verhoging van het vaste schuldenaarstarief. Onderdeel b verlangt dat de gerechtsdeurwaarder de schuldenaar vooraf op de hoogte heeft gesteld van zijn komst en het doel daarvan. De tijdsaanduiding dient daarbij voldoende concreet te zijn om de schuldenaar de gelegenheid te bieden op dat tijdstip daadwerkelijk aanwezig te kunnen zijn. Onderdeel b waarborgt daarmee dat de schuldenaar kan voorkomen dat hij door zijn afwezigheid, bijvoorbeeld in verband met zijn werkzaamheden, wordt geconfronteerd met kostenverhoging. Om de gemaakte kosten voor vergoeding door de schuldenaar in aanmerking te kunnen laten komen, moet ingevolge onderdeel c exploot (proces-verbaal) zijn opgemaakt, waarin de gevolgde gang van zaken wordt gerelateerd. Deze regeling is eveneens van toepassing in geval van pogingen tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
Artikel 9 ziet op onkosten die de gerechtsdeurwaarder bij de verrichting van een ambtshandeling bij voorraad betaalt en nadien in rekening brengt (verschotten), bijvoorbeeld de kosten van de slotenmaker bij de executie van een veroordeling tot ontruiming of het voor inschrijving verschuldigde kadastrale recht bij een beslag op een onroerende zaak. Onder bepaalde omstandigheden behoort het doen van verschotten als bestanddeel tot de ambtshandeling en kunnen de kosten aan de schuldenaar worden doorberekend. Deze zijn exclusief BTW. De gerechtsdeurwaarder verrekent de in de factuur vermelde en hem in rekening gebrachte omzetbelasting en brengt de opdrachtgever BTW in rekening over de uiteindelijke ambtshandeling waarvan het doen van verschotten een bestanddeel is. Voor gevallen waarin de opdrachtgever de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte omzetbelasting niet kan verrekenen, voorziet artikel 10 in de verhoging van het vaste tarief, inclusief de daarin tot uitdrukking gebrachte verschotten, met een percentage dat gelijk is aan het BTW-percentage. Aangezien het hier gaat om een bestanddeel van de ambtshandeling, is vereist dat het doen van de verschotten rechtstreeks met die ambtshandeling samenhangt en voor een goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk is.
Onderdeel a van het eerste lid waarborgt dat de kosten slechts dan ten laste van de schuldenaar komen, indien zowel het doen van de verschotten als het beloop daarvan voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk waren. Dit is met name van belang in die fase van de rechtsactie waarin verschotten zonder voorafgaande rechterlijke beoordeling ten laste van de schuldenaar komen. Rechterlijke toetsing kan plaatsvinden in een executiegeschil of in het kader van rangregeling. In het belang van de verificatie bepaalt onderdeel a tevens dat de verschotten afzonderlijk aan de voet van het exploot worden gespecificeerd. Onderdeel b sluit van doorberekening uit de verschotten die reeds zijn verdisconteerd, bijvoorbeeld in de kostenveroordeling. Mede in het belang van de verificatie vereist onderdeel c nadere waarborgen ingeval van verschotten waarvan de hoogte niet bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. In dat geval zijn de kosten niet tevoren vastgesteld en bekendgemaakt. Aan de vermelding van verschotten als kosten van GBA informatie, uittreksels uit het handelsregister en inschrijvingen in openbare registers kan een lichtere eis worden gesteld dan aan de vermelding van kosten die derden, veelal op commerciële basis en tegen uurtarief, factureren.
Het tweede lid voorziet in de verklaring van de gerechtsdeurwaarder die de noodzaak – zowel voor wat betreft het doen van de verschotten als ook voor wat betreft het beloop daarvan – van de gedane verschotten bevestigt. Aangezien het verschot naar zijn aard geen winstelement voor de gerechtsdeurwaarder bevat en ook indirect profijt moet worden uitgesloten, dient de gerechtsdeurwaarder in het exploot te verklaren geen rechtstreeks of middellijk belang te hebben in de onderneming van de derde die de kosten factureert.
Het derde lid schrijft voor dat een afschrift van de factuur van de desbetreffende dienst of levering aan het exploot wordt gehecht. Dat garandeert dat uit het exploot blijkt welke aanvullende kosten voor rekening van de schuldenaar komen. Indien deze vermelding achterwege blijft, kunnen de kosten van de verschotten niet aan de schuldenaar in rekening worden gebracht. Niet altijd zal het bedrag van de verschotten reeds op het tijdstip van het exploot bekend zijn. In voorkomende gevallen ontvangt de gerechtsdeurwaarder de factuur van de door hem ingeschakelde derde pas na enige tijd. In dat geval moet hij de vermelding van de exacte hoogte van de verschotten naderhand maar uiterlijk op de vijftiende dag na de maand waarin de desbetreffende levering of de dienst is verricht aan het exploot toevoegen en, met het oog op de kenbaarheid daarvan, de schuldenaar daarvan in kennis stellen. Deze termijn sluit aan bij de termijn die in artikel 35, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gesteld voor uitreiking van de factuur.
Artikel 10 voorziet in een nadere tariefdifferentiatie op basis van de omzetbelastingplichtigheid van de opdrachtgever. Daaraan ligt ten grondslag het feit dat omzetbelasting, waarmee de gerechtsdeurwaardersdiensten zijn belast, een kostprijsverhogende factor voor de opdrachtgever is indien deze de belasting niet kan verrekenen. Daarvan is in het algemeen sprake, indien de opdrachtgever geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de Omzetbelasting 1968, of indien de vordering betrekking heeft op een vrijgestelde prestatie als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Omzetbelasting 1968. Indien de in rekening gebrachte omzetbelasting wel kan worden verrekend, vormt die geen kostenpost. In artikel 10 wordt deze aanvullende schade gedeeltelijk in de schuldenaarstarieven verdisconteerd in de vorm van een extra verhoging met een percentage dat gelijk is aan het BTW-percentage. De verhoging bestaat dus niet uit omzetbelasting. De verhoging wordt slechts toegepast indien de opdrachtgever verklaart de omzetbelasting niet te kunnen verrekenen en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot vermeldt dat de kosten om die reden zijn verhoogd. Een verwijzing naar het onderhavige artikel kan daarbij volstaan. De BTW-schade wordt niet in alle gevallen geheel geredresseerd, aangezien de basis van de belastingheffing en die van de verhoging niet dezelfde zijn. De omzetbelastingheffing wordt immers berekend over het tussen de gerechtsdeurwaarder en de opdrachtgever (vrij) overeen te komen tarief, en de verhoging op grond van artikel 10 over de op de gemiddelde kostprijs berekende vaste schuldenaarstarieven. De keuze voor een vaste verhoging met een vast percentage waarborgt echter dat de vaste schuldenaartarieven niet afhankelijk zijn van de afspraken tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder waarop de schuldenaar geen invloed heeft. Daarmee wordt voorkomen dat de schuldenaar wordt geconfronteerd met (hoge) kosten die niet zijn gerelateerd aan de geleverde prestatie.
De in § 1 vastgestelde bedragen van procesinleidende en executoriale ambtshandelingen zijn op kostprijs gebaseerd. Dat betekent echter niet dat de kosten van alle ambtshandelingen die konden worden verricht, daadwerkelijk ten laste van de schuldenaar behoren te komen. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot onredelijke uitkomsten. Artikel 11 strekt tot voorkoming van onnodige kosten voor de schuldenaar en vormt daarmee een aanvulling op de beroeps- en gedragsregels van de gerechtsdeurwaarders (die het voorkomen van onnodige kosten voorschrijven) en het civiele recht. In de door artikel 11 bestreken gevallen is § 1 niet van toepassing. In die gevallen zijn geen schuldenaarstarieven aan de desbetreffende ambtshandeling verbonden en komen de kosten van de desbetreffende ambtshandeling niet voor rekening van de schuldenaar.
Onderdeel a voorziet in een gemitigeerd noodzaaksvereiste. Het geeft de rechter, bijvoorbeeld bij de proceskostenveroordeling of een executiegeschil, de mogelijkheid de vaste schuldenaarstarieven buiten toepassing te laten, indien hij gegeven de omstandigheden van het geval van oordeel is dat de opdrachtgever in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot de desbetreffende ambtshandeling om zijn doel te realiseren. Bij die beoordeling wordt uiteraard rekening gehouden met de belangen van de schuldeiser en die van de schuldenaar. Indien de legitieme belangen vande schuldeiser in geen verhouding staan tot de aangewende middelen, bijvoorbeeld indien de schuldeiser zijn doel met aanzienlijk minder of goedkopere middelen had kunnen bereiken, kan doorberekening van de vaste schuldenaarstarieven kennelijk onredelijk zijn. In voorkomende gevallen kan daarbij van belang zijn wie tot de desbetreffende handeling bevoegd was. Indien de ambtshandeling tot de exclusieve bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder behoorde, of indien de rechter heeft bepaald dat zij door een gerechtsdeurwaarder moest worden verricht (vgl. artikel 6 Faillissementswet, artikel 429r Rv), heeft de opdrachtgever feitelijk geen keuze gehad tussen de (ambtelijke) diensten van de gerechtsdeurwaarder en de diensten van andere en wellicht goedkopere (juridische) hulpverleners om zijn doel te realiseren. Onderdeel a vereist rechterlijke toetsing, die noodzakelijkerwijs een marginaal karakter zal hebben. De beoordeling is niet aan de gerechtsdeurwaarder die met de beschikbare gegevens veelal ook niet zal zijn toegerust om die beoordeling te maken. Uiteraard is het in een voorkomend geval van geschil eerst aan de schuldenaar en de opdrachtgever om een oplossing te zoeken.
Onderdeel b ziet op een bijzondere situatie waarin kosten van exploten, ondanks het feit dat het doen daarvan noodzakelijk kan zijn voor het bereiken van het door de opdrachtgever beoogde doel en de kosten niet nodeloos zijn gemaakt, toch niet ten laste van de schuldenaar behoren te komen. Onder omstandigheden kan een gebrek dat nietigheid meebrengt bij exploot worden hersteld. In de huidige regeling van de artikelen 92 tot en met 94 Rv is de mitigering van de nietigheid en de herstelmogelijkheid beperkt tot dagvaardingen. Indien het wetsvoorstel 26 855 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal een algemene herstelmogelijkheid (voor alle exploten) gelden (artikel 1.6.20). Het is het rechtvaardig dat de kosten van een dergelijk herstelexploot niet voor rekening van de schuldenaar komen. Dat geldt eveneens ten aanzien van exploten waarbij een lichter gebrek (dat geen nietigheid meebrengt) wordt hersteld.
Anders dan de vaste schuldenaarstarieven, zijn de bedragen die gerechtsdeurwaarders voor de opgedragen ambtshandelingen aan de opdrachtgevers in rekening kunnen brengen afhankelijk van de tussen hen gemaakte afspraken. Daarbij zal ook het door de opdrachtgever bij wijze van voorschot te betalen bedrag worden overeengekomen. Het voorschot waarborgt de voldoening van een deel van het overeengekomen bedrag alvorens de opgedragen ambtshandeling wordt verricht. Aangezien het door de gerechtsdeurwaarder verlangde voorschot gevolgen kan hebben voor zijn ministerieplicht als openbaar ambtenaar, is het van belang dat de hoogte van de voorschotten niet geheel ter discretie van de betrokken partijen staat. De ministerieplicht stelt immers toegang tot de rechter en tenuitvoerlegging van executoriale titels veilig. In § 2 worden om die reden nadere regels gesteld over de maximale hoogte van de voorschotten. Het staat de gerechtsdeurwaarder uiteraard vrij om geen of een lager voorschot te verlangen dan het maximaal toelaatbare.
Overeenkomstig het advies van de commissie wordt voor het maximaal te vragen voorschot geen hoger of lager bedrag gehanteerd dan de daadwerkelijke kostprijzen die zijn vastgesteld in § 1.
Het eerste lid waarborgt dat het voorschot ten hoogste gelijk is aan het bedrag dat bij toepassing van de vaste schuldenaarstarieven voor de opgedragen ambtshandeling of reeks van ambtshandelingen berekend mag worden. Daarbij blijft het tarief voor de ambtshandeling die wegens geheel of gedeeltelijke prestatie wordt gestaakt (artikel 4) buiten beschouwing, aangezien dat zich gewoonlijk eerst manifesteert na aanvang van de werkprocessen die uiteindelijk tot de verrichting van de opgedragen ambtshandeling leiden. Omdat in voorkomende gevallen wel redelijkerwijs kan worden voorzien dat een of meerdere pogingen aanvankelijk vergeefs kunnen blijven voordat de opgedragen ambtshandeling kan worden afgerond, kan die mogelijkheid wel bij de voorschotberekening worden betrokken (artikel 8). Bij de berekening van het voorschot blijft artikel 11, onderdeel a, buiten beschouwing. Daarmee wordt voorkomen dat de gerechtsdeurwaarder – veelal op basis van door de opdrachtgever verstrekte gegevens die daarvoor ontoereikend kunnen blijken te zijn – moet komen tot een beoordeling die bovendien uiteindelijk aan de rechter is.
Het tweede lid ziet op andere ambtshandelingen dan bedoeld in artikel 2. De ambtshandelingen die in artikel 2 zijn opgenomen omvatten niet alle ambtshandelingen; daarnaast zijn er ambtshandelingen die niet van een vast schuldenaarstarief zijn voorzien. Het tweede lid stelt veilig dat de gerechtsdeurwaarder daarvoor niet meer dan een redelijke bedrag als voorschot kan vragen. Tegen onredelijk hoge voorschotten worden tuchtrechtelijke maatregelen bedreigd.
Artikel 40 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Stb. 1999, 580) voorziet in vergoeding aan gerechtsdeurwaarders aan wie in een zaak waarin op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, het uitbrengen van een exploot of het opmaken van een proces-verbaal is opgedragen of die bijstand hebben verleend bij de tenuitvoerlegging van de in een zodanige zaak gegeven uitspraak. Artikel 13 van dit besluit voorziet in een bijzondere regeling ten aanzien van de voorschotten voor die gevallen waarin de opdrachtgever een rechtzoekende is die op grond van onvoldoende financiële draagkracht aanspraak kan maken op rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet op de rechtsbijstand. Het beoogt toegang tot de ambtelijke diensten van de gerechtsdeurwaarder te waarborgen door het maximaal van de opdrachtgever te verlangen voorschot te beperken tot de kosten van de noodzakelijke verschotten.
§ 3 Slot- en overgangsbepalingen
Met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet is de vijfde titel van de Wet tarieven in burgerlijke zaken vervallen (artikel 87, eerste lid, Gdw). Ingevolge artikel 87, tweede lid, Gdw blijft het bepaalde bij en krachtens deze vijfde titel van toepassing met betrekking tot de vergoeding van reeds verrichte ambtshandelingen. Overgangsrecht is op dat punt niet noodzakelijk. Indien het wetsvoorstel tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken (kamerstukken II, 1999/2000, 26 855) tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal het onderhavige besluit op enkele punten moeten worden gewijzigd. Daarbij zullen de thans nog in guldens vermelde tarieven in Euro's worden uitgedrukt.
Artikel 14 strekt tot bestendiging van de nieuwe, op kostprijs gebaseerde tarieven. Deze worden jaarlijks geactualiseerd met behulp van een objectieve indexering, waarmee de feitelijke kostenstijging van ambtshandelingen per jaar wordt gecompenseerd. De indexeringsformule is op basis van de kostprijsanalyse door KPMG ontworpen en door de commissie in haar advies overgenomen. De opgenomen indexeringsvariabelen dekken de mutaties in de twee belangrijkste kostenveroorzakende posten: loonkosten (waaronder de kosten van het redelijke inkomen) en overheadkosten. Hun aandeel in de kostenmutatie is gesteld op 60% respectievelijk 40%.
De loonkostenontwikkeling wordt beheerst door loonkostenstijging en productiviteitsstijging, die beide in de indexering zijn verdisconteerd. De eerste werkt prijsverhogend; met de lonen stijgen ook de kosten van een productief uur en daarmee de productkosten. De tweede werkt prijsverlagend; met de stijging van de productiviteit per medewerker, dalen de tijdsbesteding per product en de arbeidskosten. Voor de bepaling van de loonkostenstijging wordt aangesloten bij de jaarlijkse loonontwikkelingscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Overeenkomstig het advies van KPMG en de commissie, is daarbij aangesloten bij de ontwikkeling in de CAO-lonen van alle werknemers op basis van het bruto uurloon (inclusief bijzondere beloningen) en niet bij de ontwikkeling van het bruto maandloon. Op die wijze wordt ook het effect van arbeidsduurverkorting in de kostprijsontwikkeling verdisconteerd. Voorts is aangesloten bij de feitelijke loonontwikkeling in de afgelopen periode, hetgeen waarborgt dat de indexering is gebaseerd op een reële stijging en niet op een verwachte stijging (die achteraf gecorrigeerd zou moeten worden voor de feitelijke loonkostenontwikkeling als deze afwijkt van de verwachte waarde). Voor de jaarlijkse mutatie in de arbeidsproductiviteit geldt mutatis mutandis hetzelfde. De door het CBS vastgestelde cijfers zijn bepalend. Als bron dient de beschikbare index behorend tot de nationale rekeningen met betrekking tot de arbeidsproductiviteit. Beide voor de loonkostenmutatie bepalende componenten (loonkostenstijging en productiviteitsstijging) worden in gelijke mate in de indexering meegewogen, aangezien procentuele mutaties in beide componenten van gelijke invloed op de kostenontwikkeling zijn. De stijging van overheadkosten wordt gerelateerd aan de ontwikkeling van het algemeen prijspeil, aangezien het algemeen prijspeil de meest consistente veroorzaker is van mutaties in de feitelijke overheadkosten. Ook voor het algemeen prijspeil wordt het jaarlijks door het CBS vastgestelde indexeringscijfer (de consumentenindex) aangehouden.
Met het oog op de beschikbaarheid van de noodzakelijke gegevens is de indexering gebaseerd op ontwikkelingen in de periode die eindigt op 31 december van het jaar voor het jaar waarvoor de tariefaanpassing geldt. Zo zal de aanpassing per 1 januari 2002 (het jaar t) zijn gebaseerd op ontwikkelingen in het jaar 2000 (t-2), welke ontwikkelingen worden uitgedrukt in de procentuele verhouding tussen de indices over het laatstgenoemde jaar (t-2) en het daaraanvoorafgaande jaar (t-3).
Voor de jaarlijkse indexering van de bedragen bij ministeriële regeling is aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering noodzakelijk. Deze is per 1 januari 2002 voorzien. Om die reden treedt artikel 14 eerst dan in werking.
Met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet komen het belang van het Deurwaardersreglement (Stb. 1960, 562, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 december 1999, Stb. 580) en de grondslag van de meeste daarin opgenomen bepalingen te vervallen. Artikel 15 bepaalt dat het Deurwaardersreglement wordt ingetrokken.
In artikel 10 van het Besluit tarieven in strafzaken (Stb. 1963, 469, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 mei 1998, Stb. 340) wordt verwezen naar het Deurwaardersreglement dat bij inwerkingtreding van dit besluit wordt ingetrokken. Aangezien artikel 10 betrekking heeft op tarieven wordt deze verwijzing vervangen door een verwijzing naar het onderhavige besluit.
Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 57, vijfde lid, 57a, derde lid, en 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Indien het wetsvoorstel tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken (kamerstukken II, 1999/2000, 26 855) tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal de grondslag van de schuldenaarstarieven voor de ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder in de (pre-)processuele fase (thans nog de artikelen 57, vijfde lid, en 57a, derde lid, Rv) komen te liggen in artikel 2.11.11a Rv, dat voor de plaatsing in het Staatsblad zal worden hernummerd (artikel VIII van het voorstel). Aangezien het opschrift en de aanhef van een regeling niet worden gewijzigd, voorziet artikel 17 in een bepaling waarin een wijziging van de grondslag wel tot uitdrukking kan worden gebracht.
De Staatssecretaris van Justitie,
N. A. Kalsbeek
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 augustus 2001, nr. 155.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-325.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.