Besluit van 23 maart 2001 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit1 (consignatie, ambulances en duikers)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 januari 2001, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/A&M/2000/85703;

Gelet op de artikelen 4:3, derde lid, en 5:12, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 februari 2001, no. W12.01.0035/IV);

Gezien het nader rapport van voornoemde Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 maart 2001, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/A&M/2001/15.615;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

A

Paragraaf 4.8 wordt als gewijzigd.

1. Het opschrift komt te luiden:

§ 4.8 Aanwezigheidsdienst en consignatie

2. Bij artikel 4.8:1 wordt een opschrift geplaatst, luidende:

Aanwezigheidsdienst

3. Na artikel 4.8:2 worden twee artikelen, met opschrift, ingevoegd, luidende:

Afwijking consignatie

Artikel 4.8:3
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan in afwijking van artikel 5:11, derde lid, onderdeel a, van de wet dit artikel worden toegepast, indien de aard van de arbeid met zich brengt dat het voor de werknemer te belastend is om in een aaneengesloten periode van 7 maal 24 uur consignatie opgelegd te krijgen. Elk beding waarbij op een andere manier dan in de eerste volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:11, derde lid, onderdeel a, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer in elke periode van 4 achtereenvolgende weken:

    a. ten minste 14 maal een tijdruimte van 24 achtereenvolgende uren geen consignatie wordt opgelegd en

    b. ten minste 2 maal een aaneengesloten tijdruimte van 48 uren geen arbeid verricht noch consignatie wordt opgelegd.

Artikel 4.8:4
  • 1. Uitsluitend bij collectieve regeling kan in afwijking van artikel 5:11, vierde lid, van de wet, het tweede of het derde lid van dit artikel worden toegepast, indien de aard van de arbeid met zich brengt dat de werknemer bij uitzondering consignatie wordt opgelegd dan wel de werknemer na een oproep voldoende compenserende rust wordt geboden, maar de werkgever de arbeid redelijkerwijs niet op een zodanige wijze kan organiseren dat de werknemer ten hoogste de in artikel 5:11, vierde lid, van de wet voorgeschreven gemiddelde arbeidstijd per week arbeid verricht. Elk beding waarbij op een andere manier dan in de eerste volzin is bepaald, wordt afgeweken van artikel 5:11, vierde lid, van de wet is nietig.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week arbeid verricht, mits hem in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste 4 maal voor een tijdruimte van ten hoogste 24 achtereenvolgende uren consignatie wordt opgelegd.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week arbeid verricht, mits de werknemer:

    a. in de periode van 00.00 uur tot 05.00 uur arbeid verricht als gevolg van een oproep, hij voordat zijn eerstvolgende dienst aanvangt een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren waarin hij geen arbeid verricht die een gevolg is van een oproep, of

    b. in de periode van 05.00 uur tot 06.00 uur arbeid verricht als gevolg van een oproep, hij in de periode van 24 aaneengesloten uren welke periode aanvangt op 06.00 uur een onafgebroken rust heeft van ten minste 8 uren waarin hij geen arbeid verricht die een gevolg is van een oproep.

B

Paragraaf 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 5.4:1 vervalt «, die».

2. In artikel 5.4:3, derde lid, wordt de «punt» vervangen door een «puntkomma» en wordt een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. na het verrichten van arbeid in nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren.

C

Paragraaf 5.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de artikelen 5.14:2, zesde lid, en 5.14:5, vierde lid, wordt «4 achtereenvolgende weken» telkens vervangen door: 28 achtereenvolgende dagen.

2. In artikel 5.14;5 wordt «wordt ingekort» vervangen door: worden ingekort.

3. Artikel 5.14:8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

1° Onderdeel a komt te luiden:

a. gedurende ten hoogste 21 maal in elke periode van 6 achtereenvolgende weken arbeid verricht;.

2° De onderdelen b en c worden verletterd tot c en d.

3°. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:

b. in elke periode van 6 achtereenvolgende weken gedurende ten minste 14 maal 24 achtereenvolgende uren, waarvan ten minste een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 achtereenvolgende uren, rust elders heeft;.

b. Het vierde lid vervalt.

4. Na artikel 5.14:8 wordt een nieuw artikel met opschrift toegevoegd, luidende:

Saturatieduiken

Artikel 5.14:9
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op arbeid die bestaat uit saturatieduiken en de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, verricht ten behoeve van een mijnbouwinstallatie door een werknemer van 18 jaar of ouder.

  • 2. In afwijking van de artikelen 5:7, derde lid, en 5:8, derde lid, onderdeel a, ten aanzien van de arbeidstijd per nachtdienst, en de onderdelen b tot en met d, van de wet kan dit artikel worden toegepast. Uitsluitend bij collectieve regeling kan met inachtneming van het derde lid, van de artikelen 5:3, tweede lid, en 5:5, tweede lid, van de wet worden afgeweken. Elk beding waarbij op een andere manier dan in de eerste volzin is bepaald, wordt afgeweken van de artikelen 5:3, tweede lid, 5:5, tweede lid, van de wet is nietig.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    a. gedurende ten hoogste 28 maal achtereen ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst en in een periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht;

    b. na arbeid te hebben verricht in die dienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren.

  • 4. Indien dit artikel wordt toegepast, organiseert de werkgever de arbeid van de werknemer zodanig, dat tegenover iedere periode van 24 uren waarin werkzaamheden worden verricht, als bedoeld in het eerste lid, na het beëindigen van de werkzaamheden direct aansluitend een onafgebroken rusttijd staat van ten minste 24 uren elders.

D

Artikel 5.19:3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «onderdeel a,» ingevoegd: en vierde lid,.

2. In het tweede lid wordt na «derde» telkens ingevoegd: of vierde.

3. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer in elke periode van 13 weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week arbeid verricht mits hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4.8:4, tweede lid, of aan een de voorwaarden, bedoeld in artikel 4.8:4, derde lid.

E

Na artikel 5.26:4 wordt een nieuwe paragraaf op schrift ingevoegd, luidende:

§ 5.27 Ambulancezorg

Artikel 5.27:1

Met uitsluiting van hetgeen in paragraaf 5.19 is bepaald, is deze paragraaf is van toepassing op arbeid die bestaat uit ambulancezorg en de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, verricht door de werknemer van 18 jaar of ouder.

Aanwezigheidsdienst

Artikel 5.27:2
  • 1. In afwijking van artikel 4.8:1, derde lid, onderdeel b, kan dit artikel worden toegepast.

  • 2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer vóór en nà een aanwezigheidsdienst een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren, welke rusttijd in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot éénmaal ten minste 10 uren en éénmaal ten minste 8 uren.

Bereikbaarheidsdienst

Artikel 5.27:3
  • 1. Ter aanvulling van artikel 5:11 van de wet en in afwijking van artikel 5:11, derde lid, onderdeel a, van de wet kan dit artikel worden toegepast.

  • 2. Een bereikbaarheidsdienst wordt, met inachtneming van het derde lid, uitsluitend bij collectieve regeling bepaald. Elk beding waarin op andere wijze dan in de eerste volzin is bepaald, gebruik wordt gemaakt van het derde lid, is nietig.

  • 3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste 3 maal in elke tijdruimte van 7 maal 24 uren en 37 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd.

Cumulatiebijzondere diensten

Artikel 5.27:4

Indien consignatie, aanwezigheidsdiensten en bereikbaarheidsdiensten worden opgelegd, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken consignatie, een aanwezigheidsdienst of een bereikbaarheidsdienst wordt opgelegd.

E

Artikel 7:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «4.8:2, tweede lid,» wordt ingevoegd: 4.8:3, tweede lid, 4.8:4, tweede en derde lid,.

2. Na «5.4:2, derde lid» vervalt het woordje «en».

3. «5.14:3, derde lid, voor zover het betreft artikel 5.14:2, vijfde en achtste lid» wordt vervangen door: 5.14:3, derde lid, voor zover het betreft artikel 5.14:2, vijfde tot en met achtste lid.

4. «5.14:8, derde en vierde lid» wordt vervangen door: 5.14:8, derde lid, 5.14:9, derde en vierde lid.

5. Na «5.26:4, tweede lid,» wordt ingevoegd: 5.27:2, tweede lid, 5.27:3, derde lid, 5.27:4,.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in het Staatsblad.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 maart 2001

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de tiende april 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

Bij de parlementaire behandeling van de Arbeidstijdenwet is de motie-Hofstra c.s. (kamerstukken II 1994/95, 23 646 nr. 53) aangenomen waarin de regering is gevraagd om binnen drie jaar na inwerkingtreding van de wet, de in de wet geregelde consignatieregeling (artikel 5:11) te evalueren. Naar aanleiding van het evaluatieonderzoek en na overleg met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties is besloten om afwijkingsmogelijkheden in het Arbeidstijdenbesluit op te nemen. Van de afwijkingsmogelijkheden in de artikelen 4.8:3 en 4.8:4 kan alleen gebruik worden gemaakt wanneer daarover in collectief overleg overeenstemming is bereikt.

Artikel 4.8:3

In artikel 4.8:3 wordt een mogelijkheid geboden om af te wijken van artikel 5:11, derde lid, onderdeel a, van de Arbeidstijdenwet. In dit artikellidonderdeel is geregeld dat een werknemer in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten minste twee maal een aaneengesloten periode van 7 maal 24 uur niet geconsigneerd mag zijn. Dit houdt in dat een werknemer dus ook twee maal een periode van 7 maal 24 uur wel geconsigneerd mag zijn. Afhankelijk van het soort werk dat door een werknemer wordt verricht, kan een periode van 7 maal 24 uur aaneengesloten geconsigneerd zijn een te grote belasting vormen. Dit kan het geval zijn bij arbeid waarbij er regelmatig oproepen voorkomen, en de nachtrust van de werknemer wordt onderbroken.

De afwijkingsmogelijkheid in artikel 4.8:3 van het Arbeidstijdenbesluit maakt het mogelijk om het aantal van 14 te consigneren dagen te spreiden over 4 weken. Het spreiden van het aantal te consigneren dagen kan ook worden gebruikt om een rooster te maken waarbij werknemers op een vaste dag of dagen geconsigneerd zijn. Bij de combinatie van arbeid en zorg, maar ook andere activiteiten (bv. sport), kan het voor een werknemer minder belastend zijn om op vaste dagen geconsigneerd te zijn, en dus op vaste dagen vrij te zijn.

In artikel 4.8:3, tweede lid, onderdeel b, is aangegeven dat wanneer er gekozen worden voor een spreiding van het aantal te consigneren dagen, de werkgever ervoor moet zorgen dat een werknemer in elke periode van vier weken twee maal een periode van 48 uur rust heeft, waarin hij geen gewone dienst heeft en ook niet geconsigneerd is. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat door de mogelijkheid van het spreiden van de consignatie, er een situatie zou kunnen ontstaan waarbij een werknemer alle dagen of door een reguliere dienst of door consignatie aan het werk gebonden zou zijn. De regeling van de wet biedt de garantie dat de werknemer in elk geval twee maal per vier weken een wekelijkse rust (van 36 uur)geheel vrij is. De werknemer verricht dan geen arbeid en is ook niet geconsigneerd. Artikel 4.8:3 biedt iets meer bescherming voor de werknemer door twee maal een periode van 48 uur werk- en consignatie-vrij te verplichten. De werkgever zal de arbeid doorgaans zo organiseren dat de wekelijkse rust die de werknemer op grond van artikel 5:3 van de Arbeidstijdenwet moet genieten, in deze periode valt.

Artikel 4.8:4

In artikel 4.8:4 van het Arbeidstijdenbesluit wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van artikel 5:11, vierde lid, van de Arbeidstijdenwet. In dit artikellid wordt bepaald dat een werknemer die gedurende de nacht geconsigneerd is, gemiddeld ten hoogste 40 uur per week mag werken, gerekend over een periode van 13 weken.

In collectief overleg kan worden overeengekomen worden dat een werknemer ten hoogste 45 uur per week mag werken. De voorwaarden die daaraan zijn verbonden zijn geformuleerd in het tweede en derde lid van artikel 4.8:4 van het Arbeidstijdenbesluit. Zoals in het eerste lid van dit artikel is aangegeven moet voldaan worden aan òf de voorwaarde uit het tweede lid, òf de voorwaarde uit het derde lid. In collectief overleg kan overeengekomen worden voor welke voorwaarde wordt gekozen

De voorwaarde in artikel 4.8:4, tweede lid, houdt in dat een werknemer maar zeer beperkt geconsigneerd kan worden, namelijk maximaal 4 keer een periode van ten hoogste 24 uur per vier weken. Dit kan bij voorbeeld betekenen dat een werknemer één (vaste) dag per week geconsigneerd is.

De voorwaarden in het derde lid van artikel 4.8:4 beogen de belasting voor de werknemer te beperken door na een oproep tijdens de nacht een rustperiode te garanderen.

Onderdeel a van dit artikellid houdt in dat wanneer een werknemer tussen 0.00 uur en 05.00 uur wordt opgeroepen, hij voordat hij weer aan een reguliere dienst begint een periode van 8 uur rust gehad moet hebben, waarin hij niet is opgeroepen en dus niet heeft gewerkt. Enige voorbeelden:

(1). Een werknemer is geconsigneerd tussen twee dagdiensten, tussen 17.30 en de volgende ochtend 8.30 uur. De werknemer wordt 's nachts om 03.00 uur opgeroepen en werkt tot 04.30 uur. Deze werknemer blijft in de periode tot 8.30 uur nog wel geconsigneerd, maar als hij verder niet meer wordt opgeroepen, mag hij om 12.30 uur zijn gewone dienst aanvangen. Als de werknemer om 7.00 nogmaals wordt opgeroepen en dan tot 8.00 uur werkt, dan mag hij pas om 16.00 uur zijn gewone dienst aanvangen.

(2). Een werknemer is geconsigneerd van vrijdag 17.30 tot maandag 9.00 uur. Deze werknemer wordt opgeroepen zaterdagochtend om 02.00 uur en is tot 07.00 uur aan het werk. Verder wordt hij het hele weekend niet meer opgeroepen. Deze werknemer mag maandagochtend weer op de normale tijd zijn dienst beginnen omdat hij meer dan 8 uur aaneengesloten rust heeft gehad zonder te zijn opgeroepen voordat zijn volgende dienst aanvangt.

Artikel 4.8:4, derde lid, onderdeel b, houdt in dat wanneer een werknemer die gedurende de nacht geconsigneerd is, wordt opgeroepen tussen 05.00 en 06.00 uur, hij aansluitend aan zijn consignatie wel een gewone dienst mag aanvangen, maar wel voor de volgende ochtend 06.00 uur een aaneengesloten periode van 8 uur rust moet hebben waarin hij geen arbeid verricht. Dus wanneer een werknemer wordt opgeroepen om 05.30 uur en werkt tot 07.00 uur, mag hij wel om bv. 9.00 uur zijn gewone dienst starten. Maar tot de volgende ochtend 06.00 uur moet hij in elk geval 8 uur rust hebben. Dat kan bijvoorbeeld wanneer hij na afloop van zijn gewone dienst niet geconsigneerd is. Onderdeel b van het derde lid van artikel 4.8:4 is van toepassing wanneer een werknemer tussen 05.00 en 06.00 uur is opgeroepen. Indien hij al wel eerder in de nachtelijke periode is opgeroepen, is onderdeel a van dit artikellid van toepassing en moet de werknemer eerst een rustperiode te genieten voordat hij zijn volgende dienst begint. Wanneer de werknemer zowel tussen 00.00 en 05.00 uur als tussen 05.00 en 06.00 uur arbeid verricht als gevolg van een oproep dat geldt de voorwaarde uit onderdeel a: 8 uur rust voordat de werknemer aan zijn gewone dienst begint.

Bij zowel onderdeel a als b van het derde lid van artikel 4.8:4 geldt dat, wanneer een werknemer niet is opgeroepen, of alleen buiten het nachtvenster is opgeroepen, er geen nadere eisen worden gesteld, en de gemiddelde arbeidstijd dus 45 uur mag bedragen over een periode van 13 weken.

Onderdeel B

Op 10 november 2000 is een wijziging van het Arbeidstijdenbesluit (registratie van arbeids- en rusttijden in de mijnbouw, bakkerijsector en bioscoopbedrijf) in werking getreden. Die wijziging maakt het mogelijk dat jeugdige bakkersleerlingen in het kader van hun opleiding 's nachts werkzaamheden verrichten om zo praktijkervaring op te doen. Bij deze wijziging is echter geen nadere normering opgenomen over de rusttijd die in acht moet worden genomen na het verrichten van arbeid in nachtdienst.

De wijziging van het derde lid van artikel 5.4:3 voorziet hierin. Jeugdige bakkersleerlingen moeten na arbeid in een nachtdienst een rustperiode van 14 uur hebben. Deze rustperiode is gelijk aan de rustperiode na een nachtdienst die werknemers van 18 jaar en ouder moeten hebben op grond van artikel 5:8 van de wet.

Onderdeel C

In onderdeel C wordt een aantal wijzigingen aangebracht in de regeling van de mijnbouw.

De eerste wijziging in onderdeel C waarbij 4 achtereenvolgende weken is vervangen door 28 achtereenvolgende dagen geeft een betere afstemming met de overige leden van de betreffende artikelen waarin ook wordt gesproken van achtereenvolgende dagen.

In onderdeel C wordt ook artikel 5.14:8 van het Arbeidstijdenbesluit gewijzigd.

Op grond van artikel 2:8, onderdelen a, b en c, van de Arbeidstijdenwet is de wet ook van toepassing op duikwerkzaamheden ten behoeve van de mijnbouwinstallaties op het continentaal plat verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie of een zeeschip. De Arbeidstijdenwet is van toepassing op duikers die als werknemer werkzaam zijn, maar op grond van artikel 2.2:1 van het Arbeidstijdenbesluit is de wet, voor zover aangeduid als strafbare feiten, ook van toepassing op duikers die als zelfstandige werkzaam zijn.

De wijziging van artikel 5.14:8 betreft een wijziging met betrekking tot duikwerkzaamheden ten behoeve van een mijnbouwinstallatie. De reeds bestaande regeling bleek in de praktijk veel knelpunten op te leveren. Het uitvoeren van duikwerkzaamheden is seizoensgebonden. Bovendien zijn de duikers afhankelijk van het getij en van de weersgesteldheid. Hierdoor wordt het aantal «werkbare dagen» beperkt. Door de aanpassing van de regeling sluit deze beter aan bij de werkzaamheden van de sector en bij de onzekere factoren waar de sector mee te maken heeft. Binnen een periode van 6 weken mag een duiker ten hoogste 21 dagen feitelijk werken. Verder moet hij tenminste 14 dagen rust «elders» hebben, waarvan tenminste 7 dagen aaneengesloten. Met «elders» wordt bedoeld «aan de wal». De overige 7 dagen werkt de duiker in principe niet, maar heeft hij ook geen rust aan de wal. Dit kunnen dagen zijn die de duikers aan boord van een zeeschip doorbrengen, maar waarop zij door de weersomstandigheden niet kunnen werken.

Op werkdagen heeft de duiker ten minste een aaneengesloten rust van 8 uur in elke periode van 24 uur. In een dienst kan 10 uur arbeid worden verricht, bij incidenteel overwerk 12 uur. Wanneer er sprake is van een nachtdienst mag, inclusief incidenteel overwerk, maximaal 10 uur per dienst worden gewerkt.

Vervolgens wordt via onderdeel C in paragraaf 5.14 naast de wijziging van artikel 5.14:8 een apart artikel 5.14:9 opgenomen voor het saturatieduiken. Het gaat hierbij om werkzaamheden aan of ten behoeve van mijnbouwinstallaties die door duikers worden uitgevoerd met behulp van saturatietechniek. De werknemers verblijven enige tijd achtereen in een«duikersklok». De druk in deze cabine wordt gedurende een bepaalde periode verhoogd tot het niveau van de waterdruk die heerst op de plek waar de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Vervolgens kunnen de werknemers met de werkzaamheden aanvangen. De decompressie, de periode waarin de druk in de cabine weer langzaam wordt verlaagd tot het normale niveau kan (afhankelijk van de diepte waarop is gewerkt) een aantal dagen tot ruim een week in beslag nemen. Het is zowel nationaal als internationaal gebruik om de totale periode van compressie tot en met decompressie ten hoogste 28 dagen achtereen te laten duren. Wanneer de werknemer ten hoogste 14 dagen achtereen zou mogen werken, zoals voor werkzaamheden met betrekking tot mijnbouw-installaties nu is toegestaan, zou bij het saturatieduiken onevenredig veel tijd aan compressie en decompressie worden besteed ten opzichte van de tijd dat feitelijk op diepte wordt gewerkt.

Het onderhavige artikel maakt het mogelijk dat de werknemers bij het genoemde saturatieduiken ten hoogste 28 dagen achtereen in saturatie kunnen doorbrengen. Tijdens deze dagen mag ten hoogste 11 uur per dienst of nachtdienst worden gewerkt en moet de werknemer na een dienst van 12 uur tenminste 12 uur aaneengesloten rust genieten. Tevens is geregeld dat de werknemer aansluitend aan een saturatieperiode een periode vrij heeft. Deze periode moet tenminste zo lang zijn als de totale duikperiode heeft geduurd.

Overigens geldt bovengenoemde regeling niet uitsluiten voor de saturatieduikers zelf. Ook de mensen die buiten de duikersklok zeer direct met hen samenwerken kunnen van de genoemde uitzondering gebruik maken.

Tot slot wordt opgemerkt dat van artikel 5.14:9 alleen gebruik kan worden gemaakt wanneer daarover in collectief overleg overeenstemming is bereikt.

Onderdeel D

Voor de sector verpleging en verzorging wordt in artikel 5.19:3, derde lid, de mogelijkheid geboden maximaal 3 keer per week en maximaal 26 keer per 13 weken bereikbaarheidsdiensten op te leggen. Bereikbaarheidsdiensten zijn vergelijkbaar met consignatiediensten met dien verstande dat het voorzienbaar is dat de betrokken werknemer zal worden opgeroepen, maar het tijdstip waarop de oproep zal plaatsvinden onbekend is.

Wanneer bereikbaarheidsdiensten de nachtelijke periode omvatten, geldt thans dat, evenals voor consignatiediensten, de gemiddelde arbeidsduur per 13 weken ten hoogste 40 uur bedraagt. Ook voor deze bereikbaarheidsdiensten zal in collectief overleg mogen worden overeengekomen dat de gemiddelde arbeidsduur per 13 weken maximaal 45 uur mag bedragen, mits aan dezelfde voorwaarden wordt voldaan als bij consignatiediensten. Deze in de brief van 10 mei 2000 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1999/2000, 25 092 nr. 9) en door de Tweede Kamer onderschreven wijziging van de bereikbaarheidsdienst voor de verpleging en verzorging is in onderdeel D via toevoeging van een vierde lid aan 5.19:3 vorm gegeven. Een en ander betekent dat bij bereikbaarheidsdiensten gemiddeld langer per week gewerkt mag worden, maar dat daar een compenserende rust tegenover staat.

Onderdeel E

In onderdeel E wordt een nieuwe paragraaf aan het Arbeidstijdenbesluit toegevoegd, dat betrekking heeft op de ambulancezorg. Op grond van artikel 5.27:1 kan deze paragraaf worden toegepast voor werknemers in de ambulancezorg. Het gaat om zowel de chauffeur van de ambulance, de verpleegkundige die meerijdt met de ambulance als de centralist. Wanneer deze paragraaf wordt toegepast, is de toepassing van paragraaf 5.19 (verpleging en verzorging) uitgesloten. Van de afwijkingen die in deze paragraaf kan alleen gebruik worden gemaakt wanneer daar in collectief overleg overeenstemming is bereikt.

Artikel 5.27:2

Een werkgever mag op grond van art. 4.8:1 derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit de rusttijd van 11 uur vóór en na een aanwezigheidsdienst eenmaal in elke periode van 7 maal 24 uren inkorten tot 8 uur. Gezien de zwaarte van de aanwezigheidsdiensten is het voor de werknemer van belang dat hij voldoende rust geniet tussen twee aanwezigheidsdiensten. Het is daarom niet wenselijk om de rusttijd vaker dan eenmaal per week in te korten tot 8 uur. Op grond van onderhavig artikel mag de werkgever naast de inkorting tot 8 uur nog eenmaal per 7 maal 24 uur inkorten tot 10 uur. Deze inkorting maakt het mogelijk om vrij kort na elkaar drie aanwezigheidsdiensten te draaien. Dit maakt het inroosteren van aanwezigheidsdiensten iets makkelijker in een periode waarin minder mensen beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in en vakantieperiode of bij ziekte.

Artikel 5.27:3

De ambulancezorg kenmerkt zich door de vereiste paraatheid van de ambulancediensten, 24 uur per dag en 7 dagen per week. Het Arbeidstijdenbesluit maakt het mogelijk om zowel aanwezigheidsdiensten, als bereikbaarheidsdiensten en consignatie te draaien.

Op grond van artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit mag een werknemer gemiddeld twee aanwezigheidsdiensten per week draaien. Bij een aanwezigheidsdienst is de aanwezigheid van de werknemer op de werkplek vereist. Dit levert een grotere belasting op voor de werknemer dan het draaien van een bereikbaarheidsdienst. Hierbij kan de werknemer in principe gewoon thuis bereikbaar zijn om op oproep arbeid te kunnen verrichten. Artikel 5.27:3 van het Arbeidstijdenbesluit maakt het mogelijk om ten hoogste drie maal per 7 dagen en 37 maal per 13 weken een bereikbaarheidsdienst te draaien

Dit aantal bereikbaarheidsdiensten wordt verantwoord geacht omdat er niet wordt afgeweken van de vereiste gemiddelde arbeidstijd per week van maximaal 40 uur per week (berekend over 13 weken).

Artikel 5.27:4

Artikel 5.27:4 van het Arbeidstijdenbesluit bepaalt dat wanneer een werknemer zowel bereikbaarheidsdiensten als aanwezigheidsdiensten of consignatie opgelegd krijgt, hij in het totaal niet meer dan drie maal per 7 dagen en 26 maal per 13 weken een bijzondere dienst mag draaien.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1998, 407, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 oktober 2000, Stb. 473.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven