Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 1999, 302 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 1999, 302 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan te passen aan de uitkomsten van de evaluatie en voorts op enige andere punten te repareren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de Ruimtelijke Ordening1 wordt als volgt gewijzigd.
Artikel 1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
planologische kernbeslissing: een plan als bedoeld in artikel 2a;
concrete beleidsbeslissing: een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.
Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «en concrete beleidsbeslissingen» vervangen door: of nota's.
2. In het eerste lid wordt na de tweede volzin een volzin ingevoegd, luidende: Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de vaststelling van andere plannen op grond van deze wet in acht genomen.
3. In het eerste lid komt de vierde volzin (nieuw) te luiden: De in het eerste volzin bedoelde plannen worden voorbereid door Onze Ministers, wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen.
4. In het eerste lid, vijfde volzin (nieuw), wordt «zodanig» geschrapt.
5. In het eerste lid, zevende volzin (nieuw), wordt «zodanig» vervangen door: het.
6. Het tweede lid komt te luiden:
2. Met betrekking tot de voorbereiding van het plan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat het ontwerp gedurende ten hoogste twaalf weken ter inzage ligt en gedurende die periode desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren kan worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Een ieder kan gedurende de termijn van terinzageligging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar maken aan de eerstverantwoordelijke van Onze Ministers als bedoeld in het eerste lid.
7. Het zesde lid tot en met tiende lid worden vervangen door vier leden, luidende:
6. Het plan wordt uiterlijk negen maanden na de terinzagelegging, bedoeld in het tweede lid, aan de instemming van de Tweede Kamer der Staten-Generaal onderworpen. De motivering van het plan vermeldt in elk geval op welke wijze door de Ministerraad bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met opvattingen als bedoeld in het tweede lid, uitkomsten van het bestuurlijk overleg, bedoeld in het derde lid, en het advies, bedoeld in het vierde lid.
7. Alvorens omtrent instemming te besluiten stelt de Tweede Kamer Onze in het eerste lid bedoelde Ministers in de gelegenheid het plan te wijzigen. De Tweede Kamer zendt het plan, voor zover zij daarmee heeft ingestemd, onverwijld naar de Eerste Kamer. De Eerste Kamer besluit tot verlening of tot onthouding van instemming met het plan, zoals het daar ligt. De Eerste Kamer wordt geacht te hebben ingestemd met het plan, indien zij niet binnen vier weken na ontvangst van het plan uitdrukkelijk tot behandeling ervan besluit.
8. De bekendmaking van het plan waarmee beide Kamers hebben ingestemd geschiedt door terinzagelegging op door Onze in het eerste lid bedoelde Ministers te bepalen plaatsen. Voorafgaand aan de bekendmaking wordt in de Staatscourant en in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen aangekondigd op welke plaatsen en vanaf welk tijdstip het plan ter inzage zal liggen.
9. Het plan treedt in werking met ingang van de dag volgende op die waarop het overeenkomstig het achtste lid ter inzage is gelegd.
Artikel 2b wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid wordt «Een plan als bedoeld in artikel 2a, negende lid» vervangen door: Een planologische kernbeslissing.
2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
4. Voor zover de herziening of intrekking een concrete beleidsbeslissing betreft is het derde lid niet van toepassing.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «zesde tot en met tiende lid» vervangen door: zesde tot en met negende lid.
Artikel 4a komt te luiden:
1. Provinciale staten kunnen voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien. Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de uitwerking of afwijking bedoeld in het tiende lid of bij de vaststelling van gemeentelijke of regionale plannen als bedoeld in de hoofdstukken IV of IVA van deze wet in acht genomen. Provinciale staten geven bij het plan aan in hoeverre het voorgenomen beleid is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het provinciale milieubeleid, het provinciale waterhuishoudingsbeleid of het provinciale verkeers- en vervoersbeleid en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het geldende provinciale milieubeleidsplan, het geldende provinciale waterhuishoudingsplan of het geldende provinciale verkeers- en vervoersplan te herzien. Een streekplan strekt tot grondslag aan aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, vijfde lid.
2. Gedeputeerde staten zijn met de voorbereiding belast. Hierbij horen zij de provinciale planologische commissie en plegen zij overleg met alle bij het plan betrokken andere bestuursorganen.
3. Het ontwerp voor een streekplan ligt gedurende vier weken voor een ieder ter inzage op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het plan betrekking heeft. Tevens kunnen gedurende die periode de stukken desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.
4. Van de terinzagelegging geven gedeputeerde staten tevoren kennis in de Staatscourant en in een of meer in de provincie verspreide dag- of nieuwsbladen of op een andere geschikte wijze. Burgemeester en wethouders van elke gemeente op wier gebied het plan betrekking heeft, maken de terinzagelegging bovendien in een of meer in de gemeente verspreide dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt, bekend. De kennisgevingen en bekendmakingen houden mededeling in van de mogelijkheid tot het naar voren brengen van bedenkingen.
5. Gedurende de in het derde lid genoemde termijn kan een ieder schriftelijk zijn bedenkingen omtrent het ontwerp inbrengen. Provinciale staten stellen belanghebbenden en degenen die tijdig hun bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp. Van de gedachtenwisseling wordt een verslag gemaakt dat binnen twee weken aan de aanwezigen wordt toegezonden.
6. Binnen vier maanden na afloop van de in het derde lid genoemde termijn stellen provinciale staten het streekplan vast. Zij kunnen hun beslissing éénmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Voor zover bij de vaststelling van het plan wijzigingen worden aangebracht ten opzichte van het ontwerp en de gewijzigde vaststelling een concrete beleidsbeslissing betreft, wordt de inspecteur van de ruimtelijke ordening tevoren in de gelegenheid gesteld alsnog daartegen bedenkingen in te brengen.
7. Voor zover het ontwerp van een streekplan zijn grondslag vindt in een in een planologische kernbeslissing opgenomen concrete beleidsbeslissing is het vijfde lid niet van toepassing.
8. Behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 4b, eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van het streekplan binnen twee weken na de dagtekening daarvan bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft. Het vierde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
9. Besluiten tot vaststelling van een streekplan worden terstond na dagtekening aan Onze Minister medegedeeld door toezending van een afschrift. Indien in het streekplan een concrete beleidsbeslissing is opgenomen gaat het afschrift vergezeld van een exemplaar van het streekplan.
10. Bij een streekplan wordt bepaald, in hoeverre gedeputeerde staten volgens bij het plan aan te geven regelen het plan moeten uitwerken en binnen bij het plan te bepalen grenzen van het plan mogen afwijken. De uitwerking of afwijking kan geen concrete beleidsbeslissing inhouden.
11. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding, vormgeving en inrichting van streekplannen.
Na artikel 4a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor zover in het streekplan een concrete beleidsbeslissing is opgenomen kan Onze Minister binnen vier weken na de toezending van het afschrift van het besluit tot vaststelling van het streekplan provinciale staten schriftelijk mededelen dat hij overweegt ten aanzien van die concrete beleidsbeslissing toepassing te geven aan artikel 6.
2. Onze Minister geeft slechts toepassing aan het eerste lid, indien de inspecteur van de ruimtelijke ordening op grond van artikel 4a, vijfde of zesde lid, bedenkingen tegen die concrete beleidsbeslissing heeft ingebracht wegens kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid.
3. Indien Onze Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van het streekplan met ingang van de zesde week na de dagtekening daarvan bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft. Artikel 4a, vierde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid, zendt hij gelijktijdig een afschrift van zijn mededeling aan de Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.
5. Binnen twaalf weken na dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling beslist Onze Minister omtrent toepassing van artikel 6.
6. Onze Minister maakt zijn besluit binnen een week na dagtekening daarvan bekend aan provinciale staten. Indien Onze Minister niet heeft beslist binnen de in het vierde lid bedoelde termijn, wordt het besluit van Onze Minister vervangen door een schriftelijke mededeling van dat feit.
7. Het besluit van Onze Minister of de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, wordt met het vaststellingsbesluit van provinciale staten en het vastgestelde streekplan door gedeputeerde staten bekendgemaakt door terinzagelegging voor een ieder op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft.
8. Indien het besluit van Onze Minister strekt tot toepassing van artikel 6 blijft voor wat betreft het daarbij aangegeven gebied, het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het streekplan buiten werking.
Voor de tekst van artikel 5 wordt het cijfer 1. geplaatst; toegevoegd wordt een lid, luidende:
2. Ten aanzien van de herziening en de intrekking van een streekplan zijn de artikelen 4a en 4b van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6, vijfde lid, komt te luiden:
5. Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid en aanwijzingen als bedoeld in het tweede lid, kan deze gedurende de in artikel 4a, derde lid, bedoelde termijn van terinzageligging van het ontwerp voor het streekplan, dat strekt ter uitvoering van dat besluit en die aanwijzingen, als onderdeel van zijn bedenkingen omtrent dat ontwerp bij provinciale staten of, indien toepassing wordt gegeven aan het zesde lid, bij Onze Minister inbrengen.
1. In artikel 6a wordt na de woorden« of herziening daarvan» ingevoegd: dan wel bij de voorbereiding van toepassing van artikel 19, eerste lid.
2. Na «Gemeentewet» vervalt: (Stb. 1992, 96).
Artikel 8 komt te luiden:
1. Het ontwerp voor een structuurplan ligt gedurende vier weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie. Gedurende deze periode kunnen de stukken desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt. Burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in de Staatscourant en in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
2. Een ieder kan gedurende de termijn van terinzageligging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp naar voren brengen. Degenen die een zienswijze naar voren hebben gebracht worden in de gelegenheid gesteld tot het geven van een mondelinge toelichting.
Artikel 9 komt te luiden:
De vaststelling van het structuurplan wordt bekendgemaakt door het besluit tot vaststelling samen met het structuurplan voor een ieder ter inzage te leggen ter gemeentesecretarie. Artikel 8, eerste lid, vijfde volzin, is van overeenkomstige toepassing. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van het structuurplan mededeling gedaan aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd.
1. Aan het eerste lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:
De wijzigingsbevoegdheid kan mede een uitwerkingsplicht inhouden. Bij het plan wordt geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de uitwerking of wijziging naar voren te brengen.
2. Het tweede tot en met vijfde lid komen te luiden:
2. De besluiten van burgemeester en wethouders of, in voorkomend geval van de gemeenteraad, behoeven de goedkeuring van gedeputeerde staten. Met het besluit ontvangen gedeputeerde staten de bij burgemeester en wethouders, of in voorkomend geval de raad, ingebrachte zienswijzen.
3. Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen acht weken na de verzending ter goedkeuring aan de gemeenteraad bekendgemaakt. In afwijking van artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het nemen van het besluit omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
4. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
5. Het besluit van gedeputeerde staten wordt door burgemeester en wethouders bekendgemaakt door de terinzagelegging daarvan met het uitwerkings- of wijzigingsplan en het desbetreffende bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het zesde lid vervalt. Het zevende en achtste lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt het woord «Voorschriften» vervangen door: Uitwerkingen en wijzigingen.
5. Het zevende lid (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:
a. in de eerste volzin vervalt na «het tweede lid»: ,tweede volzin,.
b. in de eerste volzin wordt «bedenkingen» vervangen door: zienswijzen.
c. Na de eerste volzin worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Zodanig besluit van burgemeester en wethouders of de raad wordt bekendgemaakt door de terinzagelegging daarvan met het uitwerkings- of wijzigingsplan en het desbetreffend bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.
6. Het negende lid vervalt.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het tweede lid vervalt de volzin die aanvangt met: Het besluit.
2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Aan de vrijstelling kan een termijn worden verbonden, waarbinnen van de vrijstelling gebruik moet zijn gemaakt.
Artikel 18 komt te luiden:
1. Burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 17 of toepassing zal worden gegeven aan het derde lid.
2. Indien besloten wordt geen toepassing te geven aan het derde lid wordt de vrijstelling geweigerd.
3. Op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling bedoeld in artikel 17 is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat
a. de aanvraag gedurende twee weken ter inzage ligt,
b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken, en
c. burgemeester en wethouders binnen vier weken na afloop van de termijn van terinzageligging beslissen.
Artikel 19 komt te luiden:
1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
3. Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
4. Vrijstelling krachtens het eerste lid wordt niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend,
tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Artikel 19a komt te luiden:
1. Het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, bevat een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen. Artikel 15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. De gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19, of toepassing zal worden gegeven aan het vierde lid.
3. Indien besloten wordt geen toepassing te geven aan het vierde lid wordt de vrijstelling geweigerd.
4. Op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling, bedoeld in artikel 19, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat:
a. de aanvraag gedurende vier weken ter inzage ligt,
b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken, en,
c. indien geen verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten is vereist, burgemeester en wethouders binnen vier weken na afloop van de termijn van terinzageligging beslissen.
5. De gemeenteraad beslist of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging, genoemd in het vierde lid, onder a, omtrent het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar.
6. Indien tot aanvraag van de verklaring van geen bezwaar wordt besloten, wordt deze binnen twee weken nadien met de aanvraag om vrijstelling en de in voorkomend geval ingebrachte bedenkingen aan gedeputeerde staten gezonden.
7. Alvorens het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 19, eerste lid, of in voorkomend geval tweede lid, te nemen, horen gedeputeerde staten de inspecteur van de ruimtelijke ordening.
8. Het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 19, eerste lid, of in voorkomend geval tweede lid, wordt binnen acht weken na ontvangst van de desbetreffende aanvraag bekendgemaakt. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Indien gedeputeerde staten binnen de gestelde termijn geen besluit aan de gemeenteraad, of in voorkomend geval burgemeester en wethouders hebben bekendgemaakt, wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de verklaring.
9. Indien de inspecteur van de ruimtelijke ordening aan gedeputeerde staten te kennen heeft gegeven dat de beoogde vrijstelling in kennelijke strijd is met het nationaal ruimtelijk beleid en gedeputeerde staten niettemin besluiten tot verlening van de verklaring van geen bezwaar, treedt het besluit van gedeputeerde staten niet in werking. Gedeputeerde staten doen hiervan mededeling bij de bekendmaking van hun besluit aan de gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders, onder gelijktijdige verzending van een afschrift aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.
10. Onze Minister kan gedurende acht weken na verzending aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening van de mededeling, bedoeld in het negende lid, het besluit van gedeputeerde staten vervangen door een eigen besluit inhoudende weigering van de verklaring. Alvorens te besluiten hoort hij de Rijksplanologische Commissie en gedeputeerde staten. Indien Onze Minister binnen die termijn geen besluit heeft bekendgemaakt dan wel zoveel eerder als hij heeft medegedeeld van vervanging af te zien, treedt het besluit van gedeputeerde staten in werking. Gedeputeerde staten doen daarvan mededeling aan de gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders.
11. De gemeenteraad beslist, of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling binnen twee weken na de inwerkingtreding van het besluit van gedeputeerde staten.
12. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven die in acht moeten worden genomen alvorens vrijstelling mag worden verleend.
Na artikel 19a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In artikel 21, tweede lid, wordt «met ingang van welke datum» vervangen door: met ingang van welke dag.
Artikel 22, eerste volzin, komt te luiden: De bekendmaking van een voorbereidingsbesluit geschiedt door terinzagelegging van dit besluit voor een ieder.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd.
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat
a. burgemeester en wethouders de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, tevens in de Staatscourant plaatsen,
b. het ontwerp gedurende vier weken ter inzage ligt gedurende welke periode het ontwerp tevens desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren kan worden ingezien,
c. een ieder gedurende de termijn van terinzageligging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar kan maken, en
d. de gemeenteraad degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid stelt tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.
2. Het tweede lid vervalt; het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 24 komt te luiden:
In artikel 26 worden de tweede en derde volzin vervangen door: Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd.
1. Het zesde lid komt te luiden:
6. Behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 29, eerste lid, wordt binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van gedeputeerde staten dit besluit, of zo het derde lid dan wel artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, de schriftelijke mededeling van dat feit, met het bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het zevende tot en met negende lid worden vervangen door een lid, luidende:
7. Een besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid wordt «wegens» vervangen door: voor zover in.
2. In het tweede lid wordt tussen «ruimtelijke ordening» en «bedenkingen» ingevoegd: op de in het eerste lid genoemde grondslag.
3. Met vernummering van het derde tot en met negende lid tot vierde tot en met tiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien Onze Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid wordt het besluit van gedeputeerde staten met het bestemmingsplan met ingang van de zesde week na de bekendmaking, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt in de tweede volzin «vijfde lid» vervangen door «zesde lid» en wordt in de derde volzin «vierde lid» vervangen door: vijfde lid. Voorts worden de zesde en zevende volzin vervangen door een volzin, luidende: Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.
5. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:
8. Voor zover het besluit, bedoeld in het zesde lid, strekt tot vervanging, komt het besluit van Onze Minister in de plaats van het besluit van gedeputeerde staten. Onze Minister geeft zo nodig het door hem vervangen gedeelte van het besluit van gedeputeerde staten op de tot het plan behorende kaart en in de daarbij behorende voorschriften aan. Artikel 28, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. In het negende lid (nieuw) wordt in de eerste volzin «vijfde lid» vervangen door «zesde lid» en vervallen de tweede en derde volzin.
7. Het tiende lid (nieuw) vervalt.
Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt.
1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:
a. «artikel 29, zevende lid,» wordt vervangen door: artikel 29, achtste lid,.
b. «de beroepstermijn, bedoeld in artikel 28, zevende lid, of artikel 29, negende lid,» wordt vervangen door: de beroepstermijn bedoeld in artikel 56a, onder b of c,.
2. In het tweede lid wordt «artikel 29, zevende lid,» vervangen door: artikel 29, achtste lid,.
In artikel 31 worden de tweede en derde volzin vervangen door: Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 31b wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid wordt «17, 18, 18a, 19 en 40» vervangen door: 17, 19 en 40.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 33 komt te luiden:
1. Een structuurplan en een bestemmingsplan worden, onverminderd het bepaalde bij artikel 37, eerste en vierde lid, tenminste eenmaal in de tien jaren herzien.
2. Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste tien jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
3. Op de totstandkoming van de vrijstelling is artikel 23, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
In artikel 36c, eerste lid, derde volzin, wordt de passage «de bij die beleidsbeslissingen te bepalen grenzen of beperkingen» vervangen door: die beslissingen.
Artikel 36d wordt als volgt gewijzigd.
1. Het eerste en tweede lid worden vervangen door een lid, luidende:
1. Op de voorbereiding van een regionaal structuurplan is artikel 8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het ontwerp ter inzage ligt ter secretarie van het regionaal openbaar lichaam en van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft en dat burgemeester en wethouders worden vervangen door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid. In dit lid wordt « de in het eerste lid genoemde termijn» vervangen door: de termijn voor terinzageligging van het ontwerp.
Artikel 36e wordt als volgt gewijzigd.
1. In de derde volzin van het tweede lid wordt de zinsnede «of het belang van het aangewezen beschermde stad- of dorpsgezicht» vervangen door: , wegens het belang van het aangewezen beschermde stads- of dorpsgezicht of wegens het belang van bescherming van archeologische vindplaatsen.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan door toezending van een afschrift aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aan de provinciale planologische commissie en aan genoemde Rijksdienst.
3. Het derde en vierde lid vervallen.
In de tweede volzin van artikel 36f wordt na «Voorafgaand aan de bekendmaking wordt» ingevoegd: door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam. De derde volzin vervalt.
Artikel 36k, achtste lid, komt te luiden:
8. Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste of vierde lid en aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid kan deze gedurende de in artikel 36d, eerste lid, bedoelde termijn van terinzageligging van het ontwerp voor het regionaal structuurplan, dat strekt ter uitvoering van dat besluit en die aanwijzingen, als onderdeel van zijn zienswijze omtrent dat ontwerp bij het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam of, indien toepassing wordt gegeven aan het negende lid, bij Onze Minister onderscheidenlijk gedeputeerde staten kenbaar maken.
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het tweede lid wordt «een plan als bedoeld in artikel 2a, negende lid,» vervangen door: een planologische kernbeslissing.
2. In het zesde lid wordt «ter provinciale griffie» vervangen door: op het provinciehuis.
3. In het achtste lid vervalt de eerste volzin.
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De burgemeester maakt» vervangen door: Burgemeester en wethouders maken.
2. In het derde lid, aanhef, wordt «28, zevende en achtste lid,» vervangen door: 28, zevende lid,. Voorts wordt in dit lid, onder a, «, van burgemeester en wethouders en van de burgemeester» vervangen door: en van burgemeester en wethouders.
3. In het vierde lid, aanhef wordt «,zevende en achtste lid,» vervangen door: en zevende lid,. Voorts wordt in dit lid onder a, «, van burgemeester en wethouders en van de burgemeester» vervangen door: en van burgemeester en wethouders.
Artikel 39 komt te luiden:
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid, onder b, wordt na «Monumentenwet» ingevoegd: 1988.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien de vergunning betrekking heeft op een werk of werkzaamheid in een gebied dat behoort tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 zenden burgemeester en wethouders terstond na de bekendmaking een afschrift van hun besluit aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het vierde lid wordt na «Monumentenwet» ingevoegd: 1988.
2. In het vijfde lid, wordt na «Monumentenwet 1988» geschrapt: (Stb.638).
3. Het zesde tot en met tiende lid worden vervangen door zes leden, luidende:
6. In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid.
7. In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning eveneens verlenen indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, mits het werk of de werkzaamheid is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vergunning geen bezwaar hebben. Artikel 19a, eerste, vierde tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
8. In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning eveneens verlenen indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan en het betreft:
a. een werk of werkzaamheid ten aanzien waarvan artikel 17 wordt toegepast;
b. een geval als bedoeld in artikel 19, tweede of derde lid.
9. Op de voorbereiding van het besluit tot vergunningverlening is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat
a. de aanvraag gedurende vier weken ter inzage ligt, en
b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken.
10. Onverminderd het zesde en zevende lid, kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking van het vierde lid, de aanlegvergunning verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet strijdt met het in voorbereiding zijnde ter bescherming van het beschermde stads- of dorpsgezicht, alsmede van beschermd landschap, natuurgebied, rijksbufferzone en archeologische vindplaats strekkende bestemmingsplan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
11. De in het zevende en tiende lid bedoelde verklaringen worden gelijktijdig bekendgemaakt. Artikel 19a, achtste lid, eerste volzin, is alsdan niet van toepassing. Alvorens het besluit omtrent de in het tiende lid bedoelde verklaring te nemen, horen gedeputeerde staten de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan genoemde dienst. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen een verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Met vernummering van hoofdstuk IXA tot hoofdstuk IXB wordt ingevoegd een hoofdstuk, luidende:
1. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op:
a. een concrete beleidsbeslissing, opgenomen in een planologische kernbeslissing of in een streekplan;
b. een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 29, zesde lid;
c. een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 33, tweede lid.
2. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan beroep worden ingesteld tegen:
a. een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan;
b. een besluit inzake goedkeuring van een besluit van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad tot uitwerking of tot wijziging van een bestemmingsplan;
c. een besluit van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad tot uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 11, zevende lid;
d. een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan of van de herziening of intrekking daarvan;
e. een besluit van Onze Minister tot vervanging van het besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan of van de herziening of intrekking daarvan;
f. een besluit omtrent een verzoek tot vergoeding van hogere kosten ten gevolge van het opnemen van bepalingen in een bestemmingsplan op verzoek of krachtens wettelijke bepaling;
g. een besluit omtrent een verzoek om vergoeding van hogere kosten ten gevolge van het verlenen van vrijstelling of aanhouding van bouw- of aanlegvergunning op verzoek van een ander openbaar lichaam;
h. een besluit van gedeputeerde staten omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 33, tweede lid;
i. een besluit van gedeputeerde staten tot onthouding van goedkeuring aan het regionaal structuurplan of de herziening hiervan;
j. een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 40;
k. een beschikking als bedoeld in artikel 41, eerste lid.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist op de beroepen, bedoeld in het tweede lid, onder d en e, binnen twaalf maanden na afloop van de beroepstermijn.
4. Indien het beroep een bestemmingsplan of een herziening daarvan betreft waarin ingevolge artikel 13, eerste lid, onderdelen zijn aangewezen ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht, wordt het beroep behandeld vóór andere ingestelde beroepen als bedoeld in het derde lid.
5. Indien tegen een beschikking als bedoeld in artikel 41 een beroep anders dan ingevolge het tweede lid, onder k, openstaat, blijven de bepalingen inzake dat beroep buiten toepassing.
Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als één besluit aangemerkt:
a. een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 15, tweede lid, 16, 19, eerste, of, in voorkomend geval, tweede lid, 46, zevende of tiende lid, of een besluit als bedoeld in artikel 19a, tiende lid, en het besluit waarop de verklaring betrekking heeft;
b. een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 29, zevende lid, en een besluit van gedeputeerde staten als bedoeld in 28, tweede lid, voor zover niet vervangen;
c. een besluit omtrent een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 40, eerste lid, en besluiten omtrent medewerking als bedoeld in artikel 40, derde, achtste en negende lid, en het besluit omtrent die vrijstelling;
d. een besluit tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 40 en een besluit omtrent een beschikking als bedoeld in artikel 41, in onderlinge samenhang genomen;
e. de beschikkingen, bedoeld in artikel 41, met betrekking tot de verwezenlijking van eenzelfde project.
1. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep worden ingesteld door een ieder tegen een concrete beleidsbeslissing, of tegen een herziening of intrekking daarvan als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder a.
2. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d en e, worden ingesteld:
a. voor zover het besluit strekt tot goedkeuring:
1°. door degene, die zich tijdig op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, tot gedeputeerde staten heeft gewend of
2°. door een belanghebbende die aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest zich overeenkomstig artikel 27, eerste of tweede lid, tot gedeputeerde staten te wenden, en
3°. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder e, tevens door gedeputeerde staten;
b. voor zover het besluit strekt tot onthouding van goedkeuring, door een ieder.
3. In afwijking van artikel 8.1 van de Algemene wet Bestuursrecht, kan beroep als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder h, worden ingesteld:
a. voor zover het besluit strekt tot verlening van vrijstelling:
1°. door degene die zich tijdig op grond van artikel 33, derde lid, tot gedeputeerde staten heeft gewend of
2°. door een belanghebbende die aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest zich overeenkomstig artikel 23, tweede lid, tot gedeputeerde staten te wenden;
b. voor zover het besluit strekt tot weigering van vrijstelling, door een ieder.
4. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend beroep worden ingesteld door:
a. het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam tegen een besluit van gedeputeerde staten tot onthouding van goedkeuring aan een regionaal structuurplan of een herziening daarvan;
b. het in eerste aanleg bevoegde gezag tegen een besluit houdende een aanwijzing krachtens artikel 41, vierde lid.
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de beroepstermijn aan:
a. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder b, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 11, vijfde lid;
b. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 28, zesde lid of artikel 29, derde lid;
c. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder e, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit van Onze Minister overeenkomstig artikel 29, zevende lid;
d. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder f, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit van gedeputeerde staten overeenkomstig artikel 28, zesde lid;
e. in een geval als bedoeld in artikel 56, derde lid, onder b, met ingang van de dag na die waarop de beschikking waarop de aanwijzing betrekking heeft, is gegeven.
1. Indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit inzake goedkeuring van een bestemmingsplan, de uitwerking of wijziging of de herziening of intrekking daarvan of met betrekking tot een besluit tot uitwerking of wijziging als bedoeld in artikel 11, zevende lid, bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Bij toewijzing van het verzoek geeft de voorzitter aan op welke onderdelen van het plan de voorlopige voorziening betrekking heeft.
2. In geval van samenloop van een aanwijzing ingevolge artikel 37 met een aanwijzing ingevolge artikel 26 van de Luchtvaartwet, artikel 15 van de Tracéwet of artikel 7e van de Ontgrondingenwet begint de termijn van een jaar na afloop van de in artikel 38, tweede lid, onder a, b of c, bedoelde termijn voor Onze Minister of voor gedeputeerde staten te lopen met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn voor de aanwijzing krachtens de Luchtvaartwet, de Tracéwet of de Ontgrondingenwet afloopt. Indien gedurende de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van de aanwijzing ingevolge artikel 37 opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
3. Indien tegen het besluit tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 40 beroep is ingesteld en binnen de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, begint de in artikel 40a, eerste lid, bedoelde termijn te lopen zodra dat verzoek is afgewezen.
In artikel 59 wordt «geldboete van de derde categorie» vervangen door: geldboete van de vierde categorie.
In artikel 60 wordt «artikel 29, achtste lid,» vervangen door: artikel 29, zevende lid, en wordt «geldboete van de derde categorie» vervangen door: geldboete van de vierde categorie.
De Woningwet2 wordt als volgt gewijzigd.
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het derde lid wordt «tenzij zij met inachtneming van artikel 19a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingevolge artikel 18a van die wet vrijstelling verlenen van dat plan» vervangen door: tenzij burgemeester en wethouders met inachtneming van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingevolge artikel 19, tweede of derde lid, van die wet vrijstelling verlenen van dat plan.
2. In het vierde lid wordt «tenzij zij met inachtneming van artikel 19a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben beslist voornemens te zijn met overeenkomstige toepassing van artikel 18a van die wet vrijstelling te verlenen van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan» vervangen door: tenzij burgemeester en wethouders met inachtneming van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben beslist voornemens te zijn met overeenkomstige toepassing van artikel 19, tweede of derde lid, van die wet vrijstelling te verlenen van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.
3. In het zevende lid wordt «hebben beslist of zij toepassing zullen geven aan het bepaalde in het derde tot en met elfde lid van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening» vervangen door: de aanvraag met de daarop betrekking hebbende stukken ingevolge artikel 19a, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door burgemeester en wethouders ter inzage is gelegd.
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid wordt in onderdeel c de puntkomma vervangen door «of», wordt in onderdeel d «of» vervangen door een komma, en vervalt onderdeel e.
2. In het vierde lid wordt «de gevallen» vervangen door «het geval», wordt «onderdelen d en e» vervangen door «onderdeel d» en vervalt «respectievelijk artikel 18».
3. In het vijfde lid wordt in onderdeel b de puntkomma vervangen door «en», wordt in onderdeel c «en» vervangen door een punt, en vervalt onderdeel d.
4. In het zesde lid wordt «onderdelen a, b, c en e» vervangen door: onderdelen a, b en c.
In artikel 46, derde lid, wordt «de artikelen 15, 17, 18 of 19» vervangen door «de artikelen 15, 17 of 19» en komt de tweede volzin te luiden: Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Artikel 49 komt te luiden:
1. Indien artikel 46, derde lid, van toepassing is en de aanvraag om bouwvergunning slechts kan worden ingewilligd na verlening van vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15 of 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, beslissen burgemeester en wethouders omtrent die aanvraag:
a. binnen vijf weken nadat zij hebben beslist tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of
b. binnen vijf weken nadat zij overeenkomstig artikel 18 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben beslist tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van die wet.
2. Indien artikel 46, derde lid, van toepassing is en de aanvraag om bouwvergunning slechts kan worden ingewilligd na verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, beslissen burgemeester en wethouders omtrent die aanvraag:
a. indien geen verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten is vereist, binnen dertien weken na afloop van de termijn van terinzageligging bedoeld in artikel 19a, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
b. indien een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten is vereist, binnen dertien weken na ontvangst van die verklaring.
3. Indien burgemeester en wethouders, of in voorkomend geval, de gemeenteraad de vrijstelling hebben onderscheidenlijk heeft verleend en niet wordt voldaan aan het eerste of tweede lid, is de bouwvergunning van rechtswege verleend.
4. Verlening van de bouwvergunning ingevolge het derde lid wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De verlening van de vrijstelling wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
Artikel 50 komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.
2. De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 21, vierde of zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen, de termijn, genoemd in artikel 25 van die wet is overschreden, de termijn voor terinzagelegging, genoemd in artikel 26 van die wet is overschreden dan wel het bestemmingsplan of de herziening daarvan in werking is getreden.
3. In afwijking in zoverre van het tweede lid, duurt de aanhouding voort indien nog niet is voldaan aan een verplichting als bedoeld in artikel 30 of 40a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een ingevolge artikel 30, 40a of 40b van die wet vastgesteld plan nog niet in werking is getreden. De aanhouding eindigt in elk geval indien binnen een jaar na het verlopen van de termijn, bedoeld in artikel 30 van genoemde wet, geen ontwerp van een bestemmingsplan of van een herziening daarvan ter inzage is gelegd.
4. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.
5. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning eveneens verlenen indien het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, mits het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vergunning geen bezwaar hebben. Het besluit tot vergunningverlening bevat een beschrijving van het betrokken bouwplan, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vergunning ten grondslag liggen. Artikel 19a, eerste, vierde tot en met elfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is van overeenkomstige toepassing. Het besluit houdende verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop het betrekking heeft.
6. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning eveneens verlenen indien het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan en het betreft:
a. een bouwvergunning als bedoeld in artikel 45;
b. een geval als bedoeld in artikel 19, tweede of derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
7. Op de voorbereiding van het besluit tot vergunningverlening is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat
a. de aanvraag gedurende vier weken ter inzage ligt, en
b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken.
8. Na het verstrijken van de aanhoudingsduur, bedoeld in het tweede lid, na de bekendmaking van de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het vijfde lid, of na de terinzageligging, bedoeld in het zevende lid, beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikel 50, vijfde en zesde lid» vervangen door: artikel 50, vierde en vijfde lid.
2. In het vierde lid wordt «artikel 50, vijfde lid» vervangen door «artikel 50, vierde lid» en komt de zevende volzin te luiden: Gedeputeerde staten kunnen een verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
De Wet op de stads- en dorpsvernieuwing3 wordt als volgt gewijzigd.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Ten aanzien van de herziening en intrekking van een leefmilieuverordening zijn de artikelen 10–15 van overeenkomstige toepassing.
3. Het derde lid vervalt.
De onteigeningswet4 wordt als volgt gewijzigd.
Aan artikel 77, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Gedeputeerde staten kunnen de verklaring van geen bezwaar weigeren wegens strijd met het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling.
In artikel 87, derde lid, wordt «naar voren brengen bij Onze Minister» vervangen door: bij Ons naar voren brengen.
In artikel 91 worden de woorden «de in artikel 80, tweede en derde lid, bedoelde bescheiden» vervangen door: de in artikel 80 juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht of de in artikel 87 bedoelde bescheiden.
Onderdeel C van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht5 wordt als volgt gewijzigd.
1. Het gestelde onder 1 komt te luiden:
1. onteigeningswet, behoudens het besluit tot weigering van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder 2°.
2. Het gestelde onder 2 komt te luiden
2. Artikel 2a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 2b j° 2a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 4a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 5, tweede lid, j° 4a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 6, eerste en tweede lid, artikel 7, artikel 11, eerste lid, voor zover inhoudende de vaststelling van een uitwerking of wijziging en met uitzondering van een besluit dat ingevolge het achtste lid van dat artikel geen goedkeuring behoeft, artikel 19, tweede lid, voor zover inhoudende een besluit van gedeputeerde staten omtrent de categorieën van gevallen, artikel 25, artikel 29, eerste en achtste lid, artikel 34, eerste lid, j° 7, de artikelen 34, tweede lid, en 35, beide j° 11, 25 en 29, artikel 36c, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 36h j° 36c, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 36i j° 36c, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 36k, eerste en tweede of vierde en vijfde lid, artikel 37, eerste en tweede of vierde en vijfde lid, artikel 38, tweede lid, en artikel 40b, voor zover inhoudende de weigering een besluit als bedoeld in dat artikel te nemen en de artikelen 40 en 41, voor zover inhoudende de weigering een verzoek te doen als bedoeld in die artikelen.
1. Ten aanzien van het nemen van besluiten op een aanvraag om:
a. vrijstelling ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
b. aanlegvergunning,
c. bouwvergunning of
d. een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder 2°, van de onteigeningswet,
die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing tot het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden.
2. Ten aanzien van ambtshalve te nemen besluiten krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
3. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen ingevolge artikel 2a, tiende lid, 4a, zevende lid, 9, tweede lid, of 36e, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, tegen een besluit dat voor die datum is bekendgemaakt, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wijzigingen in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
Uitgegeven de twintigste juli 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 1998/99, 25 311.
Handelingen II 1998/99, blz. 2997–3034; 3298–3300; 3390.
Kamerstukken I 1998/99, 25 311 (207, 207a, 207b, 207c, 207d, 207e).
Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 29 juni 1999.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-302.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.