Besluit van 29 april 1998, houdende aanpassing van het Mediabesluit aan enkele wetten tot wijziging van de Mediawet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, van 17 maart 1998, nr. MLB/JZ/1998/12.006;

Gelet op de artikelen 39c, vierde lid, 42, vijfde lid, 67, derde lid, 71g, tweede lid, 73, vierde lid, 82f, tweede en derde lid, 106, eerste lid, 108e, eerste lid, 131 en 168 van de Mediawet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 april 1998, no. W05.98.0104);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, van 24 april 1998, nr. MLB/JZ/1998/18.460;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Mediabesluit1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van Hoofdstuk 1 wordt vervangen door:

HOOFDSTUK 1. DE BINNENLANDSE OMROEP DOOR INSTELLINGEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR TOEWIJZING VAN ZENDTIJD

B

In artikel 9, eerste lid, wordt «artikel 39d, 39e, 39f of 39h» vervangen door: artikel 39e, 39f of 39h.

C

De artikelen 17a en 17b vervallen.

D

In Hoofdstuk 1 wordt na artikel 25a een nieuwe afdeling ingevoegd:

AFDELING 2A. UITZENDING DOOR MIDDEL VAN DRAADOMROEPINRICHTINGEN

Artikel 25b

Een aanvraag voor toestemming om een programma te verzorgen als bedoeld in artikel 67 van de Mediawet, wordt door de desbetreffende regionale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, ingediend bij het Commissariaat voor de Media.

Artikel 25c

Een regionaal programma als bedoeld in artikel 67 van de Mediawet wordt, voorzover het een televisieprogramma betreft, niet uitgezonden tussen 19.00 uur en 23.00 uur, tenzij de Stichting en de desbetreffende regionale omroepinstelling anders zijn overeengekomen.

Artikel 25d
  • 1. Een aanvraag voor toestemming om een programma te verzorgen als bedoeld in artikel 68 van de Mediawet, wordt door de desbetreffende lokale omroepinstelling die zendtijd heeft verkregen, ingediend bij het Commissariaat voor de Media.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    a. een aanduiding of de aanvraag betrekking heeft op het verzorgen van een radio- of van een televisieprogramma, of van beide;

    b. een exemplaar van de notarieel vastgelegde statuten van de instelling die het programma produceert, of, indien het niet een rechtspersoon betreft, een aanduiding van de instelling die het programma produceert; en

    c. het advies van de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 68, tweede lid, onderdeel d, van de Mediawet.

  • 3. Indien een lokale omroepinstelling die de in het eerste lid bedoelde toestemming heeft verkregen, in aanmerking wil komen voor toestemming in een aansluitende periode, dient zij daartoe ten minste vijf maanden vóór de afloop van de periode waarvoor haar toestemming is verleend, een aanvraag in. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

E

In artikel 31, eerste lid, tweede volzin, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van de Mediawet» vervangen door: artikel 1, onderdeel r, van de Mediawet.

F

Artikel 32b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerst lid wordt vervangen door:

  • 1. Het verstrekken van voorschotten aan instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Wereldomroep vindt plaats in de vorm van twaalf maandelijkse termijnen. In bijzondere gevallen kan de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat voor de Media, hiervan afwijken.

2. In het tweede lid wordt in de eerste volzin «het Commissariaat» vervangen door «de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat» en wordt in de tweede volzin «het Commissariaat» vervangen door «de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat,».

3. In het derde lid wordt «het Commissariaat» vervangen door: de raad van bestuur, onderscheidenlijk het Commissariaat.

G

De opschriften boven Paragraaf 3.1. van Hoofdstuk 3 worden vervangen door:

HOOFDSTUK 3. COMMERCIËLE OMROEP EN ABONNEEPROGRAMMA'S

AFDELING 1. COMMERCIËLE OMROEP

H

In artikel 52h, tweede lid, tweede volzin, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van de Mediawet» vervangen door: artikel 1, onderdeel r, van de Mediawet.

I

In artikel 52i, eerste lid, tweede volzin, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van de Mediawet» vervangen door: artikel 1, onderdeel r, van de Mediawet.

J

Artikel 52n wordt vervangen door:

De artikelen 52d, 52e, tweede tot en met vijfde lid, 52f, 52g, 52i en 52k tot en met 52m zijn niet van toepassing op een televisieprogramma dat niet direct of indirect buiten Nederland ontvangen kan worden, en dat:

a. voorzover het de beeldinhoud betreft, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit een aantal beelden met alfanumerieke gegevens en andere stilstaande beelden; of

b. hoofdzakelijk bestaat uit informatie met betrekking tot de door middel van een zender of draadomroepinrichting aangeboden programma's en diensten.

K

Het opschrift boven artikel 53a wordt vervangen door:

AFDELING 2. ABONNEEPROGRAMMA'S

L

De artikelen 53d tot en met 53f worden vervangen door:

HOOFDSTUK 4. HET GEBRUIK VAN ZENDERS, FREQUENTIES EN DRAADOMROEPINRICHTINGEN

Artikel 53c
  • 1. Voor de toepassing van artikel 82f van de Mediawet worden twee of meer instellingen als één instelling aangemerkt, indien:

    a. een instelling direct of indirect zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft in een of meer andere instellingen, dat deze in belangrijke mate het beleid van die instelling of instellingen kan bepalen, dan wel aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid; of

    b. een natuurlijk persoon of groep van natuurlijke personen direct of indirect zodanige zeggenschap of feitelijke invloed heeft in twee of meer instellingen, dat deze in belangrijke mate het beleid van die instellingen kan bepalen, dan wel aanmerkelijke invloed heeft op de inhoud van dat beleid.

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat in afwijking van artikel 82f, eerste lid, van de Mediawet, meer dan één FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties mag worden gebruikt voor de uitzending van de radioprogramma's van eenzelfde instelling.

M

Artikel 55, eerste lid, onderdeel e, wordt vervangen door:

e. het Bedrijfsfonds met het project heeft ingestemd; en.

N

Artikel 56, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. het Bedrijfsfonds met het project heeft ingestemd; en.

O

In artikel 68, derde lid, wordt «en 138 tot en met 138d» vervangen door: , 138b en 138d.

ARTIKEL II

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 29 april 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

Uitgegeven de negentiende mei 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

Dit besluit strekt er toe het Mediabesluit aan te passen aan een aantal wetten tot wijziging van de Mediawet. Dit betreft in de eerste plaats aanpassingen aan de wet van 5 juli 1997 tot wijziging van bepalingen van de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving (Stb. 336), hierna aan te duiden als de liberaliseringswet. Het gaat hierbij om nadere regels ten aanzien van de beperking van het aantal frequenties dat mag worden gebruikt voor de uitzending van de programma's van eenzelfde commerciële omroepinstelling. In de tweede plaats zijn enkele wijzigingen opgenomen die voortvloeien uit de wet van 13 november 1997 tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met een herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep (Stb. 544), hierna aan te duiden als de wet herziening organisatiestructuur landelijke publieke omroep. In de derde plaats gaat het om enkele aanpassingen die voortvloeien uit de wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht, Stb. 333) en de wet van 4 december 1997 tot aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb II). De aanpassingen aan laatstgenoemde drie wetten zijn voornamelijk technisch van aard.

II. Artikelsgewijze deel

Onderdeel A

Met deze redactionele aanpassing van het opschrift van Hoofdstuk 1 wordt aangesloten bij de gewijzigde benaming van Hoofdstuk III van de Mediawet.

Onderdeel B

Deze wijziging houdt verband met het vervallen van artikel 39d van de Mediawet bij de wet herziening organisatiestructuur landelijke publieke omroep.

Onderdeel C

Bij de liberaliseringswet is de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de beschikbaarstelling van de programmagegevens en over de inhoud van programmabladen komen te vervallen. De artikelen 17a en 17b van het Mediabesluit kunnen vervallen.

Onderdeel D

Bij de liberaliseringswet is de hoofdstukindeling van de Mediawet gewijzigd, waarbij onder meer de voorschriften van de artikelen 65 tot en met 68 van de Mediawet inzake de verspreiding van programma's van de publieke omroepen via de kabel zijn opgenomen in het hoofdstuk dat over de publieke omroep gaat. De huidige bepalingen van het Mediabesluit die daarop betrekking hebben, te weten de artikelen 53d tot en met 53f, worden thans verplaatst naar Hoofdstuk 1, dat nadere bepalingen met betrekking tot de binnenlandse publieke omroep bevat. Daarmee sluit de indeling van het Mediabesluit beter aan op die van de Mediawet. De inhoud van de artikelen 25b tot en met 25d is gelijk aan de huidige artikelen 53d tot en met 53f van het Mediabesluit.

Onderdeel E, H en I

Het betreft hier technische aanpassingen in verband met het vervallen van het tweede lid van artikel 1 van de Mediawet.

Onderdeel F

De bevoegdheid tot het verstrekken van voorschotten aan de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep is op grond van de wet herziening organisatiestructuur landelijke publieke omroep overgegaan van het Commissariaat voor de Media naar de raad van bestuur van de NOS. Ten aanzien van de Wereldomroep blijft het Commissariaat bevoegd. Artikel 32b van het Mediabesluit is hieraan aangepast.

Onderdelen G en K

Met de in deze onderdelen opgenomen wijzigingen wordt de indeling van het Mediabesluit voor wat betreft de bepalingen over commerciële omroep en abonneeprogramma's afgestemd op die van Hoofdstuk IV van de Mediawet.

Onderdeel J

Op grond van de bij de liberaliseringswet ingevoerde artikelen 82a, eerste lid, onderdelen b en d, en 82h, onderdelen b en d, van de Mediawet, is het zenderbeheerders en beheerders van draadomroepinrichtingen toegestaan om zelf programma's te verzorgen en uit te zenden, respectievelijk informatie uit te zenden over de via de zender of kabel aangeboden programma's en diensten. Artikel 67 van de Mediawet, dat voorzag in de mogelijkheid voor door de kabelbeheerder te verzorgen informatiekanalen, is daarbij komen te vervallen. In de nieuwe systematiek wordt het uitzenden van programma-informatie «sec» niet aangemerkt als een programma. Indien via een informatiekanaal behalve programma-informatie ook andere informatie wordt uitgezonden, bijvoorbeeld reclameboodschappen, is er wel sprake van het verzorgen van een (commercieel) programma waarop in beginsel de wettelijke bepalingen inzake reclame van toepassing zijn. Voor de informatiekanalen, bedoeld in het oude artikel 67 van de Mediawet, die hoofdzakelijk bestaan uit informatie met betrekking tot de door middel van de kabel aangeboden diensten, gold echter een lichter reclame-regime. Deze situatie wordt gecontinueerd voor de door een kabelbeheerder verzorgde programma's die hoofdzakelijk bestaan uit informatie met betrekking tot de via de kabel aangeboden programma's en diensten. Bij de beoordeling wanneer een programma hoofdzakelijk bestaat uit informatie met betrekking tot programma's en diensten, kan de huidige door het Commissariaat voor de Media in de praktijk gehanteerde beleidslijn uitgangspunt blijven. Daarbij valt een programma onder het lichtere regime, indien tenminste 70% van de dagelijks zendtijd bestaat uit informatie met betrekking tot de programma's en diensten. Deze invulling zal ook in de nieuwe situatie gehanteerd kunnen worden bij de toepassing van artikel 52n.

Onderdeel L

Bij de liberaliseringswet is in artikel 82f, eerste lid, van de Mediawet, bepaald dat niet meer dan één FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties voor de uitzending van radioprogramma's van eenzelfde commerciële omroepinstelling mag worden gebruikt. Ter uitvoering hiervan wordt in artikel 53c van het Mediabesluit bepaald in welke gevallen een aantal met elkaar verbonden instellingen als één instelling worden aangemerkt. Instellingen kunnen in de praktijk op zeer verschillende manieren met elkaar verbonden zijn. Het kan gaan om verbondenheid op grond van financiële banden, organisatorische/formele banden (benoemingsrechten, stemrechten), directe dan wel indirecte banden (dochter- en zusterondernemingen), samenwerking in een groep of informele samenwerkingsverbanden en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Het is daarom niet goed mogelijk een limitatieve opsomming te geven. Uitgegaan wordt van een criterium, waarbij de mate van invloed op het beleid van een instelling bepalend is. Van één instelling zal onder meer sprake kunnen zijn bij rechtspersonen en vennootschappen die in een groep zijn verbonden, bij een instelling die bestuurder is in een andere instelling en bij natuurlijke of rechtspersonen die op andere wijze direct dan wel indirect zeggenschap hebben over of invloed kunnen uitoefenen op één of meer instellingen, waarbij gedacht kan worden aan onder meer gevallen waarin door middel van het bezit en de uitoefening van stemrechten en benoemingsrechten, al dan niet via overeenkomsten met andere stemgerechtigden, zeggenschap kan worden uitgeoefend.

Op grond van artikel 82f, derde lid, van de Mediawet, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van de hoofdregel van één FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties per instelling, indien dat wenselijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van frequenties. De beschikbaarheid van frequenties is qua aantal, aard en bereik, wisselend. Het toestaan dat meerdere frequenties worden gebruikt voor de uitzending van de programma's van één instelling kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als er voldoende frequenties zijn om aan de verschillende, niet onderling verbonden, omroepinstellingen frequenties toe te wijzen. Indien er voldoende mogelijkheden zijn, moet er ook voor onderling verbonden omroepinstellingen de mogelijkheid zijn om meer dan één programma via de FM uit te zenden. Een en ander maakt een flexibele regeling gewenst. Om die reden is in het tweede lid bepaald dat afwijking kan worden geregeld bij ministeriële regeling. De voorwaarden waaronder van de hoofdregel kan worden afgeweken zijn in artikel 82f, derde lid, van de Mediawet, neergelegd.

De regeling richt zich op de markt van de commerciële radio-omroepinstellingen die in Nederland via FM-radio-frequenties uitzenden (thans gaat het landelijk gezien om zeven al dan niet verbonden instellingen). De regeling beoogt concentratie van het gebruik van FM-frequenties op de commerciële radiomarkt te voorkomen indien dat zou leiden tot beperking van de mogelijkheden van andere radio-omroepinstellingen en daarmee de onderlinge concurrentie (mede op de advertentiemarkt) zou beperken. De regeling is uitsluitend van toepassing op het gebruik van aardse FM- frequenties en niet op de mogelijkheden van commerciële radio-omroep via AM-frequenties en kabel-of satellietkanalen.

Op grond van artikel 134 van de Mediawet is het Commissariaat voor de Media belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 82f van de Mediawet en kan eventueel overgaan tot het opleggen van een administratieve boete of in het uiterste geval intrekking van de toestemming voor commerciële omroep (hetgeen op grond van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen uiteindelijk tot het eindigen van het gebruiksrecht op de frequentie kan leiden).

Onderdelen M, N en O

Deze wijzigingen zijn technisch van aard en houden verband met de inwerkingtreding van de Derde tranche Algemene wet bestuursrecht en de Aanpassingswet derde tranche Awb. Waar geen sprake is van goedkeuring in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, is de term «goedkeuring» vervangen door «instemming».

De artikelen 138, 138a en 138c van de Mediawet zijn met de inwerkingtreding van de Derde tranche Algemene wet bestuursrecht komen te vervallen. De opsomming in artikel 68, derde lid, van het Mediabesluit wordt aangepast.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis


XNoot
1

Stb. 1992, 617, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 april 1997, Stb. 195.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven