Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 april 2020
Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties
om een reactie op de brief van VluchtelingenWerk Nederland, ingediend op 19 februari
2020. In de brief van VluchtelingenWerk (bijgevoegd) worden onder andere zorgen geuit
over de aanvraagprocedure om bescherming van migranten op Curaçao. In de brief gaat
VluchtelingenWerk specifiek in op de antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid, en Minister van Defensie en mij op schriftelijke vragen van de leden
Groothuizen en Diertens (beiden D66), over het bericht «Vreemdelingenadvocaten: «Curaçao
zet Venezolanen collectief uit»» van 14 januari 2020 (Aanhangsel Handelingen II, 2019/20,
nr. 1323).
Op 5 maart 2020 heb ik mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
en de Minister van Defensie schriftelijke vervolgvragen van de leden Groothuizen en
Diertens beantwoord (beiden D66). Daarom verwijs ik u ook naar de uitvoerige beantwoording
van deze schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II, 2019/20, nr. 1954). In de betreffende beantwoording ging ik onder andere in op de aanvraagprocedure,
uitte ik mijn zorgen over de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring op Curaçao
en gaf ik (opnieuw) uitleg over de omstandigheden waaronder Defensie in november 2019
militaire bijstand verleende.
U verzoekt mij te reageren op een brief van VluchtelingenWerk waarin zorgen worden
geuit over de uitvoering van het migratiebeleid van het land Curaçao. Het kabinet
draagt geen verantwoordelijkheid voor (de uitvoering van) dit migratiebeleid. De regering
van Curaçao kan tegenover het Curaçaose parlement verantwoording afleggen over het
betreffende migratiebeleid.
Desalniettemin acht het Nederlandse kabinet het van belang om te benadrukken dat vreemdelingen
in Curaçao worden behandeld op een wijze die niet in strijd is met de Curaçaose wet-
en regelgeving en met internationale verdragen. Mijns inziens betekent dit onder andere
dat de 3 EVRM-procedure kenbaar is, dat de Curaçaose autoriteiten toegang tot de aanvraagprocedure
verschaffen, dat er bij een aanvraag tot bescherming sprake is van een individuele
beoordeling en dat er in een voorkomend geval bezwaar kan worden gemaakt of beroep
kan worden ingesteld. Het is uiteindelijk aan de rechterlijke macht van Curaçao om
in voorkomende gevallen te beoordelen in hoeverre verplichtingen opgenomen in nationale
en internationale wetgeving zijn nagekomen.
De autoriteiten van Curaçao en de Nederlandse overheid hechten eraan dat de Curaçaose
vreemdelingendiensten voldoende toegerust worden om diverse handelingen binnen de
vreemdelingenprocessen uit te voeren. Daarom leveren de IND en DTenV in het kader
van het bijstandsverzoek van Curaçao (d.d. 10 januari 2019) in 2020 ondersteuning
bij het behandelen van aanvragen tot bescherming en het verbeteren van het terugkeerproces.
Door de effecten van COVID-19 is de fysieke ondersteuning aan de autoriteiten van
Curaçao en Aruba door de Staatssecretaris van JenV tot nader order opgeschort. Wanneer
de situatie het toelaat zal de betreffende ondersteuning zo snel mogelijk worden voortgezet.
Zoals gesteld in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen
en Diertens (D66) hebben de autoriteiten van Curaçao aangegeven dat vreemdelingen
zich tijdens een gehoor kunnen laten bijstaan door een advocaat. Op dit recht dient
de vreemdeling door de autoriteiten van Curaçao worden gewezen. Het is volgens de
autoriteiten van Curaçao aan de vreemdeling zelf om een beroep te doen op rechtshulp.
Indien vreemdelingen daadwerkelijk een beroep doen op rechtshulp, dan is het van belang
dat de autoriteiten van Curaçao dit faciliteren.
De autoriteiten van Curaçao hebben mij gemeld dat er interne werkrichtlijnen zijn
hoe om te gaan met minderjarige vreemdelingen, met hun ouders en met instanties. Volgens
de autoriteiten van Curaçao worden aangetroffen minderjarige vreemdelingen ondergebracht
bij een jeugdinstantie. De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat bij
(mogelijke) terugkeer van een minderjarige vreemdeling er contact wordt gelegd met
ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops