2014D05718 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 6 december 2013 over Pensioen in eigen beheer, ontklemming fiscale oudedagsreserves en stakingslijfrenten en verruiming kleine afkoopregeling lijfrenten (Kamerstuk 33 752, nr. 75), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief en hebben een aantal aanvullende vragen.

De Belastingdienst schrijft voor de commerciële waardering van de pensioenverplichting het u-rendement voor. Waarom wordt gekozen voor deze rekenrente? Ook zou rekening kunnen worden gehouden met de resterende opbouwperiode, waarbij de rekenrente thans zou variëren van 4% (pensioendatum over meer dan vijftien jaar na heden) tot circa 1,8%. Waarom aansluiten bij het u-rendement en niet bij de genoemde rekenrentes? Zou hiermee het probleem tot aanvaardbare proporties worden teruggebracht?

Vanuit de praktijk valt het geluid te beluisteren dat bestaande pensioenvoorzieningen massaal zijn bevroren (bijvoorbeeld per 1 januari 2014 in verband met de nieuwe regels) en dat nieuwe eigenbeheertoezeggingen nauwelijks nog worden gedaan. Deelt de Staatssecretaris deze observatie? Als het voorgaande juist is, verengt de onderhavige problematiek zich voornamelijk tot het probleem van de bestaande voorzieningen? Maakt dit bepaalde oplossingen dan ook eerder aanvaardbaar en toepasbaar?

Probleem met een defined contribution-regeling zou onder andere zijn de vaststelling van het rendement. Is dit op te lossen met algemeen voorgeschreven percentages? Het Register Belastingadviseurs wijst in zijn commentaar op het knelpunt met betrekking tot het nabestaandenpensioen. Is de voorgestelde oplossing (koopsom externe verzekering) toepasbaar? Zou ook gewerkt kunnen worden met een vast, forfaitair percentage of een andere, eenvoudig uitvoerbare, werkwijze?

De leden van de VVD-fractie lezen dat oplossing twee uit de brief ook budgettaire implicaties kan hebben (pagina negen). Kan de Staatssecretaris een concrete uitsplitsing van de budgettaire implicaties geven?

Hoeveel bedraagt – bij benadering – de totale waarde van de pensioenvoorzieningen in eigen beheer, op basis van fiscale en commerciële waarde? Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel BV’s door de voorgeschreven commerciële waarderingswijze geen dividend kunnen uitkeren? Kan de Staatssecretaris inhoudelijk reageren op de conclusie en oplossingen voorgesteld door VNO-NCW en MKB-Nederland in de brief van 10 februari 2014?

In hoeverre biedt een nieuw stelsel zoals geschetst in oplossing drie, ook een oplossing voor bestaande directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) en de waardering van hun pensioen in eigen beheer?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggende brief over het pensioen in eigen beheer, en maken graag van de gelegenheid gebruik hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie herkennen de door de regering geconstateerde knelpunten die zijn ontstaan als gevolg van de huidige regels rond het pensioen in eigen beheer en de lage marktrente. Deze leden zijn daarom met de Staatssecretaris van mening dat deze knelpunten moeten worden aangepakt, maar vragen wel wat de huidige omvang is van de knelpunten? Hoeveel DGA’s ondervinden hier hinder van? Welk percentage DGA’s mag naar verwachting door de hoge inschatting van pensioenverplichtingen in de dividendtoets geen dividend uitkeren in 2014?

De leden van de PvdA-fractie willen dat ondernemers en werknemers beiden naar draagkracht bijdragen. Genoemde leden vragen de Staatssecretaris of hij een eensluidend overzicht en een appreciatie kan geven van de fiscale verschillen ten aanzien van de pensioenopbouw tussen DGA’s, IB-ondernemers en werknemers in loondienst? Zo nee, waarom niet?

De Hoge Raad heeft het pensioen in eigen beheer aangemerkt als een systeem van eind- of middelloonregeling (defined benefit). De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Staatssecretaris dit oordeel in de verdere uiteenzetting beschouwd als een gegeven. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de mogelijkheden zijn van een wellicht eenvoudiger systeem op basis van een premiestelsel (defined contribution)? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Staatssecretaris in voorliggende brief meermalen de ambitie uitspreekt dat ingelegde premies beschikbaar blijven voor de onderneming. Dit is dan ook de reden dat niet wordt gekozen voor het geheel afschaffen van het pensioen in eigen beheer, hetgeen in de praktijk zou betekenen dat het pensioen van een DGA bij een externe verzekeraar moet worden opgebouwd. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom hij de uitgestelde belastingclaim die op de pensioenopbouw rust, ter beschikking wil blijven stellen voor de onderneming van de DGA? Wat zijn hiervan de gevolgen voor afstempeling, en hoe wordt omgegaan met bijvoorbeeld faillissement of echtscheiding? Wat is de hoogte van de revisierente die over de belaste vrijval zal worden berekend? Neutraliseert deze revisierente de derving die zou ontstaan indien het in eigen beheer opgebouwde pensioen wordt aangewend als bedrijfsreserve? Welke tarieven worden hierbij gehanteerd? In hoeverre verschillen de belastingtarieven voor normale opbouw van bedrijfsreserves en de opbouw van pensioen in eigen beheer?

De leden van de PvdA-fractie zijn met de Staatssecretaris van mening dat de eerstgenoemde twee opties belangrijke beperkingen kennen. Echter, de budgettaire gevolgen van de derde optie worden niet genoemd. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom wat de verwachte budgettaire gevolgen zijn van dit nieuwe systeem? Welk aanvullend percentage DGA’s kan naar verwachting als gevolg van dit nieuwe systeem dividend uitkeren, ten opzichte van de huidige situatie? Hoe wordt omgegaan met IB-ondernemers die sparen in de derde pijler? Worden zij binnen de derde voorgestelde optie fiscaal gelijk behandeld aan DGA’s? Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie de Staatssecretaris of is overwogen de opties een en twee te combineren, waarbij eerst wordt afgestempeld en vervolgens de fiscale waardering de commerciële waardering volgt? Hoe zou een dergelijke variant kunnen worden uitgewerkt, en wat zijn hiervan de verwachte budgettaire consequenties?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de derde beschreven optie wordt overwogen inhaaldotaties niet mogelijk te maken, waardoor een vennootschap met zeer wisselende winsten een lagere reserve zal opbouwen. Deze leden vragen de Staatssecretaris naar de omvang van de administratieve lasten gemoeid met extracomptabele jaaroverschrijdende overzichten die in geval van het toestaan van inhaaldotaties noodzakelijk zijn? Wat zijn de gevolgen van het mogelijk buiten beschouwing laten van de (pensioen)aanspraak in de zin van de loonbelasting voor de voornoemde fiscale verschillen ten aanzien van de pensioenopbouw tussen DGA’s, IB-ondernemers en werknemers in loondienst? Wat zijn de verwachte gevolgen van het weerhouden van een loonbelastingclaim op het bedrag van de reserve?

De leden van de PvdA-fractie zijn kritisch over het voorstel de aanspraak van de partner op verdeling van de reserve te doen vervallen. Waarom kan bij de derde beschreven optie niet worden geregeld dat wel degelijk sprake is van een arbeidsrechtelijke pensioenaanspraak, zodat bij echtscheiding de partner aanspraak kan maken op (directe) verdeling van de reserve? Waarop baseert de Staatssecretaris de uitspraak dat een echtscheiding op deze wijze de continuïteit van de onderneming in gevaar kan brengen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Staatssecretaris een voorkeur uitspreekt voor de optie waarin een nieuw systeem wordt opgezet van een fiscale pensioenreserve voor de oude dag. Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat de contouren zijn van het genoemde overgangsrecht? Met welke tarieven krijgen huidige reserves te maken als wordt geopteerd voor de derde optie? Hoe hoog worden de uitvoeringskosten geschat? In hoeverre is over de genoemde opties overleg gevoerd met belanghebbenden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën over pensioen in eigen beheer, ontklemming fiscale oudedagsreserves en stakingslijfrenten en verruiming kleine afkoopregeling lijfrenten. Deze leden waarderen het zeer dat de Staatssecretaris de problematiek en de mogelijke oplossingen helder uiteengezet heeft. De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat het pensioen in eigen beheer mogelijk blijft, zodat de premies voor de onderneming beschikbaar blijven. Deze leden zijn blij te constateren dat de Staatssecretaris dit uitgangspunt deelt.

Allereerst merken de leden van de CDA-fractie op dat de regels nu zodanig ingewikkeld zijn rondom pensioen in eigen beheer dat de noodzakelijke advies- en administratiekosten disproportioneel kunnen zijn in vergelijking tot de pensioenreserve. Het zou toch mogelijk moeten zijn om voor een pensioen op een eenvoudige wijze de berekeningen te kunnen doen.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat er op tegen is om het pensioen in eigen beheer als beschikbarepremieregeling vorm te geven met de waarborgen voor partners en kinderen voor bijvoorbeeld een nabestaandenvoorziening. Dit lijkt momenteel wel mogelijk, maar wordt bijna nooit gebruikt zoals ook blijkt uit de brief van de Staatssecretaris. Klopt het dat er weinig ondernemers zijn die nu pensioen in eigen beheer opbouwen op basis van een beschikbarepremieregeling vanwege de strikte regels die de Belastingdienst hieraan verbindt? Kan de Staatssecretaris aangeven welke regels er verbonden zijn aan een beschikbarepremieregeling in eigen beheer en wat de achtergrond is van deze regels? Heeft de Hoge Raad ook invulling gegeven aan pensioen in eigen beheer op basis van een beschikbarepremieregeling?

Is het mogelijk om een beschikbarepremieregeling tot een bepaald percentage van het inkomen toe te staan in combinatie met een rekenrente, zoals het pensioen in eigen beheer nu ook kent? Kan de Staatssecretaris aangeven of dit soelaas biedt om de knelpunten van de huidige systematiek, zoals uiteengezet in de brief, weg te nemen?

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie zich af hoeveel van de DGA’s met een pensioen in eigen beheer last hebben van de door de Staatssecretaris benoemde knelpunten.

De brief bevat drie mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten bij pensioen in eigen beheer. Dit zijn commerciële waardering, eenmalige afstempeling en een fiscale reserve ten behoeve van de oude dag.

De leden van de CDA-fractie zijn geen groot voorstander van de tweede en de derde oplossing. Deze leden menen dat het van groot belang is dat er een structurele oplossing komt voor de problemen. Eenmalige afstempeling is slechts een tijdelijke oplossing en leidt tot een verslechterd pensioen voor de DGA. Bij de derde oplossing wordt er in beginsel helemaal geen pensioen opgebouwd, maar alleen op papier geld gereserveerd. Dit vinden de leden van de CDA-fractie ongewenst. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe hij in dit licht de kritiek uit de fiscale praktijk op de FOR beschouwt, zoals bijvoorbeeld is samengevat in de Cursus Belastingrecht (IB.3.2.37.A.c)?

Ook als de DGA de reserve daadwerkelijk gebruikt om pensioen op te bouwen zijn de mogelijkheden onder de derde oplossing beperkter dan bij het huidige pensioen in eigen beheer, omdat er alleen gedoteerd kan worden als de onderneming winst maakt en omdat de dotatie beperkt is tot een bepaalde grens of een percentage. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris dit?

Binnen de drie geschetste oplossingen, achten de leden van de CDA-fractie alleen de eerste een goede oplossing. Maar de Staatssecretaris acht deze oplossing niet wenselijk vanwege de grote budgettaire consequenties. Kan de Staatssecretaris ingaan op de door VNO-NCW en MKB-Nederland voorgestelde oplossing? Wat zouden de gevolgen zijn als de Belastingdienst, eventueel alleen bij kleine en middelgrote BV’s, op basis van de fiscale waardering bekijkt of er voldoende vermogen is om dividend uit te keren? Of zijn er andere mogelijkheden om de pensioenverplichting commercieel te waarderen dan op basis van het u-rendement? Hoe kijkt de Staatssecretaris bijvoorbeeld aan tegen waardering op basis van hoogwaardige bedrijfsobligaties? Wat zullen de gevolgen hiervan zijn?

Hoe beschouwt de Staatssecretaris het voorstel van het Register Belastingadviseurs om de eerste en de tweede oplossing te combineren, waardoor een structurele oplossing wordt gevonden die een beperkt budgettair beslag heeft?

Kan de Staatssecretaris tevens reageren op het voorstel van het Register Belastingadviseurs om voor de waardering van de pensioenverplichting voor de bepaling van het nabestaandenpensioen uit te gaan van de koopsom voor een externe verzekering in plaats van het bedrag waarmee een direct ingaand nabestaandenpensioen gefinancierd kan worden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de kabinetsbrief over pensioen in eigen beheer, ontklemming fiscale oudedagsreserves en stakingslijfrenten en verruiming kleine afkoopregeling lijfrenten. Zij danken de Staatssecretaris voor de gegeven informatie en hebben naar aanleiding hiervan diverse vragen.

De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om een meer fundamentele reflectie te geven op de rol van de overheid als het gaat om (fiscale) pensioenvoorzieningen voor een DGA. Waarom acht de Staatssecretaris (fiscale) pensioenvoorzieningen voor DGA's gerechtvaardigd? En tot welk niveau? En kan de Staatssecretaris dit ook afzetten tegen de eventuele optie om (een deel van) dat budget te gebruiken voor directe belastingverlagingen voor DGA's?

De leden van de fractie van D66 vragen de Staatssecretaris om een meerjarig inzicht (2014, 2015, 2016, 2017 en structureel) in de budgettaire derving. Welke bedragen aan belastinguitgaven zijn er gemoeid met de huidige regelingen? En welke bedragen zouden er gemoeid zijn met de drie geschetste oplossingsrichtingen?

De leden van de fractie van D66 vragen de Staatssecretaris om inzicht in de uitvoeringskosten. Hoe hoog zijn die voor de huidige regelingen en voor de drie geschetste oplossingsrichtingen? Kan de Staatssecretaris hetzelfde inzicht geven – voor de huidige regelingen en de drie geschetste oplossingsrichtingen – in de administratieve lasten?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de Staatssecretaris neigt naar oplossingsrichting drie (een fiscale pensioenreserves voor de oude dag). De leden lezen dat een vennootschap met zeer wisselende winsten in dat scenario een lage reserve zal opbouwen. Kan de Staatssecretaris een aantal cijfermatige voorbeelden geven van de consequenties voor bedrijven met wisselende winsten? Kan de Staatssecretaris daarbij een vergelijking maken tussen de huidige situatie en oplossingsrichting drie? Wat zijn de effecten op het te bereiken pensioen en de te behalen fiscale voordelen? Genoemde leden vragen de Staatssecretaris voorts om ook een aantal andere voorbeeldsituaties te schetsen. Zij willen daarbij ook graag cijfermatig inzicht in de effecten op het te bereiken pensioen en de te behalen fiscale voordelen. Hoe ziet dit plaatje er bijvoorbeeld uit voor een bedrijf dat langdurig geen winst maakt en een bedrijf dat veel winst maakt? Deze leden vragen Staatssecretaris tot slot om inzichtelijk te maken voor wie (bedrijven/DGA's met welke karakteristieken) een eventuele overstap van het huidige systeem naar oplossingsrichting drie het meeste invloed heeft?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de 50PLUS

De leden van de 50PLUS-fractie hebben waardering voor de poging van de Staatssecretaris om op verzoek van de Kamer te kijken of er mogelijkheden zijn om de ongewenste gevolgen van het huidige onderscheid tussen commerciële en fiscale waarderingsregels bij pensioen in eigen beheer te mitigeren.

Deze leden willen vooropstellen, dat zij er aan hechten dat voor de DGA van een kleine(re) onderneming de mogelijkheid blijft bestaan om pensioen in eigen beheer op te bouwen, waarbij gereserveerde gelden in de pensioenopbouwfase in de onderneming beschikbaar blijven, terwijl er wel fiscaal voor een pensioen wordt gereserveerd. Deze leden vinden dus nadrukkelijk dat de door de onderneming betaalde premies ten laste van de winst moeten kunnen worden gebracht én er een adequate pensioenopbouw voor de DGA moet kunnen plaatsvinden die gelijkwaardig is aan de mogelijkheden die bestaan buiten de eigen onderneming. Deelt de secretaris deze algemene uitgangspunten voor een gewenst DGA-pensioensysteem?

In dit verband merken de leden van de 50PLUS-fractie nog op, dat de afschaffing van de stamrecht-BV al tot een volgens hen onverstandige beperking heeft geleid van de mogelijkheden om fiscaal gunstig geld opzij te zetten voor de pensioenvoorziening. Geld van de stamrecht-BV kon bijvoorbeeld worden benut voor het oprichten van een eigen bedrijf. Bovendien was uitkering uit de BV flexibel. Uitkering kon op ieder gewenst moment ingaan, stopgezet worden, verhoogd of verlaagd worden. Rendement kon worden opgebouwd over de bruto-ontslagvergoeding. Ook dit kon bijdragen aan opbouw van een goede pensioenvoorziening.

Deskundigen lijken het er over eens te zijn, dat de laatste jaren duidelijk is geworden dat vooral de wettelijke beperkingen in de fiscale wetgeving – zeker voor het MKB en kleinere bedrijven – voor de waardering van de fiscale pensioenvoorziening leiden tot een aantal knelpunten rond het DGA-pensioen.

Voor het opstellen van de vennootschappelijke jaarrekening mogen kleine(re) rechtspersonen uitgaan van fiscale waarderingsregels die – onder meer door het hanteren van een rekenrente van 4% of meer – leiden tot een (te lage) economische waardering van de pensioenverplichting. Gevolg is, dat het eigen vermogen in de vennootschappelijke jaarrekening veelal te hoog wordt voorgesteld; gevolg kan vervolgens zijn dat méér dividend wordt uitgekeerd, dan puur economisch verantwoord is. Aan het einde van de rit kan de uiteindelijke economische waarde van het opgebouwde pensioen ook tegenvallen.

Deze leden vragen, of aangegeven kan worden in hoeveel gevallen, en bij welk soort ondernemingen deze problemen bij DGA’s kunnen op treden. Hoe groot is het probleem waar een oplossing voor wordt gezocht?

VNO-NCW en MKB-Nederland signaleren in hun commentaar van 10 februari 2014 dat de getroffen groep ondernemers relatief klein is. Als dat inderdaad het geval is, dient de wijze waarop de knelpunten aangepakt wordt, ook wel «proportioneel», dus zo min mogelijk ingrijpend te zijn. Deelt de Staatssecretaris deze laatste overweging van VNO-NCW en MKB-Nederland?

De Staatssecretaris behandelt in zijn brief een drietal oplossingsrichtingen, en verbindt daaraan vervolgens conclusies.

Variant 1. Fiscale waardering van de pensioenverplichting op commerciële grondslag («fiscaal volgt commercieel»). Dit is een structurele oplossing die heel veel knelpunten wegneemt, maar volgens de Staatssecretaris als groot (en prohibitief) nadeel heeft, dat deze leidt tot een (te) fors budgettair beslag. De leden van de 50PLUS-fractie vragen of een uitvoerige nadere toelichting kan worden gegeven op dit budgettaire beslag (het budgettair effect zou circa € 10 miljard bedragen, waarvan € 950 miljoen in het eerste jaar), en hoe dit gespreid is in de tijd, en of ook verschillende scenario’s denkbaar zijn voor (de omvang van) het budgettair effect. Anders gezegd: kan dit ook aanzienlijk lager uitvallen? Deze leden vragen om een reactie op de bevindingen van SRA met betrekking tot het budgettair beslag, in haar schriftelijk commentaar op pagina 111. Is verder de constatering van SRA juist, dat uit de berekening volgt, dat het MKB nu voor een gelijk bedrag (€ 10 miljard) wordt benadeeld, omdat dit het bedrag is dat het MKB nu meer betaalt aan belasting door de reeds genoemde fiscale beperking?

Variant 2. Fiscale pensioenverplichting vormt uitgangspunt voor eenmalige herrekening van de pensioenaanspraken: het bieden van een incidentele mogelijkheid om het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak en de stand van de fiscale voorziening op de balans te elimineren. In feite gaat het hier om een vrijwillige afstempelingsmogelijkheid voor bestaande pensioenverplichtingen tot de fiscale waarde. Vervolgens wordt weer op de gebruikelijke wijze pensioen opgebouwd, waardoor wederom een verschil kan/gaat ontstaan. Dit wordt door de Staatssecretaris derhalve gezien als een niet structurele oplossing. Het genoemde verschil kan volgens SRA echter voorkomen worden door de DGA vervolgens te verplichten tot een beschikbarepremieregeling. De Staatsecretaris lijkt echter géén voorstander te zijn van een beschikbarepremieregeling voor de DGA. Waarom niet? Kan in dit verband ingegaan worden op de bevindingen van SRA in de achtergrondnotitie op pagina 13, en de algemene bevindingen van SRA met betrekking tot deze tweede optie?

Variant 3 is de invoering van een geheel nieuw systeem, de FOR voor de DGA. Het bevreemdt deze leden enigszins dat juist deze ingrijpende optie als (meest) wenselijk wordt beoordeeld door de Staatssecretaris. Er wordt gesproken van een «minder gecompliceerde en meer inzichtelijke wijze fiscaal te reserveren voor de oude dag». Gelden blijven beschikbaar voor de onderneming. Dat is grotendeels waar. Jaarlijks wordt de DGA twee eenvoudige keuzes geboden: het pensioen onderbrengen bij een externe professionele verzekeraar, óf ten laste van de fiscale winst een financiële reserve (dus niet een pensioenrecht) vormen. Er mag alleen gedoteerd worden voor de reserve als er winst is. De hoogte van de dotatie bedraagt maximaal een bepaald bedrag, doch ten hoogste een percentage van de jaarwinst. Inhaaldotaties zullen niet mogelijk zijn. Deze leden onderschrijven dat met deze variant inderdaad wel een «overzichtelijk en eenvoudig» systeem ontstaat, maar zij hebben toch ernstige bedenkingen bij deze variant. Deze leden delen de mening van VNO-NCW en MKB-Nederland dat deze variant kan leiden tot een spectaculaire verslechtering van de mogelijkheid om een pensioen op te bouwen in de eigen onderneming. De praktische haalbaarheid voor de DGA om vervolgens eventuele pensioengaten in de derde pijler (aan) te vullen is onzeker. Premies voor de derde pijler moeten bovendien afgestort worden en kunnen derhalve niet meer in de onderneming blijven. Kan de Staatssecretaris uitvoerig ingaan op de bevinding van VNO-NCW en MKB-Nederland, dat deze variant een «enorme verslechtering» kan opleveren ten opzichte van de huidige mogelijkheden, waardoor de facto het opbouwen van pensioen in eigen beheer géén volwaardig alternatief meer is? Ook vragen de leden van de 50PLUS-fractie om een reactie op het zeer negatieve oordeel dat SRA en Register Belastingadviseurs vellen over de derde variant.

De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat naar een oplossing voor de DGA-pensioenproblematiek moet worden gestreefd, die enerzijds voldoet aan de eerder door deze leden genoemde algemene uitgangspunten, en anderzijds proportioneel is voor de omvang van de problematiek die opgelost moet worden.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen tot slot om een gedegen reactie op de door SRA, Register Belastingadviseurs en VNO-NCW en MKB-Nederland aangedragen oplossingsrichtingen, respectievelijk:

SRA: Aansluitend op variant 2: een vrijwillige afstempelingsmogelijkheid voor bestaande pensioenverplichtingen tot de fiscale waarde, eventueel (voor de toekomstige opbouwperioden) gecombineerd met een beschikbarepremieregeling;

Register Belastingadviseurs: twee «Quick wins» voor de korte termijn, te weten aanpassing van de rekenrente en op een andere wijze omgaan met de waardering van het nabestaandenpensioen. Voor de lange termijn: eerst invoering van variant twee (herrekening pensioenaanspraken), gevolgd door invoering van variant een («fiscaal volgt commercieel»).

VNO-NCW en MKB-Nederland: aanpassing van de waardering van de pensioenvoorziening. Deze aanpassing gaat uit van de gedachte, dat in een situatie waarbij een (klein) deel van het fiscale vermogen als dividend wordt uitgekeerd, en tegelijkertijd de uiteindelijke pensioendatum nog lang niet in zicht is, het onbegrijpelijk is waarom de gehele pensioenvoorziening commercieel moet worden geherwaardeerd en vervolgens voor de loonbelasting kan worden geconcludeerd dat sprake is van afkoop van het pensioen met fiscale afrekening (en revisierente) als gevolg. Om deze fiscale consequentie te voorkomen, zou volgens VNO-NCW en MKB-Nederland onder voorwaarden kunnen worden goedgekeurd dat specifiek bij tussentijdse dividenduitkeringen de gehele pensioenaanspraak niet hoeft te worden geherwaardeerd op basis van commerciële regels.


X Noot
1

De brief van SRA is ter beschikking gesteld aan de regering.

Naar boven