Vragen van de leden Wörsdörfer (VVD) en Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over antwoorden op vragen inzake de berichten
«Tekorten aan jeugdzorgers steeds nijpender» en «Sterke daling nieuwe werknemers in
de jeugdzorg: «Zo gaat het kapot» (ingezonden 21 oktober 2020).
Vraag 1
Welke rol heeft naar uw mening het Rijk bij de aanpak van knelpunten waarvoor u een
gezamenlijke verantwoordelijkheid ziet van de sector, van werkgevers, werknemers,
gemeenten, brancheorganisaties en vakbonden?1 Hoe kunt u de aanpak verder bespoedigen?
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat de krappe arbeidsmarkt en de blijvende daling van het aantal
medewerkers, laat zien dat de aanpak in het actieplan «Zorg voor de Jeugd» tot nu
toe onvoldoende resultaat heeft? Welke concrete resultaten verwacht u van het aanvullende
bedrag van 2,4 miljoen (tot eind 2022) voor de Arbeidsmarkttafel Jeugd?
Vraag 3
Is er een onderverdeling te maken in welke specifieke branches de uitstroom het hoogst
is? Is er een verband met de ontoereikende hulp aan de meest kwetsbare jongeren zoals
gesignaleerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, wat gaat u doen
om te zorgen dat medewerkers met specialistische kennis behouden blijven voor de sector?
Vraag 4
Bent u van plan om, totdat u uw voornemen hebt ingevuld om in een algemene maatregel
van bestuur (AMvB) kostprijselementen van een redelijk tarief vast te leggen, met
gemeenten en jeugdzorgorganisaties in gesprek te gaan over het betalen van faire tarieven
waardoor professionals meer tijd en ruimte krijgen om goede zorg te verlenen? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, welke insteek kiest u voor deze gesprekken? Bent u bereid daarin
ook duidelijk aan te geven dat specialistische zorg nou eenmaal duurdere zorg zal
zijn en dat tariefdifferentiatie logisch lijkt?
Vraag 5
Nu u niet wenst te treden in het specifiek regelen van inspraak van professionals
bij het beleid van hun organisaties omdat dat tussen werkgevers en werknemers geregeld
moet worden, bent u bereid om in overleg te treden met jeugdzorgorganisaties en jeugdzorgbrancheorganisaties
en hen te wijzen op het belang dat u hecht aan inspraak van de professionals? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 6
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de concrete opvolgacties zoals afgesproken
in het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg», zoals het beschrijven
van voorbeelden van gemeenten/regio’s die erin geslaagd zijn zonder vermijdbaar tijdschrijven
jeugdzorg te bekostigen?
Vraag 7
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het project van uw Ministerie van
en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te komen tot een vereenvoudiging
van productcodes? Wat is hierbij uw inzet bijvoorbeeld met betrekking tot een maximaal
wenselijk aantal codes? Hoe gaat u er verder op inzetten dat het door professionals
gevoelde wantrouwen wordt verminderd?
Vraag 8
Hoe gaat u bij de verdere uitwerking van de motie Wörsdörfer c.s.2 de verantwoordingscriteria betrekken, zodat bij gemeenten ook een eenduidige verantwoording
achteraf wordt gehanteerd?
Vraag 9
Kunt u verklaren waarom in bovengenoemd convenant staat dat uw ministerie de uitwerking
van dit convenant – waarin ook het project vereenvoudiging van productcodes is opgenomen
– vóór 1 januari 2021 gaat opnemen in een ministeriële regeling, terwijl u in de beantwoording
van de vragen onder nummer 2020Z15472 schrijft dat uw streefdatum voor het vastleggen van de vereenvoudiging van productcodes
1 januari 2022 is?
Vraag 10
Mocht uw streefdatum daadwerkelijk 1 januari 2022 zijn, wat gaat u dan tot die tijd
doen om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten, en daarmee een flink deel
van de coördinatiekosten die nu niet aan zorg wordt gespendeerd, ook vóór genoemde
datum al omlaaggaan?
Vraag 11
Deelt u de mening dat u met het concreet en praktisch zo veel als mogelijk beperken
van de lokale en regionale verantwoordingseisen niet moet wachten totdat het wetsvoorstel
«Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» effectief behandeld, aangenomen
en geïmplementeerd kan worden, als dit voorstel al een oplossing voor deze problematiek
zou kunnen zijn? Zo ja, wat gaat u tot die tijd doen?
Vraag 12
Bent u bereid na te gaan in hoeverre branchepartijen, bijvoorbeeld door interne richtlijnen
en keurmerken, zélf bijdragen aan de overvloed aan administratieve lasten, om er vervolgens
met deze partijen het gesprek over aan te gaan? Zo nee, waarom niet?