Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35925-VI nr. 17 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35925-VI nr. 17 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 oktober 2021
Hierbij zenden wij uw Kamer de jaarlijkse rapportagebrief over de Nederlandse aanpak van internationale misdrijven.1 Deze aanpak behelst sinds jaar en dag zowel een strafrechtelijke als een vreemdelingrechtelijke component. In deze brief wordt uiteengezet hoe deze aanpak in 2020 is vormgegeven en welke resultaten de ketenpartners hebben behaald. Hierbij zijn met name relevant de resultaten van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie (OM) en het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Nationale Politie, alsook de inzet die in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv)2 is geleverd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Aangezien de aanpak van internationale misdrijven eveneens een belangrijke internationale component heeft wordt ook ingegaan op de internationale samenwerking. Tot slot ontvangt u een overzicht van de individuele straf- en uitleveringszaken
Het (in internationaal verband) bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen dat plegers van internationale misdrijven een veilige haven vinden in Nederland is en blijft de gemeenschappelijke doelstelling van alle ketenpartners. Een doelstelling die rotsvast bleef staan in een jaar dat gekenmerkt werd door de coronacrisis, die ook de ketenpartners in haar greep heeft gehouden.
Toen in maart 2020 het coronavirus Nederland bereikte, vergde dit van de ketenpartners het nodige aanpassingsvermogen. Al gauw bleek echter dat collega’s van de verschillende organisaties elkaar goed weten te vinden, en voor de verschillende periodieke overleggen werden digitale alternatieven aangeboord. Daardoor heeft de ketenbrede samenwerking ook in 2020 op een efficiënte wijze kunnen plaatsvinden.
In 2020 is een aanvang gemaakt met de versterking van de capaciteit en expertise van het TIM op basis van het in het regeerakkoord benoemde extra investering. Deze financiële middelen zijn in 2020 ingezet voor de tijdelijke inhuur van expertise en voor het uitbreiden van de vaste formatie van het TIM van 32 fte tot 43 fte. De werving van het nieuwe personeel heeft grotendeels plaatsgevonden in de tweede helft van 2020. Naar verwachting komt het TIM in 2021 op de volle sterkte van 43 fte. Daarmee wordt structureel voorzien in de nodige specialistische- en opsporingsbevoegde capaciteit.3
De kern van het Nederlandse 1F-beleid is dat slachtoffers worden beschermd en niet de daders. Het gaat bij tegenwerping van artikel 1F Vlv zonder uitzondering om zeer ernstige misdrijven die buiten Nederland zijn gepleegd. Het uitgangspunt is dat Nederland geen vluchthaven wil zijn voor oorlogsmisdadigers en straffeloosheid van plegers van internationale misdrijven wil tegengaan. Handhaving van artikel 1F Vlv is inherent aan het waarborgen van het maatschappelijk draagvlak voor het asielbeleid.
De IND werpt een vreemdeling artikel 1F Vlv tegen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij of zij weet heeft gehad van de in artikel 1F Vlv genoemde misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden (zogenoemde knowing and personal participation).
Voor alle asielzoekers geldt dat de IND een screening uitvoert na de aanmeldfase van het asielproces. Bij deze screening is er specifieke aandacht voor signalen die kunnen wijzen op een van de misdrijven genoemd in artikel 1F Vlv Als er aanwijzingen zijn dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een van deze misdrijven wordt een 1F-onderzoek gestart door de Unit 1F. Dit betreft altijd een individuele beoordeling na uitgebreid juridisch onderzoek. Alleen op basis van grondige analyse van achtergrond en context en de aannemelijkheid van ernstige vermoedens dat iemand persoonlijke misdrijven heeft gepleegd of gefaciliteerd, kan de IND oordelen artikel 1F Vlv op die persoon van toepassing is. Daarnaast kunnen, voorafgaand, maar ook tijdens de asielprocedure, bij de IND signalen binnenkomen waaruit 1F-indicaties naar voren komen (zoals aan de hand van verklaringen van de vreemdeling zelf, tipbrieven van burgers, slachtoffers/getuigen van 1F-misdrijven of meldingen vanuit de vreemdelingenketen), waarna een 1F-onderzoek kan worden gestart. Tot slot kunnen ook reeds verleende verblijfsvergunningen (asiel en regulier) op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken.
Vreemdelingen met een 1F status die geen rechtmatig verblijf hebben, dienen Nederland in beginsel te verlaten naar hun land van herkomst of zo nodig naar een ander land. Indien de vreemdeling niet vrijwillig vertrekt kan gedwongen vertrek aan de orde zijn. Het kan echter voorkomen dat de terugkeer van een vreemdeling met een 1F-status naar het land van herkomst ernstig gevaar voor die persoon oplevert (artikel 3 van het EVRM). Dit houdt in dat de betreffende persoon niet wordt uitgezet, echter op hem rust nog wel de verplichting Nederland te verlaten. In die gevallen kan worden bezien of vertrek naar een ander land mogelijk is.
Cijfers 2020
Onderstaande tabel toont het aantal onderzoeken naar 1F-gedragingen en de terugkeer van vreemdelingen aan wie 1F is tegengeworpen naar het land van herkomst of vertrek naar een derde land.
In 2020 zijn 95 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen die in verband kunnen worden gebracht met 1F-gedragingen. Bij twintig vreemdelingen heeft dit onderzoek geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv.
Van deze groep is bij ongeveer de helft een artikel 3 EVRM-beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen. Verder heeft IND aan driekwart van de vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen een zwaar inreisverbod dan wel een ongewenstverklaring opgelegd.4
De DT&V had eind 2020 106 1F vreemdelingendossiers in de werkvoorraad. Voor 67 vreemdelingen gold dat geen gedwongen vertrek kan plaatsvinden vanwege een risico op schending van artikel 3 EVRM. Achttien vreemdelingen hebben Nederland – al dan niet gedwongen – aantoonbaar verlaten.
1F-cijfers IND en DT&V 2020 |
|
---|---|
Totaal aantal onderzoeken naar vreemdelingen i.v.m. artikel 1F bij IND |
95 |
Artikel 1F tegengeworpen |
20 |
Artikel 3 EVRM-beletsel |
9 |
Totaal aantal 1F vreemdelingendossiers bij DT&V |
106 |
Artikel 3 EVRM-beletsel |
67 |
Aantoonbaar vertrek uit Nederland |
18 |
Beoordeling Rwandese asielzaken
In 2008 is besloten om voor alle ingewilligde Rwandese asielaanvragen opnieuw te bezien of er artikel 1F Vlv indicaties zijn. De aanleiding hiervoor was het beschikbaar komen van meer gedetailleerde informatie over de Rwandese genocide en mogelijke daders. Deze herbeoordeling en de daaruit voortvloeiende procedures is reeds enkele jaren geleden afgerond. Uw Kamer is hierover destijds dan ook over geïnformeerd in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven 2015.5
Vanaf 2013 is deze herbeoordeling echter uitgebreid naar personen die genaturaliseerd zijn tot Nederlander. Sindsdien is artikel 1F Vlv meermalen tegenworpen. Uw Kamer is onlangs toegezegd over de voortgang geïnformeerd te worden in deze Rapportagebrief.
In vijf zaken zag de IND geen aanleiding om het Nederlanderschap in te trekken. In twintig zaken heeft het wel geleid tot een artikel 1F tegenwerping en is de IND overgegaan tot het intrekken van het Nederlanderschap. In vier zaken staat 1F thans in rechte vast. In één zaak vernietigde de rechtbank het besluit en zag de IND daarna af van intrekking. In de overige zaken lopen nog bezwaar- of (hoger) beroepsprocedures. Tenslotte verricht de IND nog naar twee personen onderzoek.
Beoordeling Syrische asielzaken
Tijdens de begrotingsbehandeling in 2017 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer toegezegd om de IND de opdracht te geven om, met het oog op het signaleren van potentiele oorlogsmisdadigers, ingewilligde Syrische asielzaken opnieuw te beoordelen. Dit is in 2018 gestart en in 2020 afgerond en betrof een projectmatige herbeoordeling van álle dossiers die aan bepaalde criteria voldeden. Uw kamer is over de resultaten van deze herbeoordeling reeds geïnformeerd per brief van 30 juni 2020.6
Zoals ook uiteengezet in de Rapportagebrief internationale misdrijven 2019 zijn er verschillende manieren waarop het LP en het TIM zaken binnen krijgen. Net als bij commune misdrijven kan er aangifte worden gedaan. Informatie over mogelijke internationale misdrijven kan daarnaast voortkomen uit andere strafrechtelijke onderzoeken (in de vorm van rest-informatie) of met het TIM worden gedeeld door een andere (Nederlandse of buitenlandse) opsporingsdienst. Ook ontvangt het LP 1F-dossiers van de IND wanneer een vreemdeling artikel 1F Vlv tegengeworpen heeft gekregen. Dat de IND een 1F-tegenwerping heeft gedaan, hoeft echter niet per definitie te betekenen dat er ook een strafrechtelijke verdenking bestaat die de start van een strafrechtelijk onderzoek zou kunnen rechtvaardigen. Daarom worden doorgestuurde 1F-dossiers geanalyseerd en op strafrechtelijke aanknopingspunten beoordeeld door het LP.
Net als bij commune misdrijven kan er ook in het geval van internationale misdrijven aangifte of melding worden gedaan. Van deze mogelijkheid wordt ook gebruik gemaakt door non-gouvernementele organisaties. Tot slot ontvangt het TIM ook informatie over vermeende daders van internationale misdrijven in Nederland via publicaties in diverse media. Het komt geregeld voor dat informatie over dezelfde persoon of hetzelfde incident via verschillende bronnen het TIM of LP bereikt.
Herkomst startinformatie
Opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven zijn voor een deel vaak afhankelijk van de mogelijkheid om naar het buitenland te reizen. Getuigen van deze misdrijven bevinden zich bijvoorbeeld nog in het land waar deze zijn gepleegd, of zijn door (oorlogs)geweld naar een ander land gevlucht. Door de coronacrisis was het maken van dienstreizen naar het buitenland vaak niet mogelijk. Hierdoor is in bepaalde onderzoeken de focus tijdelijk verlegd, zijn sommige onderzoeken tijdelijk gepauzeerd en is gezocht naar alternatieve werkwijzen, zoals het gebruikmaken van internationale rechtshulp.
De negatieve effecten van de coronacrisis op de opsporingsonderzoeken van het TIM en het LP in 2020 zijn beperkt gebleven. Vlak voor de aankondiging van de eerste set maatregelen, in maart 2020, zijn het TIM en het LP een aantal nieuwe onderzoeken gestart. Het aantal actieve opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven ten opzichte van een jaar eerder toegenomen van zestien naar twintig.
Onderstaande figuur geeft de herkomst weer van de startinformatie voor de in 2020 lopende onderzoeken.
N=20
In bijlage 1 treft u een overzicht van alle IM-(straf)zaken die in 2020 onder de rechter waren.
1F-zaken bij het OM
Onderstaande tabel laat zien hoeveel 1F-dossiers bij het LP zijn binnengekomen en verwerkt in 2020. Er zijn in 2020 zeventien dossiers binnengekomen bij het LP. Dertien van deze dossiers zijn in behandeling genomen voor een oriënterend onderzoek. Vier dossiers zijn opgelegd.7
Instroom en verwerking 1F-dossiers 2020 |
|
---|---|
Totaal aantal 1F-dossiers binnengekomen bij het LP in 2020, waarvan: |
17 |
Aantal dossiers opgelegd |
4 |
Aantal dossiers afgevoerd |
0 |
Aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek |
13 |
Uitleveringen |
0 |
Inkomende rechtshulpverzoeken
In 2020 zagen het TIM en het LP een duidelijke toename in het aantal inkomende rechtshulpverzoeken: er kwamen twaalf rechtshulpverzoeken binnen die in behandeling zijn genomen. Een voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat ook buitenlandse opsporingsdiensten door de effecten van de coronacrisis naar alternatieve middelen grijpen. De uitvoering van deze verzoeken, bijvoorbeeld het horen van getuigen of het verstrekken van informatie, vergt (soms aanzienlijke) capaciteit van de betrokken partijen, zoals het LP, het TIM, de rechter-commissaris IM, de Afdeling Internationale Aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en in enkele gevallen de IND.
Een belangrijk onderdeel van internationale samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van internationale misdrijven vindt plaats via het EU Netwerk van nationale aanspreekpunten inzake genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (het Genocide Netwerk). Dit netwerk, dat mede door Nederlands initiatief in 2002 is opgericht, komt tweemaal per jaar bijeen om de uitwisseling van informatie en best practices te faciliteren en zodoende de internationale samenwerking bij de opsporing en vervolging van internationale misdrijven te verbeteren. Tijdens de bijeenkomsten van dit netwerk wordt Nederland vertegenwoordigd door het LP, het TIM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Naast de aandacht die uitgaat naar concrete zaken werd er tijdens de – digitale – bijeenkomsten van 2020 speciale aandacht besteed aan het belang van NGO’s die nationale autoriteiten steunen in de strijd tegen straffeloosheid voor ernstige internationale misdrijven en het waarborgen van gerechtigheid voor slachtoffers.
In 2017 is het EU Exclusion Netwerk (onderdeel van EASO) opgezet. Dit netwerk beoogt de informatiepositie van de verschillende lidstaten te versterken, kennis over te dragen en best practices uit te wisselen aangaande de toepassing van artikel 1F Vlv. Tijdens de bijeenkomsten van dit netwerk wordt Nederland vertegenwoordigd door de IND. EASO geeft ieder kwartaal een update met daarin de recente tegenwerpingen van artikel 1F in de verschillende landen, relevante jurisprudentie op het gebied van artikel 1F Vlv en informatie over herkomstlanden in relatie tot 1F-misdrijven. Tevens biedt het netwerk de mogelijkheid om informatie op te vragen en uit te wisselen tussen de lidstaten over onderwerpen gerelateerd aan artikel 1F.
In 2020 zijn er twee bijeenkomsten door het netwerk georganiseerd. De bijeenkomsten vonden plaats via videoconference. De eerste bijeenkomst stond in het teken van het herkennen van 1F-indicaties binnen de asielprocedure en de andere bijeenkomst zag op 1F-indicaties en 1F-tegenwerpingen in zaken van Turkse vreemdelingen.
Sinds enkele jaren zet Nederland zich, samen met Argentinië, België, Mongolië, Senegal en Slovenië in voor de totstandkoming van een nieuw Multilateraal Verdrag inzake Rechtshulp en Uitlevering bij Internationale Misdrijven (MVRUIM). Dit initiatief beoogt de internationale samenwerking tussen landen bij de nationale opsporing en vervolging van internationale misdrijven te verbeteren. Inmiddels hebben 76 landen wereldwijd hun steun voor dit initiatief uitgesproken en de verwachting is dat dit aantal de komende periode zal toenemen.
Na de internationale conferentie die in maart 2019 in Nederland plaatsvond8 is een nieuw conceptverdrag opgesteld. Dit conceptverdrag is in januari 2020 tijdens een internationale bijeenkomst in Den Haag besproken ter voorbereiding op de formele verdragsonderhandelingen. Deze verdragsonderhandelingen zouden oorspronkelijk van 8-19 juni 2020 tijdens een Diplomatieke Conferentie in Slovenië plaatsvinden maar zijn vanwege de Covid-19 uitbraak tot 2022 uitgesteld.
Op 23 mei 2020 werd voor de vijfde keer de EU-dag tegen straffeloosheid georganiseerd, ditmaal digitaal. Deze dag werd voor het eerst in 2016 onder het Nederlandse EU-voorzitterschap georganiseerd en is erop gericht om binnen de EU aandacht te vestigen op de aanpak van internationale misdrijven. Dit jaar was het onderwerp de cumulatieve vervolging van foreign terrorist fighters voor zowel commune misdrijven als ernstige internationale misdrijven.
Nederland heeft internationaal gezien altijd een belangrijke rol gespeeld in de aanpak van internationale misdrijven. In een jaar dat gekenmerkt werd door de coronapandemie is de inzet onverminderd hoog gebleven. De specialistische teams binnen het OM, het TIM, de IND en DT&V hebben met mens en macht gewerkt, daarbij soms gehinderd door onder meer reisbeperkingen. Door die inzet heeft behandeling van individuele zaken niet stilgelegen. Ook op internationaal niveau heeft de coronapandemie om het nodige aanpassingsvermogen gevraagd en is de samenwerking grotendeels digitaal voortgezet. Hoewel het MVRUIM door de coronapandemie enige vertraging heeft opgelopen, hebben de betrokkenen achter de schermen allerminst stilgezeten. Er is dan ook in 2020 – ondanks de gevolgen van de coronapandemie – volop gewerkt aan de aanpak van internationale misdrijven.
Zaken in eerste aanleg
Ahmed al-K. (Syrië)
De verdachte in deze zaak betreft een Syrische man die sinds 2014 in Nederland verbleef op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Naar aanleiding van informatie afkomstig van de Duitse politie begonnen het LP en het TIM een strafrechtelijk onderzoek naar hem. Hij wordt er van verdacht commandant te zijn geweest van een bataljon van de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Behalve lidmaatschap van deze terroristische organisatie wordt Ahmed al-K. ook verdacht van moord als oorlogsmisdrijf. Hij zou namelijk hebben deelgenomen aan de standrechtelijke executie van een gevangengenomen Syrische luitenant-kolonel in juli 2012. Van dit oorlogsmisdrijf zijn video’s aangetroffen op internet. Op 21 mei 2019 werd de verdachte door de politie aangehouden; hij bevindt zich sindsdien in voorlopige hechtenis. Bij vonnis van 16 juli 2021 is hij door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar.9
Yousra L. (Syrië)
Yousra L. werd op 10 oktober 2019 aangehouden op verdenking van het plegen van terroristische misdrijven. Later werd deze verdenking uitgebreid met oorlogsmisrijven, doordat zij beeldmateriaal zou hebben verspreid, al dan niet voorzien van commentaar of onderschrift, waarop personen in hun persoonlijke waardigheid werden aangerand. Bij vonnis van 29 juli 2021 is zij door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en TBS met dwangverpleging.10
Abdul Razaq A. (Afghanistan)
Abdul Razaq A. werd op 12 november 2019 aangehouden op verdenking van het plegen van oorlogsmisdrijven. De verdachte zou in de jaren tachtig commandant en hoofd politieke zaken zijn geweest van de Pul-e-Charki gevangenis in de Afghaanse hoofdstad Kabul. In deze gevangenis zijn destijds op grote schaal oorlogsmisdrijven gepleegd door mensen ten onrechte gevangen te houden en onmenselijk te behandelen. Rechercheurs van het TIM hebben in de afgelopen jaren tientallen getuigen gehoord in verschillende landen, die verklaringen hebben afgelegd over het onmenselijke regime in de gevangenis en de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Abdul Razaq A. zit momenteel in voorlopige hechtenis. De inhoudelijke behandeling zal naar verwachting begin 2022 van start gaan.
Ahmed al-Y. (Syrië)
Op 22 oktober 2019 werd in het asielzoekerscentrum in Ter Apel de Syriër Ahmed al-Y. aangehouden door de politie. De 29-jarige man stond in het Schengen Informatie Systeem gesignaleerd door de Duitse autoriteiten. Hierbij werd tevens verwezen naar informatie afkomstig uit een Duits strafrechtelijk onderzoek. Al-Y. zou volgens die informatie een commandant zijn geweest van de terroristische organisatie Ahrar al Sham. In die hoedanigheid zou hij de persoonlijke waardigheid van gedode personen hebben aangerand door zijn voet te plaatsen op een stoffelijk overschot en een ander lijk te schoppen, gewapend met een machinegeweer en zingend de dood van de overledenen gevoerd en naar hen hebben verwezen als honden. Dit is op video vastgelegd en is vervolgens op YouTube geplaatst, waarmee de wandaden werden verspreid. Voorts zou hij aanwezig zijn geweest bij de ondervraging van een gevangen genomen militair. Deze ondervraging is eveneens op video vastgelegd en verspreid via YouTube, waarmee de gevangene zou zijn aangerand in zijn persoonlijke waardigheid. De verdachte bevindt zich momenteel in voorlopige hechtenis. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 april 2021 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, ter zake deelname aan de terroristische organisatie Ahrar al-Sham en het plegen van het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke waardigheid.11
Zaken in hoger beroep/cassatie
Oussama A. (Syrië)
Op 29 juni 2018 werden twee in Turkije veroordeelde Nederlandse Syriëgangers na aankomst op Schiphol aangehouden op verdenken van lidmaatschap van de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS). In de zomer van 2014 zouden beide mannen naar Syrië zijn gereid en na een training hebben deelgenomen aan de gewapende jihadistische strijd. Tegen één van hen, Oussama A., bestond eveneens de verdenking van het plegen van een oorlogsmisdrijf, door het vernederen van een beschermd persoon tijdens het gewapende conflict in Syrië en Irak. Hij zou lachend hebben geposeerd naast het gekruisigde lichaam van een door IS geëxecuteerde man en deze foto via sociale media hebben verspreid. Op 23 juli 2019 werden beide mannen door de rechtbank Den Haag veroordeeld voor lidmaatschap van een terroristische organisatie. Oussama A. werd eveneens veroordeeld tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf voor het voorgenoemde oorlogsmisdrijf waardoor zijn totale straf op zevenenhalf jaar uitkwam. Op 26 januari 2021 werd Oussama A. in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar.12
Eshetu A. (Ethiopië)
In de zaak tegen Eshetu A. heeft de rechtbank Den Haag op 15 december 2017 een levenslange gevangenisstraf opgelegd. Volgens de rechtbank heeft A. zich schuldig gemaakt aan ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht, door eind jaren zeventig (vermeende) tegenstanders van het toenmalige regime arbitrair gevang te nemen, wreed en onmenselijk te behandelen, te martelen en te laten doden. Zowel Eshetu A. als het OM gingen tegen het vonnis in beroep. Dit hoger beroep loopt momenteel nog.
Uitleveringszaken
Venant R. (Rwanda)
In maart 2019 werd Vénant R. door het TIM aangehouden, nadat door de Rwandese autoriteiten om zijn uitlevering was gevraagd. R. wordt ervan verdacht als regiodirecteur van ISAR Rubona, een landbouwinstituut buiten de zuidelijke stad Butare in Rwanda, betrokken te zijn geweest bij de genocide aldaar. Toen in april 1994 het vermoorden en verkrachten van Tutsi’s begon, verzamelden zich meer dan duizend Tutsi mannen, vrouwen en kinderen op het terrein van het landbouwinstituut. R. wordt ervan verdacht dat hij daarop militairen en milities naar ISAR Rubona heeft gehaald die de Tutsi vluchtelingen hebben gedood. Ook zou hij de militairen en milities van wapens hebben voorzien. Op 23 mei 2019 besliste de rechtbank Den Haag dat de uitlevering toelaatbaar was. Venant R. is daarop in cassatie gegaan. Op 28 januari 2020 heeft de Hoge Raad dit cassatieberoep verworpen. Als gevolg daarvan heeft de Minister van Justitie en Veiligheid per beschikking van 28 april 2020 besloten de uitlevering toe te staan. R. heeft tegen dit besluit van de Minister een kort geding aangespannen. Op 18 december 2020 heeft de rechtbank Den Haag hierin uitspraak gedaan en de vordering van R. afgewezen.13 Dit vonnis is thans in hoger beroep bevestigd.14 Venant R. is in juli 2021 uitgeleverd aan Rwanda.
Joseph M. (Rwanda)
Op 26 oktober 2020 heeft het TIM Joseph M. aangehouden op grond van een uitleveringsverzoek uit Rwanda. M. wordt verdacht van betrokkenheid bij de Rwandese genocide in 1994. Hij zou actief zijn geweest voor de zogenoemde «Power vleugel» van de MDR-partij, die nauw betrokken was bij de moordpartijen op Tutsi-burgers. Joseph M. wordt door de Rwandese autoriteiten onder meer verantwoordelijk gehouden voor deelname aan een bijeenkomst in april 1994 waarbij voorbereidingen werden getroffen voor het doden van Tutsi’s. Hij zou een lijst hebben opgesteld van Tutsi’s die door milities gedood moesten worden, en hij zou bij aanvallen op Tutsi-burgers betrokken zijn geweest. M. zit in uitleveringsdetentie. Op 30 april 2021 heeft de rechtbank Den Haag de uitlevering toelaatbaar verklaard.15 Tegen de beslissing is cassatie ingesteld.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Zoals is toegezegd door de toenmalige Minister van Justitie tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie van Justitie van 5 juni 2007 (Kamerstuk 30 800 VI, nr. 116). De term internationale misdrijven is een verzamelbegrip voor een aantal zeer ernstige schendingen van het internationale recht die in Nederland strafbaar zijn gesteld in de Wet internationale misdrijven. Het gaat om: genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering, gedwongen verdwijningen en het misdrijf agressie.
Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Wanneer artikel 1F in rechte vaststaat, zijn vreemdelingen in beginsel ook van andere vormen van rechtmatig verblijf in Nederland uitgesloten.
Ten tijde van de totstandkoming van deze Rapportagebrief is de formatie volgens verwachting uitgebreid van 32 fte naar 43 fte.
Bij een zwaar inreisverbod mag een vreemdeling meer dan twee jaar niet reizen naar Nederland, andere landen van de EU en EER, en Zwitserland. De vreemdeling mag evenmin in deze landen zijn. Vreemdelingen met de nationaliteit van een land van de EU, de EER of Zwitserland kunnen geen inreisverbod krijgen, maar wel een ongewenstverklaring.
Dossiers waarin een tijdelijke belemmering voor opsporing en vervolging aanwezig is worden opgelegd door het LP. Deze dossiers kunnen op een later tijdstip resulteren in een herbeoordeling of een oriënterend onderzoek.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35925-VI-17.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.