Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35851 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35851 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter uitvoering van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet Huis voor klokkenluiders wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de afdeling advies van het Huis, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;
de afdeling onderzoek van het Huis, bedoeld in artikel 3a, derde lid;
bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen;
een derde die in een werkgerelateerde context verbonden is met een melder of een rechtspersoon die eigendom is van de melder, waarvoor de melder werkt of waarmee de melder anderszins werkgerelateerd verbonden is;
een autoriteit als bedoeld in artikel 2c;
het bureau, bedoeld in artikel 3d;
een natuurlijke persoon die een melder adviseert in het meldingsproces in een werkgerelateerde context en wiens advisering vertrouwelijk is;
het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3;
handeling of nalatigheid die:
a. onrechtmatig is en betrekking heeft op Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen, of
b. het doel of de toepassing ondermijnt van de regels in de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen;
informatie, waaronder redelijke vermoedens, over feitelijke of mogelijke inbreuken op het Unierecht, die hebben plaatsgevonden of zeer waarschijnlijk zullen plaatsvinden binnen de organisatie waar de melder werkt of heeft gewerkt of binnen een andere organisatie waarmee de melder uit hoofde van zijn werk in contact is geweest, alsmede over pogingen tot het verhullen van dergelijke inbreuken;
een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten:
a. verkregen informatie over een inbreuk meldt of openbaar maakt, dan wel
b. een vermoeden van een misstand meldt of openbaar maakt;
organisatie en procedure bij een bevoegde autoriteit voor het ontvangen en in behandeling nemen van meldingen van informatie over een inbreuk;
handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is bij schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten, niet zijnde een inbreuk op het Unierecht;
Onze Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;
Onze Minister die verantwoordelijk is voor de bevoegde autoriteit;
optreden van een werkgever of van een bevoegde autoriteit om de juistheid van de gedane beweringen van de melder na te gaan en zo nodig en voor zover bevoegd nader onderzoek te doen of maatregelen te treffen;
Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305);
het vermoeden van een melder dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie;
de melder die de afdeling onderzoek verzoekt een onderzoek in te stellen;
huidige of vroegere werkgerelateerde activiteiten in de publieke of private sector waardoor, ongeacht de aard van die werkzaamheden, personen informatie kunnen verkrijgen over inbreuken op het Unierecht of misstanden en waarbij die personen te maken kunnen krijgen met benadeling indien zij dergelijke informatie zouden melden;
degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten.
degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht of heeft verricht dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht.
B
Na artikel 1 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Een ieder die betrokken is bij de melding van of het onderzoek naar een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
2. Onder gegevens met een vertrouwelijk karakter worden in ieder geval begrepen:
a. gegevens over de identiteit van een melder en van degene aan wie de misstand of de inbreuk op het Unierecht wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht en informatie die daartoe herleidbaar is, en
b. informatie over een bedrijfsgeheim.
3. De identiteit van een melder en de informatie aan de hand waarvan direct of indirect de identiteit van de melder kan worden achterhaald, wordt niet bekend gemaakt zonder diens instemming.
4. Ingeval enig wettelijk voorschrift in het kader van onderzoek door een bevoegde autoriteit of een gerechtelijke procedure tot mededeling van de identiteit van een melder verplicht, wordt deze daarvan vooraf in kennis gesteld, tenzij die informatie het gerelateerde onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen.
5. Bij de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, ontvangt een melder of een betrokkene een schriftelijke toelichting van de redenen voor de bekendmaking van de gegevens over zijn identiteit.
6. Een bevoegde autoriteit die informatie over bedrijfsgeheimen ontvangt, gebruikt of maakt die informatie alleen bekend voor zover dat noodzakelijk is voor een gedegen opvolging van de melding van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk.
Artikel 1a en paragraaf 2 van hoofdstuk 1a zijn niet van toepassing voor zover voor de in deel II van de bijlage bij de richtlijn vermelde sectorspecifieke handelingen specifieke regels voor een melding van informatie over een inbreuk gelden.
1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming, is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 3.1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door het Huis en de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en derde lid, onderdelen a tot en met c, en artikel 17b, tweede lid, onder voorwaarde dat bij die uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.
2. Gelet op artikel 10 van de Algemene verordening gegevensbescherming mag het Huis persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken, indien de verwerking noodzakelijk is voor de taken, bedoeld in het eerste lid.
C
Artikel 2 komt te luiden:
1. De werkgever bij wie in de regel ten minste vijftig personen werkzaam zijn, stelt voor zijn werknemers een procedure vast voor het melden van een vermoeden van een misstand en van informatie over een inbreuk binnen zijn organisatie.
2. In de procedure, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval:
a. de wijze waarop met de interne melding wordt omgegaan vastgelegd;
b. omschreven wanneer sprake is van een vermoeden van een misstand en een inbreuk op het Unierecht met inachtneming van de definities van een vermoeden van een misstand en van een inbreuk op het Unierecht als bedoeld in deze wet;
c. vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen het vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk kan worden gemeld, en welke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding;
d. vastgelegd dat de werknemer de mogelijkheid heeft om een adviseur in vertrouwen te raadplegen over een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk;
e. vastgelegd dat een melder binnen zeven dagen na ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk een ontvangstbevestiging krijgt;
f. een redelijke termijn vastgelegd van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging, bedoeld in onderdeel e, waarbinnen aan de melder informatie wordt verstrekt over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding.
3. In afwijking van het eerste lid, geldt de daarin neergelegde grens van vijftig personen niet voor een werkgever die valt onder het toepassingsgebied van de in de delen I.B en II van de bijlage van de richtlijn genoemde Uniehandelingen.
4. Voor het in ontvangst nemen van meldingen van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk, alsmede voor het uitvoeren van onderzoeken daarnaar, mogen middelen worden gedeeld door:
a. werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers, en
b. gemeenten of openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
5. De werkgever stelt aan de bij hem werkzame personen op schriftelijke of elektronische wijze informatie beschikbaar over:
a. de procedure, bedoeld in het eerste lid;
b. de wijze waarop een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk buiten de organisatie kan worden gemeld aan bevoegde autoriteiten en voor zover van toepassing aan instellingen, organen en instanties van de Europese Unie, en
c. de rechtsbescherming van een werknemer bij het melden van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk.
6. De procedure, bedoeld in het eerste lid, kan door een werkgever worden opengesteld voor natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c en d, en tweede lid, van de richtlijn en stelt in dat geval de informatie, bedoeld in het vijfde lid, eveneens aan die personen beschikbaar.
D
Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een werkgever als bedoeld in artikel 2 registreert een melding van een vermoeden van een misstand en van informatie over een inbreuk bij de ontvangst ervan in een daarvoor ingericht register.
2. De gegevens van een melding in het register worden vernietigd indien zij niet langer noodzakelijk zijn om te voldoen aan de eisen van deze wet of andere bij of krachtens wet of Unierecht vastgestelde eisen.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan het register, bedoeld in het eerste lid, en de gegevens die daarin worden opgenomen.
1. Indien voor een melding van een vermoeden van een misstand of van informatie over een inbreuk een telefoonlijn of een ander spraakberichtsysteem wordt gebruikt of een melder een melding doet in een gesprek op een afgesproken locatie, registreert de werkgever de melding door:
a. het maken van een opname van het gesprek in een duurzame en opvraagbare vorm, of
b. een volledige en nauwkeurige schriftelijke weergave van het gesprek.
2. Voor de opname van een gesprek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is voorafgaand instemming van de melder vereist.
3. De melder krijgt de gelegenheid om de schriftelijke weergave van een gesprek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.
E
Na artikel 2b worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:
Autoriteiten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de richtlijn, voor zover bevoegd op de in artikel 2 van de richtlijn genoemde gebieden, zijn:
1°. de Autoriteit Consument en Markt;
2°. de Autoriteit Financiële Markten;
3°. de Autoriteit persoonsgegevens;
4°. De Nederlandsche Bank N.V.;
5°. het Huis;
6°. de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;
7°. de Nederlandse Zorgautoriteit;
8°. de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, en
9°. bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aangewezen organisaties en bestuursorganen, of onderdelen daarvan, die taken of bevoegdheden hebben op een van de gebieden, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn.
1. Een bevoegde autoriteit richt voor het ontvangen en in behandeling nemen van informatie over inbreuken een meldkanaal in. Het meldkanaal biedt de mogelijkheid om, met het oog op de behandeling van een melding, informatie duurzaam op te slaan overeenkomstig de eisen gesteld in de artikelen 2a en 2b, met dien verstande dat in die artikelen de registratie en wijze van registratie slechts betrekking heeft op een melding van informatie over een inbreuk en voor werkgever wordt gelezen: bevoegde autoriteit.
2. Een melder kan bij een meldkanaal in ieder geval op de volgende wijze een melding van informatie over een inbreuk doen:
a. schriftelijk;
b. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of
c. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie.
1. Een bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat na een melding zorgvuldig wordt beoordeeld of opvolging wordt gegeven aan de melding.
2. De melder wordt na een melding door de bevoegde autoriteit:
a. onverwijld en in ieder geval binnen zeven dagen na ontvangst van de melding een ontvangstbevestiging toegestuurd, tenzij de melder uitdrukkelijk anders verzoekt of de bevoegde autoriteit op redelijke gronden oordeelt dat de ontvangstbevestiging de identiteit van de melder in gevaar brengt;
b. binnen drie maanden na ontvangst van de melding geïnformeerd over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding, tenzij die informatie het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht, welke termijn eenmaal, mits voldoende gemotiveerd, met drie maanden kan worden verlengd, en
c. in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek, tenzij die informatie het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht.
3. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat kennisgeving van de informatie, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar kan brengen, wordt de melder daarvan tijdig in kennis gesteld.
4. Ingeval een bevoegde autoriteit een melding heeft ontvangen waarvoor zij niet bevoegd is, zendt zij de melding onverwijld en op veilige wijze door naar de bevoegde autoriteit die bevoegd is.
5. Ingeval een andere bevoegde autoriteit of instantie, dan wel een orgaan of instantie van de Europese Unie bevoegd is tot verder onderzoek geeft een bevoegde autoriteit de voor dat onderzoek noodzakelijke informatie naar aanleiding van de melding binnen een redelijke termijn door aan die autoriteit of instantie.
1. Een bevoegde autoriteit kan oordelen dat geen opvolging wordt gegeven aan een melding indien:
a. de inbreuk op het Unierecht van geringe betekenis is, of
b. de melding dezelfde inbreuk op het Unierecht betreft als bij de bevoegde autoriteit in behandeling is of door de bevoegde autoriteit is afgedaan, tenzij een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en dat tot een ander oordeel over de inbreuk kan leiden.
2. Indien een bevoegde autoriteit op grond van het eerste lid geen opvolging geeft aan een melding, deelt de bevoegde autoriteit dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk aan de melder mede, behoudens voor zover dit in strijd met een wettelijke geheimhoudingsplicht is.
3. Een bevoegde autoriteit kan bij grote aantallen meldingen voorrang geven aan de behandeling van meldingen van ernstige inbreuken of van inbreuken op essentiële bepalingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. De melder wordt hiervan in kennis gesteld binnen de termijn, bedoeld in artikel 2e, tweede lid, onderdeel b.
1. Een bevoegde autoriteit wijst personeelsleden aan die verantwoordelijk zijn voor:
a. het op verzoek verstrekken van informatie over de procedure bij een melding van informatie over een inbreuk;
b. de ontvangst van een melding;
c. het onderzoek naar aanleiding van een melding, en
d. het onderhouden van contact met een melder.
2. Een bevoegde autoriteit draagt ten behoeve van een goede uitoefening van hun taken zorg voor de opleiding van de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid.
3. Ingeval personeelsleden die niet zijn aangewezen, informatie over een inbreuk ontvangen, dragen zij die informatie onverwijld en ongewijzigd over aan de personeelsleden die op grond van het eerste lid zijn aangewezen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de eisen waaraan een opleiding als bedoeld in het tweede lid moet voldoen.
1. Een bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de volgende informatie beschikbaar is:
a. de contactgegevens van het meldkanaal van de bevoegde autoriteit;
b. de procedures die van toepassing zijn op een melding van informatie over een inbreuk, waaronder in ieder geval informatie over:
1°. de wijze waarop de bevoegde autoriteit de melder kan verzoeken om verduidelijking van de gemelde informatie of om verstrekking van nadere informatie;
2°. de termijn waarbinnen de melder wordt geïnformeerd over de behandeling van de melding en zo mogelijk de resultaten daarvan;
c. de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 1a, die van toepassing is op een melding;
d. informatie over de verwerking van persoonsgegevens;
e. de wijze van in behandeling nemen van een melding, het onderzoek en voor zover van toepassing de maatregelen die kunnen worden genomen;
f. de beschermingsmaatregelen, bedoeld in deze wet, en de voorwaarden waaronder de melder voor deze maatregelen in aanmerking komt;
g. de voorwaarden waaronder bescherming wordt geboden tegen aansprakelijkheid voor een inbreuk op geheimhoudingsregels, bedoeld in artikel 17f;
h. de mogelijkheden voor vertrouwelijk advies over het doen van een melding, en
i. de contactgegevens en een verwijzing naar de website van het Huis, in verband met zijn taak, bedoeld in artikel 3a, tweede lid.
2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval beschikbaar gesteld op een afzonderlijke pagina van de website van de bevoegde autoriteit.
Een bevoegde autoriteit evalueert elke drie jaar de procedures voor de ontvangst van en de onderzoeken naar de meldingen van informatie over een inbreuk.
Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op een bestuursorgaan, een dienst of andere bevoegde instantie, niet zijnde een bevoegde autoriteit, die op grond van een bij of krachtens de wet of in mandaat toegekende taak of bevoegdheid een melding van informatie over een inbreuk ontvangt.
1. Een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of instantie, die op grond van een bij of krachtens de wet toegekende taak of bevoegdheid onderzoek doet naar een vermoeden van een misstand, zorgt dat een melder binnen een door het bestuursorgaan, de dienst of instantie bekend gemaakte redelijke termijn wordt geïnformeerd over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van zijn melding, tenzij die informatie het onderzoek of een daarmee samenhangende gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht.
2. Indien de bevoegde autoriteit, het bestuursorgaan, de dienst of de instantie van oordeel is dat informatie over de voortgang van het onderzoek, het onderzoek of een daarmee samenhangende gerechtelijke procedure in gevaar kan brengen, wordt de melder daarvan tijdig in kennis gesteld.
F
Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a van het tweede lid komt te luiden:
a. het informeren en adviseren van een melder, degene die een melder bijstaat en een betrokken derde over de te ondernemen stappen inzake een vermoeden van een misstand of de informatie over een inbreuk, alsmede over de rechten van deze personen;.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of de informatie over een inbreuk».
3. In het tweede lid wordt onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, en verlettering van onderdeel c tot onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. het verwijzen naar instanties of organisaties die juridische of psychosociale ondersteuning kunnen verlenen, en.
4. In het tweede lid, onderdeel d (nieuw), wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over een inbreuk».
5. In het derde lid, onderdeel a, wordt «het verzoekschrift ontvankelijk is» vervangen door «het verzoek in behandeling kan worden genomen».
6. In het derde lid, onderdeel b, aanhef, wordt «een verzoekschrift» vervangen door «een verzoek».
7. In het derde lid, onderdeel b, onder 1°, wordt aan het eind toegevoegd «of de informatie over een inbreuk».
8. In het derde lid, onderdeel b, onder 2°, wordt «werknemer» vervangen door «melder» en wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of van informatie over een inbreuk».
9. In het derde lid, onderdeel c, wordt na «het vermoeden van een misstand» ingevoegd «of de informatie over een inbreuk».
10. In het derde lid, onderdeel d, wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of met informatie over een inbreuk».
G
In artikel 3b, derde lid, en artikel 3d, vijfde lid, wordt steeds na «een vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over een inbreuk» en na «dezelfde misstand» ingevoegd «of inbreuk op het Unierecht».
H
In artikel 3f, tweede lid, onderdeel c, en artikel 3g, eerste lid, onderdeel c, wordt steeds na «een vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over een inbreuk».
I
Artikel 3i komt te luiden:
J
Artikel 3j vervalt.
K
Artikel 3k wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de eerste zin vervangen door «Een melder, degene die een melder bijstaat en een betrokken derde kunnen de afdeling advies verzoeken om informatie en advies inzake het vermoeden van een misstand of de informatie over een inbreuk.».
2. In het tweede lid wordt «Informatie, advies en ondersteuning» vervangen door «Informatie en advies» en wordt «de informatie, het advies of de ondersteuning» vervangen door «de informatie of het advies».
3. In het derde lid wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of de informatie over een inbreuk» en wordt «werknemer» vervangen door «melder».
L
In de titel van § 4. van hoofdstuk 2 wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of van informatie over een inbreuk».
M
Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «werknemer» vervangen door «melder».
2. In de onderdelen a en b wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over een inbreuk».
N
Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
O
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:
Een verzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, wordt overeenkomstig artikel 2d, tweede lid, door de verzoeker of diens gemachtigde ingediend en wordt ondertekend ingeval het verzoek op schrift is gesteld. Het verzoek bevat ten minste:
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «misstand» ingevoegd «of de inbreuk op het Unierecht».
3. In het eerste lid, onderdeel d, wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of de informatie over een inbreuk».
4. In het tweede lid wordt «verzoekschrift» vervangen door «verzoek».
P
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Q
Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
Onverminderd artikel 2e, stelt de afdeling onderzoek binnen zes weken na de dagtekening van het verzoek een onderzoek in, tenzij de afdeling onderzoek oordeelt dat:.
2. In onderdeel a wordt «verzoekschrift» vervangen door «verzoek».
3. In onderdeel c wordt na «misstand» ingevoegd «of de inbreuk op het Unierecht».
4. In onderdeel d wordt na «vermoeden van een misstand» steeds ingevoegd «of de informatie over een inbreuk».
5. Onderdeel e vervalt, onder verlettering van de onderdelen f tot en met h tot onderdelen e tot en met g.
6. In onderdeel e (nieuw) wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of de informatie over een inbreuk» en wordt na «vermoedelijke misstand» ingevoegd «of inbreuk op het Unierecht».
7. In onderdeel f (nieuw) wordt na «misstand» steeds ingevoegd «of inbreuk op het Unierecht».
8. In onderdeel g (nieuw) wordt na «misstand» ingevoegd «of de inbreuk op het Unierecht».
R
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «over de ontvankelijkheid».
2. In het derde lid, wordt na «misstand» ingevoegd «of inbreuk op het Unierecht».
S
In artikel 13, tweede lid, wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over een inbreuk».
T
In artikel 14, eerste lid, wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «of informatie over een inbreuk».
U
In artikel 17, tweede lid, onderdelen a en b, wordt na «misstand» steeds ingevoegd «of de inbreuk op het Unierecht».
V
In artikel 17a, eerste en derde lid, wordt na «vermoeden van een misstand» steeds ingevoegd «of informatie over een inbreuk».
W
Artikel 17b wordt als volgt gewijzigd:
1. Na plaatsing van een 1. voor de tekst van het artikel wordt in het eerste lid (nieuw) na «afsluiten met» ingevoegd «bevoegde autoriteiten en andere».
2. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het Huis, een bevoegde autoriteit en een bestuursorgaan of dienst als bedoeld in het eerste lid zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd aan elkaar persoonsgegevens te verstrekken indien dit noodzakelijk is voor de beoordeling of opvolging van een melding als bedoeld in artikel 2e of artikel 2j of een onderzoek naar een vermoeden van een misstand waar zij bij betrokken zijn.
X
Na artikel 17d wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Een melder mag tijdens en na de behandeling van een melding of openbaarmaking van een vermoeden van een misstand of van informatie over een inbreuk niet worden benadeeld, onder de voorwaarde dat:
a. bij de melding aan de werkgever, een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over een inbreuk of over het vermoeden van een misstand op het moment van de melding juist is;
b. bij openbaarmaking:
1°. de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over een inbreuk of over het vermoeden van een misstand op het moment van de openbaarmaking juist is, en
2°. de melder voorafgaand aan de openbaarmaking een melding heeft gedaan bij:
i. de werkgever en een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, of
ii. rechtstreeks bij een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j , en
iii. de melder op basis van de informatie, bedoeld in respectievelijk artikel 2, tweede lid, onderdeel f, artikel 2e, tweede lid, onderdeel b, en artikel 2k, eerste lid, redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het onderzoek onvoldoende voortgang heeft, of
3°. de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat:
i. de misstand of inbreuk op het Unierecht een dreigend of reëel gevaar kan zijn voor het algemeen belang;
ii. een risico bestaat op benadeling bij melding aan een bevoegde autoriteit of een andere bevoegde instantie, of
iii. het niet waarschijnlijk is dat de misstand of inbreuk op het Unierecht doeltreffend wordt verholpen.
2. Bij benadeling van een melder tijdens en na de behandeling van een melding bij de werkgever, een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, dan wel na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk, wordt vermoed dat de benadeling het gevolg is van de melding dan wel de openbaarmaking.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die een melder bijstaat en een betrokken derde.
1. Onverminderd artikel 3, tweede en derde lid, van de richtlijn, is een melder ingeval van een melding of openbaarmaking van een vermoeden van een misstand of van informatie over een inbreuk niet aansprakelijk voor een inbreuk op enige beperking van de openbaarmaking van informatie, indien:
a. hij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de melding of openbaarmaking van de informatie noodzakelijk is voor de onthulling van de inbreuk op het Unierecht of de misstand, en
b. de melding of openbaarmaking overeenkomstig de voorwaarden in deze wet is gedaan.
2. Een melder is, indien hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, niet aansprakelijk voor het verwerven van of de toegang tot informatie die in de melding is opgenomen of die openbaar wordt gemaakt, tenzij het verwerven van of de toegang tot die informatie strafbaar is gesteld.
3. De bewijslast dat niet voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, berust bij degene die de melder aansprakelijk heeft gesteld.
4. Artikel 3, tweede lid, van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen is van toepassing op een melding of openbaarmaking in de zin van deze wet.
5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op degene die een melder bijstaat en een betrokken derde.
Een bevoegde autoriteit en een bestuursorgaan, dienst of een bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j verstrekt aan een melder de bewijsstukken en documenten om in een procedure waarbij rechtsbescherming wordt gezocht te kunnen aantonen dat een melding van een vermoeden van een misstand of van informatie over een inbreuk is gedaan.
Y
Artikel 20 komt te luiden:
1. Onze Minister zendt binnen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, en vervolgens elke vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
2. Het Huis en bevoegde autoriteiten en werkgevers als bedoeld in deze wet verlenen medewerking aan het verslag, bedoeld in het eerste lid, en verschaffen Onze Minister de daartoe benodigde informatie.
Z
Na artikel 21a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 1a, 2a, 2b, 2d, tweede lid, 2e, 2f, 2j, 2k, 5a, 17b, 17e, 17f en 17g zijn niet van toepassing op een melding van een vermoeden van een misstand of van informatie over een inbreuk die is gedaan voor de inwerkingtreding van de wet van (...) tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen.
2. De artikelen 2, tweede lid, onderdeel d, 3i, 3j en 6, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Huis voor klokkenluiders, artikel 658c van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 12quater, tweede lid, en 12o, vijfde lid, van de Wet ambtenaren defensie en artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012 zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van (...) tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, blijven van toepassing op een melding van een vermoeden van een misstand die is gedaan voor de inwerkingtreding van de wet van (...) tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen.
AA
Artikel 23 komt te luiden:
Artikel 658c van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vervalt.
De artikelen 12quater, tweede lid, en 12o, vijfde lid, van de Wet ambtenaren defensie vervallen.
De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 47 vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.
B
In artikel 81, tweede lid, wordt «Artikel 47, tweede en derde lid,» vervangen door «Artikel 47, tweede lid,» en wordt «artikel 47, vierde lid,» vervangen door «artikel 47, derde lid».
Artikel 12, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1° wordt «, of» vervangen door een puntkomma.
2. In onderdeel 2° wordt de puntkomma vervangen door «, of».
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. dat rechtsbelang betrekking heeft op benadeling als bedoeld in artikel 17e van de Wet bescherming klokkenluiders;.
In artikel 27, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op de ondernemingsraden wordt na «vermoeden van een misstand» ingevoegd «en informatie over inbreuken op het Unierecht».
Indien het bij geleidende brief van 5 juli 2012 aanhangig gemaakte voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (33 328) tot wet is of wordt verheven en artikel 8.8 van die wet en artikel 18g van de Wet Huis voor klokkenluiders in werking treedt of is getreden, wordt in de bijlage bij artikel 8.8 «Wet Huis voor klokkenluiders: de artikelen 3i, 3j, 3k, vierde lid, 6, tweede lid en 17, zevende en achtste lid, voor zover de informatie berust bij het Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders: de artikelen 1a, 3i, 3k, vierde lid, 6, tweede lid, en 17, zevende en achtste lid, voor zover de informatie berust bij het Huis voor klokkenluiders».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35851-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.