De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het prominente CDA-lid Van Lienden via de door hem opgerichte Sphinx
Holding B.V. een overeenkomst heeft gesloten met het Ministerie van VWS tot levering
van mondkapjes aan het begin van de coronapandemie met een waarde van meer dan 100,8
miljoen euro;
constaterende dat Van Lienden in zijn mediaoptredens voorafgaand aan, alsook na het
binnenslepen van, de order de zaken heeft voorgesteld als zou hij daarbij geen winstoogmerk
hebben;
constaterende dat Van Lienden voor het binnenhalen van de order een stichting heeft
opgericht, die hij in zijn mediaoptredens prominent heeft ingezet, doch dat hij het
bestaan van de Sphinx Holding B.V., de formele partij bij de overeenkomst, heeft verzwegen;
constaterende dat het aan deze verkeerde voorstelling van zaken is te danken dat Van
Lienden, Damme en Van Gestel de order hebben kunnen binnenslepen;
constaterende dat naderhand is gebleken dat Van Lienden c.s. wel degelijk een winstoogmerk
hadden en dat dit oogmerk heeft geresulteerd in een winst van 28 miljoen, waarvan
9,2 miljoen euro bestemd voor Van Lienden persoonlijk, 5,7 miljoen euro voor Damme
en 5,5 miljoen euro voor Van Gestel;
constaterende dat de geleverde mondkapjes niet aan de kwaliteitseisen voldoen en om
die reden ongebruikt zijn gebleven;
constaterende dat voor deze ondeugdelijke mondkapjes een prijs is gehanteerd die significant
hoger lag dan de marktprijs;
van mening dat de heer Van Lienden c.s. misbruik hebben gemaakt van de coronacrisis
en daarmee (in feite) een overeenkomst hebben afgedwongen die onder normale omstandigheid
niet zou zijn gesloten;
mede gegeven:
-
– de grote maatschappelijke verontwaardiging, mede geënt op de overtuiging dat de belastingbetaler
niet mag worden gedupeerd en dat de door Van Lienden c.s. ontvangen gelden toebehoren
aan de schatkist;
-
– het feit dat het in stand laten van de deal met Van Lienden c.s. de belastingmoraal
in Nederland ernstig ondermijnt en het vertrouwen in het overheidsapparaat en zijn
instituties doet afkalven;
verzoekt de regering, om alle juridische mogelijkheden die voorhanden zijn te benutten
om de overeenkomst met Van Lienden c.s. ongedaan te maken, zulks in ieder geval, maar
niet uitsluitend, door die overeenkomst:
-
– op grond van artikel 3:44 BW te vernietigen vanwege misbruik van omstandigheden of
bedrog;
-
– dan wel op grond van artikel 3:40 BW nietig te verklaren vanwege strijd met de goede
zeden;
-
– dan wel op grond van artikel 6:228 BW nietig te verklaren vanwege totstandkoming onder
invloed van dwaling of vanwege een onjuiste voorstelling van zaken;
-
– dan wel te ontbinden omdat de geleverde mondkapjes niet aan de overeenkomst beantwoorden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Azarkan