35 572 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)

Nr. 15 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 oktober 2020

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel I, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Na artikel 3.29c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.29d BIK-afdrachtvermindering bij aanschaf bedrijfsmiddel

Voor de toepassing van deze afdeling worden de BIK-afdrachtvermindering en de negatieve BIK-afdrachtvermindering, bedoeld in Hoofdstuk IX van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, niet gerekend tot de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel en niet tot het investeringsbedrag ter zake van een bedrijfsmiddel.

2

Na artikel XXVI wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel XXVIA

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Na hoofdstuk VIII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IX Baangerelateerde investeringskorting (BIK-afdrachtvermindering)

Artikel 29a

1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. BIK-afdrachtvermindering: de afdrachtvermindering voor de baangerelateerde investering;

b. BIK-inhoudingsplichtige: een natuurlijk persoon die of een lichaam dat inhoudingsplichtige is en die of dat een of meer baangerelateerde investeringen doet, voor zover die persoon of dat lichaam voor die investeringen, afgezien van de omvang daarvan, in aanmerking komt voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

c. BIK-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op de voet van artikel 29f aan een inhoudingsplichtige afgegeven verklaring betreffende de BIK-afdrachtvermindering;

d. baangerelateerde investering: het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing van een niet eerder gebruikt bedrijfsmiddel als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, voor zover die verplichtingen drukken op de BIK-inhoudingsplichtige of de fiscale eenheid, bedoeld in het derde lid, waarvan hij deel uitmaakt, met uitzondering van:

1°. bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.45, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij in plaats van het in onderdeel b van dat tweede lid genoemde bedrag, een bedrag van € 1.500 geldt;

2°. bedrijfsmiddelen waarbij verplichtingen zijn aangegaan als bedoeld in artikel 3.46 van die wet of artikel 8, achtste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

2. Bij een samenwerkingsverband dat inhoudingsplichtige is, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk de door de vennoten in het kader van dat samenwerkingsverband gedane investeringen aangemerkt als investeringen van het samenwerkingsverband en wordt het voor die investeringen, afgezien van de omvang daarvan, door de vennoten in aanmerking komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001, toegerekend aan het samenwerkingsverband.

3. Indien een fiscale eenheid als een geheel bezien baangerelateerde investeringen doet, waarvoor deze, afgezien van de omvang van die investeringen, in aanmerking komt voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt naar keuze van de aanvrager één inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van die fiscale eenheid aangewezen als BIK-inhoudingsplichtige met betrekking tot de baangerelateerde investeringen van die fiscale eenheid.

4. Een investering wordt alleen als een baangerelateerde investering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, aangemerkt indien de verplichtingen ter zake van de aanschaffing van het bedrijfsmiddel op of na 1 oktober 2020 zijn aangegaan, het bedrijfsmiddel met een laatste betaling in 2021 of 2022 volledig is betaald en het bedrijfsmiddel binnen zes maanden na die volledige betaling in gebruik wordt genomen.

5. Verplichtingen ter zake van de verbetering van een bedrijfsmiddel en voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel worden niet als een baangerelateerde investering aangemerkt.

Artikel 29b

De inhoudingsplichtige kan de over een tijdvak af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verminderen, doch niet verder dan tot nihil, met de BIK-afdrachtvermindering.

Artikel 29c

Het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen bedraagt per kalenderjaar:

a. 3% van het investeringsbedrag tot en met € 5.000.000, vermeerderd met;

b. 2,44% van het investeringsbedrag voor zover dat meer dan € 5.000.000 bedraagt.

Artikel 29d

1. De BIK-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de inhoudingsplichtige beschikt over een ten name van hem afgegeven BIK-verklaring, of over een verklaring met een aan hem toebedeeld bedrag aan BIK-afdrachtvermindering als bedoeld in artikel 29f, tweede lid, onderdeel d, die in dat kalenderjaar is gedagtekend. Het totaal van de in aanmerking te nemen BIK-afdrachtvermindering in een kalenderjaar beloopt niet meer dan het totaal van de bij de in dat kalenderjaar gedagtekende BIK-verklaring of BIK-verklaringen vastgestelde verminderingen.

2. Met ingang van het aangiftetijdvak waarin de BIK-verklaring is gedagtekend, wordt per aangiftetijdvak gedurende het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is afgegeven het geheel of een deel van de bij de BIK-verklaring of BIK-verklaringen vastgestelde BIK-afdrachtvermindering in aanmerking genomen.

3. Ingeval na het doen van de laatste aangifte over het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is gedagtekend een nog niet verrekend bedrag aan BIK-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak dat eerder is geëindigd in het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is gedagtekend. Voor zover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag wordt verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een reeds verstreken aangiftetijdvak, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.

Artikel 29e

1. De BIK-inhoudingsplichtige kan over één kalenderjaar maximaal vier BIK-verklaringen aanvragen, maar niet meer dan één per kwartaal van een kalenderjaar.

2. Indien verschillende inhoudingsplichtigen deel uitmaken van een fiscale eenheid, kan een BIK-verklaring slechts door de op basis van artikel 29a, derde lid, aangewezen BIK-inhoudingsplichtige worden aangevraagd. In de aanvraag kunnen baangerelateerde investeringen worden opgenomen van alle maatschappijen binnen de fiscale eenheid. De aangewezen BIK-inhoudingsplichtige die de BIK-verklaring aanvraagt, deelt het aan te vragen bedrag aan BIK-afdrachtvermindering in de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toe aan de inhoudingsplichtigen die deel uitmaken van de fiscale eenheid. Als de aangewezen BIK-inhoudingsplichtige die de BIK-verklaring aanvraagt geen toedeling aangeeft, wordt het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering volledig aan deze BIK-inhoudingsplichtige toegekend.

3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend langs elektronische weg met gebruikmaking van de hiervoor door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar gestelde voorziening en door opvolging van de daarbij opgenomen aanwijzingen. Tot deze voorziening beschikbaar is, kunnen BIK-inhoudingsplichtigen geen aanvraag indienen en ontstaat geen recht op BIK-afdrachtvermindering.

4. Een aanvraag wordt uiterlijk ingediend binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarin de laatste betaling voor de baangerelateerde investering heeft plaatsgevonden.

5. Het totaalbedrag aan baangerelateerde investeringen in een aanvraag bedraagt ten minste € 20.000.

6. De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan bij ministeriële regeling in het algemeen of voor groepen van gevallen een latere datum vaststellen waarop de beslissing op de aanvraag uiterlijk moet zijn gegeven.

Artikel 29f

1. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat verstrekt aan een BIK-inhoudingsplichtige die een baangerelateerde investering is aangegaan, op zijn aanvraag op de voet van artikel 29e, derde lid, een BIK-verklaring.

2. De BIK-verklaring bevat:

a. de omvang van de baangerelateerde investering of investeringen;

b. het kalenderjaar waarop de BIK-verklaring betrekking heeft;

c. het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering met een berekening van dat bedrag;

d. indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 29e, tweede lid: de toedeling van de BIK-afdrachtvermindering over de verschillende inhoudingsplichtigen binnen een fiscale eenheid.

Artikel 29g

De BIK-inhoudingsplichtige aan wie een BIK-verklaring is afgegeven, houdt een overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de baangerelateerde investeringen die zijn aangegaan en waarvoor hij een BIK-verklaring heeft ontvangen.

Artikel 29h

1. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft aan de BIK-inhoudingsplichtige een correctie-BIK-verklaring af met het bedrag dat op de BIK-verklaring ten onrechte is vermeld als bedrag aan BIK-afdrachtvermindering, indien:

a. aannemelijk is dat bij de aanvraag van de BIK-verklaring, bedoeld in artikel 29e, derde lid, gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt;

b. aannemelijk is geworden dat een bedrijfsmiddel waarvoor een BIK-verklaring is afgegeven niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen, als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, met dien verstande dat het bedrag van de correctie-BIK-verklaring wordt vastgesteld op het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor de investering in dat bedrijfsmiddel.

2. Indien de BIK-inhoudingsplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat bij de aanvraag onjuiste informatie is verstrekt of indien een bedrijfsmiddel waarvoor een BIK-verklaring is afgegeven niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen is de BIK-inhoudingsplichtige gehouden een mededeling te doen aan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat. De BIK-inhoudingsplichtige is gehouden deze mededeling te doen binnen drie kalendermaanden nadat hij dit te weten is gekomen of redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

3. Bij het eindigen van de inhoudingsplicht van een inhoudingsplichtige die de BIK-afdrachtvermindering heeft toegepast, vóór het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, wordt in afwijking van dat lid de mededeling gedaan binnen één kalendermaand nadat de inhoudingsplicht is geëindigd.

4. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan, indien blijkt dat de in artikel 29g bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde, aan de BIK-inhoudingsplichtige een correctie-BIK-verklaring afgeven tot een omvang van de BIK-afdrachtvermindering voor een investering waarvan onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van een baangerelateerde investering.

5. Een bedrag vastgesteld bij een correctie-BIK-verklaring komt zoveel mogelijk in mindering op het bij één of meer BIK-verklaringen waarop de correctie-BIK-verklaring betrekking heeft, vastgestelde bedrag aan BIK-afdrachtvermindering dat nog niet in mindering is gebracht op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Voor zover dat niet mogelijk is, is sprake van een negatieve BIK-afdrachtvermindering die ertoe leidt dat de over het aangiftetijdvak waarin de correctie-BIK-verklaring is gedagtekend of het daaropvolgende aangiftetijdvak af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, wordt vermeerderd met dat bedrag aan negatieve BIK-afdrachtvermindering.

Artikel 29i

1. Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 29g bepaalde of indien sprake is van het geval, bedoeld in artikel 29h, eerste lid, onderdeel a, kan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de BIK-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete opleggen ter hoogte van maximaal € 100.000, of, wanneer dat meer is, 20% van het in de BIK-verklaring als afdrachtvermindering vastgestelde bedrag.

2. Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 29h, tweede of derde lid, bepaalde, legt Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de BIK-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete op ter hoogte van maximaal € 2.500.

3. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat brengt opgelegde boeten tot uitdrukking door deze op te nemen in een correctie-BIK-verklaring. Artikel 29h, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het tweede lid vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.

Artikel 29j

Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen regels worden gesteld op grond waarvan wordt vastgesteld in hoeverre bij een verstoring van de voorziening, bedoeld in artikel 29e, derde lid, sprake is van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding ter zake van:

a. een aanvraag als bedoeld in artikel 29e, eerste lid;

b. een mededeling als bedoeld in artikel 29h, tweede lid.

Artikel 29k

1. De in de artikelen 47 tot en met 51, 53, eerste en vierde lid, 53a tot en met 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen gelden mede jegens de door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat met betrekking tot de toepassing van in dit hoofdstuk aangewezen ambtenaren.

2. De artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29l

Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de BIK-afdrachtvermindering en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kunnen bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met ingang van 1 januari van enig jaar de in artikel 29c vermelde percentages worden verhoogd, verlaagd, dan wel op nihil gesteld. De nieuwe percentages gelden met betrekking tot BIK-verklaringen die betrekking hebben op een kalenderjaar dat aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.

B

In artikel 30, derde lid, wordt «en «werknemer»» vervangen door «, «werknemer» en «bedrijfsmiddel»».

3

Na artikel XXVIA worden twee artikelen ingevoegd luidende:

Artikel XXVIB

Hoofdstuk IX van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen vervalt met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat dit hoofdstuk nog van toepassing blijft voor de afwikkeling van de afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen als bedoeld in artikel 29a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, zoals dat luidde op 31 december 2022.

Artikel XXVIC

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2023 in artikel 3.29d «volksverzekeringen» vervangen door «volksverzekeringen, zoals dat hoofdstuk luidde op 31 december 2022».

Toelichting

I Algemeen

1. Baangerelateerde investeringskorting (BIK)

1.1 Inleiding

Deze nota van wijziging voorziet in de introductie van een nieuwe afdrachtvermindering, de Baangerelateerde investeringskorting (BIK), die ertoe moet bijdragen dat bedrijven tijdens de huidige economische crisis blijven investeren. Ingevolge deze regeling kunnen bedrijven 3% van hun investeringen tot € 5 miljoen per kalenderjaar en 2,44% van hun investeringen voor het meerdere in mindering brengen op hun afdracht loonheffing (loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen). Het kabinet stelt hiervoor € 2 miljard per jaar ter beschikking. De regeling is tijdelijk voor de duur van de economische crisis. Als de economische crisis voorbij is, is de maatregel in deze vorm niet langer nodig. De regeling geldt daarom niet voor investeringen die na 31 december 2022 worden gedaan. De regeling is dan ook tot die duur beperkt. Vanaf 1 januari 2023 zal de budgettaire ruimte worden gebruikt voor een nader te bepalen maatregel met hetzelfde doelbereik (het verlagen van werkgeverskosten).

1.2 Doel van de regeling

De Nederlandse economie krijgt door de coronacrisis flinke klappen. Naar verwachting zullen ook de investeringen sterk dalen. Dat leidt tot economische schade op korte termijn, omdat de bestedingen teruglopen. Een terugval in investeringen zal ook op lange termijn de economie schaden, omdat bedrijven hun productiecapaciteit niet uitbreiden. Het kabinet vindt het juist wenselijk dat de investeringen zoveel mogelijk op peil blijven, ook in een laagconjunctuur, zodat de tijdelijke economische terugval geen structureel karakter krijgt. Het kabinet draagt daar al aan bij door als overheid extra te investeren en al geplande investeringen naar voren te halen. De overheid kan het echter niet alleen. Langjarig wordt 80 tot 85% van alle investeringen in ons land gedaan door de private sector. Het is van groot belang dat ook deze private investeringen zoveel mogelijk doorgang vinden.

Met de BIK verlaagt het kabinet de kosten voor bedrijven die investeren. Dit stimuleert deze bedrijven om nieuwe bedrijfsmiddelen aan te schaffen en geplande investeringen naar voren te halen. De BIK heeft via twee mechanismen een positief effect op de economische groei door bedrijfsinvesteringen in 2021 en 2022 te stimuleren. Ten eerste dragen de extra bestedingen bij aan het behoud van banen op de korte termijn («bestedingseffect»). In de tweede plaats dragen deze investeringen eraan bij dat bedrijven hun verdienvermogen uitbreiden, vernieuwen, en zich zo aanpassen aan veranderende omstandigheden («capaciteitseffect»). Zodoende zijn zij klaar om na de crisis een voorspoedig economisch herstel te realiseren en om langdurige schade aan de economie als gevolg van de coronacrisis te voorkomen.

De vormgeving als een afdrachtvermindering op de loonheffing heeft het voordeel dat de tegemoetkoming ook ten gunste komt van bedrijven met werknemers die geen winst maken, wat in tijden van crisis niet denkbeeldig is. De hoogte van de tegemoetkoming is namelijk niet afhankelijk van bijvoorbeeld de (hoogte van de) winst die mogelijk als gevolg van de crisis (tijdelijk) onder druk staat. Omdat de BIK is gekoppeld aan de loonheffing kunnen bedrijven de korting alleen innen als zij voldoende werknemers in dienst hebben (met een voldoende loonsom) om de investeringskorting via de loonheffing te verzilveren.

1.3. Effectiviteit

Het CPB schrijft dat door de coronacrisis de (innovatieve) investeringen langdurig zullen achterblijven.1 Daarom acht het kabinet het van groot belang om de BIK-regeling in te voeren. Door de vormgeving van de BIK als tijdelijke, gerichte stimulering van nieuwe investeringen via een afdrachtskorting verwacht het kabinet in de huidige crisissituatie het maximale effect te bereiken op private investeringen. De BIK stimuleert dat investeringen naar voren worden gehaald in plaats van uitgesteld. Op basis van de beschikbare literatuur (zie onder) verwacht het kabinet dat de budgettaire inzet voor de BIK zal leiden tot extra private investeringen. Hierdoor wordt de verwachte daling van de investeringen van € 10 miljard beperkt, en draagt de BIK bij aan een sneller herstel uit deze crisis.

Internationale studies vinden verschillende groottes van het effect van fiscale investeringsregelingen. House en Shapiro (2008)2 en Zwick en Mahon (2017)3 vinden hoge elasticiteiten van meer dan 6 voor het subsidiëren door middel van versnelde afschrijving op investeringen. Voor de Verenigde Staten van Amerika werd voor 2000–2013 – inclusief een economische crisis – een elasticiteit gevonden van 3,4 van een fiscale investeringssubsidie.4 Criscuolo et al. (2019) vonden voor het Verenigd Koninkrijk een elasticiteit van 1,6, overigens wel specifiek voor kleine bedrijven.5 Decramer en Vanormelingen (2016) hebben een subsidie van gemiddeld 10% onder bedrijven in België onderzocht en vinden een positief effect bij bedrijven met minder dan tien werknemers.6 In Duitsland is in de periode 1995–2004 een elasticiteit gevonden van 2,8.7

Ten aanzien van het effect op de werkgelegenheid, zijn er studies die een positief effect van een fiscale investeringsregeling laten zien8 en andere studies waarbij geen significant effect wordt gevonden. Guceri en Albinowksi (2019)9 hebben voorts in Polen (in laagconjunctuur) geen effect gezien van een investeringsregeling.

Het voorgaande betekent dat er studies zijn met verschillende kortingspercentages en studies die verschillend zijn qua economische context. Ook zijn er verschillen of de regeling tijdelijk is of structureel. Omdat de meeste studies een positief effect laten zien, en bij een tijdelijke regeling het effect speelt dat investeringen naar voren gehaald worden, verwacht het kabinet dat de BIK positief zal bijdragen aan de investeringen in 2021 en 2022.

1.4 Accent op het mkb

De BIK wordt vormgegeven door middel van een staffel, namelijk 3% van het totale investeringsbedrag tot en met € 5.000.000 per kalenderjaar per BIK-inhoudingsplichtige en 2,44% van het investeringsbedrag boven de € 5.000.000 per kalenderjaar. De verwachting is dat circa 60% van de BIK-afdrachtvermindering terechtkomt bij het mkb.

Voor de berekening van de percentages van de BIK wordt uitgegaan van de jaarlijkse macro-investeringen zoals die door het CBS worden geregistreerd. Rekening houdend met de voorwaarden die aan de toepassing van de BIK zijn gekoppeld, zoals de hierna beschreven beperking dat investeringen waarvoor de beslissing al voor 1 oktober 2020 is genomen niet kwalificeren voor de BIK en het vanuit doelmatigheidsgronden vastgestelde minimumbedrag per aanvraag, wordt het potentieel aan investeringen waarvoor de BIK zou kunnen worden toegepast geraamd op gemiddeld € 75 miljard in de jaren 2021 en 2022. Uitgaande van het beschikbare budget voor de BIK van € 2 miljard per jaar leidt dit tot percentages van 3% en 2,44%.

De grondslag van de BIK is gebaseerd op statistieken van het CBS. De verdeling in het gebruik van de BIK tussen mkb en grootbedrijf is gebaseerd op de aangiftegegevens vennootschapsbelasting. Deze methode sluit aan bij de rapportagecijfers van de commissie-Ter Haar. Onder het grootbedrijf vallen bedrijven die meer dan 250 werknemers in dienst hebben (conform de definitie van het CBS) of met een wereldwijde omzet van meer dan € 750 miljoen.

Tabel 1 geeft weer hoe de verhouding tussen het mkb en het grootbedrijf is berekend.

Tabel 1: verdeling investeringsgrondslag naar grote ondernemingen (GO)/mkb

Investeringsbedrag € x 1.000

Grondslag GO € x mln

Grondslag mkb € x mln

Aandeel GO

Aandeel mkb

Totaal € x mln

% Totaal

0 tot 30

360

0%

100%

360

0,5%

30 tot 50

691

0%

100%

691

1,0%

50 tot 100

3

1.364

0%

100%

1.367

1,9%

100 tot 200

8

1.881

0%

100%

1.889

2,6%

200 tot 500

41

3.605

1%

99%

3.645

5,1%

500 tot 1.000

116

3.596

3%

97%

3.712

5,2%

1.000 tot 2.000

315

4.103

7%

93%

4.418

6,2%

2.000 tot 5.000

1.269

5.215

20%

80%

6.484

9,1%

5.000 tot 10.000

1.926

3.550

35%

65%

5.475

7,7%

10.000 tot 50.000

6.287

5.953

51%

49%

12.240

17,1%

Boven 50.000

21.362

9.854

68%

32%

31.216

43,7%

Totaal

31.327

40.171

44%

56%

71.4981

100%

X Noot
1

Voor de eenvoud en het overzicht zijn niet alle anticipatie-effecten en afslagen in de tabel getoond. Voor meer informatie hierover, zie de separaat verschenen ramingstoelichting met certificeringsdocument CPB. De getoonde grondslag van € 71 miljard is een benadering van het investeringsniveau en komt vrijwel overeen met de geraamde gemiddelde grondslag van € 75 miljard per jaar.

Tabel 2 geeft het effect van de staffel in de BIK weer. Hierdoor verschuift het aandeel van de regeling dat betrekking heeft op het mkb naar 59% en op het grootbedrijf naar 41%.

Tabel 2: Verdeling naar grote ondernemingen (GO)/mkb met staffel

Schijf 1

Schijf 2

Aandeel GO

Aandeel mkb

3%

2,44%

41%

59%

1.5 Aanvulling op bestaande stimuleringsmaatregelen

De BIK is een tijdelijke aanvulling op reeds bestaande stimuleringsmaatregelen zoals de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), de energie-investeringsaftrek (EIA) de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (VAMIL). In voorkomende situaties kunnen de verschillende investeringsregelingen dan ook tegelijkertijd toepassing vinden, waardoor voor een bedrijfsmiddel dat zowel kwalificeert voor de BIK als voor bijvoorbeeld de EIA, MIA of VAMIL het voordeel van beide investeringsregelingen geldt. Dit is anders dan eerder in de Bijlagen bij de Miljoenennota is aangekondigd. Er is bewust niet gekozen voor het uitzonderen van de BIK van bedrijfsmiddelen die naar hun aard kwalificeren voor de EIA, MIA of VAMIL. Hierdoor wordt geborgd dat de bestaande stimulans om te investeren in een groen bedrijfsmiddel in stand blijft.

Voor de uitvoering van de BIK is zoveel mogelijk aangesloten bij de S&O-afdrachtvermindering (WBSO). Daarnaast vertoont de BIK veel overeenkomsten met de KIA. Ingevolge de KIA kan een bepaald percentage van het bedrag aan investeringen in bedrijfsmiddelen in een bepaald jaar ten laste van de winst over dat jaar worden gebracht. De reikwijdte van de KIA als het gaat om de te stimuleren bedrijfsmiddelen, komt overeen met de voorziene reikwijdte van de BIK. Dat geldt grotendeels eveneens voor de reikwijdte van bedrijven die voor de regeling in aanmerking komen, met dien verstande dat het voordeel van de BIK niet zoals de KIA wordt gerealiseerd via de winstbepaling in de inkomsten- of vennootschapsbelasting, maar via de afdracht van de loonheffingen. De BIK is daardoor voorbehouden aan inhoudingsplichtigen in de zin van de loonbelasting die een onderneming drijven. Voor de toepassing van de BIK wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de voor de KIA gangbare begrippen. Dat wil zeggen dat de bepalingen die gelden voor de KIA in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de BIK, die volgens het voorstel wordt opgenomen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De in de KIA voorziene maximale bedragen en de daaraan gekoppelde staffel gelden niet voor de BIK. Dit houdt in dat de bepalingen in de Wet IB 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 die nader bepalen welke bedrijfsmiddelen kwalificeren voor de KIA, welke bedrijven in aanmerking komen voor de KIA en welke voorwaarden gelden ten aanzien van de investering, grotendeels van overeenkomstige toepassing zijn op de BIK.

1.6 Nieuwe investeringen

De doelstelling van de BIK is het stimuleren van private investeringen tijdens de economische crisis. De BIK stimuleert daarom het doen van investeringen, voorkomt het uitstellen van investeringen en haalt investeringen naar voren. Het ligt niet voor de hand om met de BIK ook in een tegemoetkoming te voorzien voor investeringen waarvoor de verplichtingen al eerder zijn aangegaan. Om die reden is de BIK uitsluitend van toepassing op investeringen waarvoor de beslissing tot investering is genomen op of na 1 oktober 2020. Voor de peildatum van 1 oktober is gekozen omdat dit de eerste duidelijk te communiceren datum is na het bekend maken van dit voorstel. Een beslissing tot investering wordt geacht te zijn genomen op of na 1 oktober 2020, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de contractuele verplichting (koopovereenkomst of anderszins) op of na die datum is aangegaan. Werkgevers die investeringen doen waarvoor de beslissing daartoe is genomen op of na 1 oktober 2020, die in 2021 of 2022 volledig worden betaald en binnen zes maanden na die betaling in gebruik zijn genomen, komen in aanmerking voor de afdrachtvermindering.

Het tijdelijke karakter van de regeling moet het doen van investeringen stimuleren, voorkomt het uitstellen van investeringen en haalt investeringen naar voren.

De BIK zal met ingang van 1 januari 2023 worden beëindigd. Voor investeringen die in 2022 zijn gedaan en overigens aan alle voorwaarden voldoen kan nog tot drie maanden na 2022 een aanvraag worden ingediend.

1.7 Doelmatigheidsminimum

Het aantal bedrijven dat potentieel gebruik kan maken van de BIK is groot. Een dergelijk potentieel maakt het noodzakelijk om een minimum te stellen aan de hoogte van de investering, niet zozeer vanuit budgettaire overwegingen maar vanuit een oogpunt van doelmatigheid voor zowel de bedrijven zelf als voor de uitvoeringsorganisaties. Met het oog op doelmatigheid en administratieve lasten acht het kabinet een minimaal te behalen financieel voordeel van € 600 verstandig. In combinatie met het percentage van 3% leidt dat tot een minimale investering per aanvraag van € 20.000. Als minimale investering per bedrijfsmiddel die onderdeel kan uitmaken van een aanvraag stelt het kabinet voor uit te gaan van een bedrag van € 1.500.

1.8 Budgettaire beheersbaarheid

Het budgettaire beslag van de BIK is cumulatief € 4 miljard (€ 2 miljard per jaar). Daarom wordt tegen het einde van 2021 op basis van de tot dan toe ontvangen aanvragen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bezien hoe hoog het budgettaire beslag van de BIK tot dat moment is en wordt door RVO een schatting gemaakt van het verwachte budgettaire beslag voor heel 2021. Indien daaruit blijkt dat het beschikbare budget van € 2 miljard voor 2021 (fors) wordt overschreden of onderschreden, kan dat aanleiding zijn om de parameters van de BIK voor het jaar 2022 dienovereenkomstig aan te passen. Dit heeft dan geen invloed op de toepassing van de BIK voor het jaar 2021. Voor investeringen in het jaar 2021 zullen de tegemoetkomingen gebaseerd blijven op de parameters zoals die op 1 januari 2021 gelden. Indien de geschatte overschrijding voor het jaar 2021 dermate fors is dat daarmee wellicht het volledige budget voor zowel 2021 als 2022 (totaal € 4 miljard) (fors) dreigt te worden overschreden, kan niet worden uitgesloten dat de percentages voor 2022 worden verlaagd tot nihil. Een wijziging van de parameters voor het jaar 2022 zal uiterlijk op 15 december 2021 bekend worden gemaakt.

1.9 Geleerde lessen van de WIR

Bij de vormgeving van dit voorstel is rekening gehouden met de van de Wet op de investeringsrekening (WIR) geleerde lessen. De WIR kende in de vormgeving een aantal tekortkomingen die dit kabinet wil voorkomen. Daarom kent de BIK een aantal waarborgen. Een groot probleem bij de WIR was dat het bedrijfsmiddel al eerder gebruikt mocht zijn, waardoor een vorm van carrouselfraude kon ontstaan. De BIK is daarom alleen van toepassing op nieuwe bedrijfsmiddelen. Daarnaast moet een bedrijf voor de verzilvering van de BIK, anders dan voor de WIR het geval was, loonheffing voor personeel afdragen. De BIK kan dus niet toegepast worden door bedrijven die geen loonheffing afdragen. In aanvulling daarop kunnen bedrijven de BIK pas toepassen als de investeringen uiterlijk 31 december 2022 volledig zijn betaald en binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik zijn genomen. Voorts wordt in de voorgestelde BIK-regeling fraude voorkomen doordat verplichtingen ter zake van de verbetering van een bedrijfsmiddel en voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel niet voor de BIK in aanmerking komen. De omvang van dergelijke investeringen laat zich namelijk minder goed controleren. Bovendien is het budgettaire beslag van de BIK kleiner dan dat was van de WIR en is een vorm van budgettaire beheersbaarheid ingevoerd, zoals hierboven beschreven.

1.10 Aanvraag en toekenning

De regeling wordt grotendeels uitgevoerd door RVO. Dat wil zeggen dat aanvragen tot toekenning van de BIK moeten worden ingediend bij RVO en dat RVO ook de beoordeling van de aanvraag zal uitvoeren. Indien de aanvraag kan worden goedgekeurd zal RVO een zogenoemde BIK-verklaring afgeven op basis waarvan de inhoudingsplichtige in de loonaangifte de afdrachtvermindering kan toepassen. De Belastingdienst kan aan de hand van de door RVO afgegeven BIK-verklaringen beoordelen of de inhoudingsplichtige het bedrag van de afdrachtvermindering terecht en tot het juiste bedrag in de loonaangifte heeft toegepast. Deze methode van toekennen en verrekenen komt overeen met de al langer bestaande methodiek zoals die geldt voor de S&O-afdrachtvermindering (WBSO).

RVO heeft enige tijd nodig voor een gedegen voorbereiding van deze nieuwe regeling. Hoewel investeringen waarvoor de verplichting is aangegaan op of na 1 oktober 2020 direct na de laatste betaling op of na 1 januari 2021 (als aan de betreffende voorwaarden wordt voldaan) in aanmerking kunnen komen voor de BIK, kan de aanvraag voor een afdrachtvermindering op grond van de BIK eerst plaatsvinden vanaf 1 september 2021. De eerste zogenoemde BIK-verklaringen van RVO tot toekenning van de afdrachtvermindering kunnen daarna binnen afzienbare termijn worden afgegeven. De maximale doorlooptijd voor de afgifte van een BIK-verklaring nadat de aanvraag door RVO is ontvangen bedraagt in beginsel 12 weken, De Minister van Economische Zaken en Klimaat kan echter bij ministeriële regeling in het algemeen of voor groepen van gevallen een latere datum vaststellen waarop de beslissing op de aanvraag uiterlijk moet zijn gegeven.

De afdrachtvermindering dient te worden gerealiseerd in het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring door RVO is afgegeven. De afdrachtvermindering kan verdeeld over het jaar worden gerealiseerd. Het uitgangspunt is dat de realisatie plaatsvindt door verrekening in de nog resterende loonaangiften van dat kalenderjaar. De af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen kan niet verder dan tot nihil worden verminderd. Het kan voorkomen dat een inhoudingsplichtige niet de gehele BIK-afdrachtvermindering in de nog resterende loonaangiften over het jaar kan effectueren, mede omdat het denkbaar is dat een inhoudingsplichtige in aanmerking komt voor meerdere afdrachtverminderingen. In dat geval kan de inhoudingsplichtige deze door middel van correctie van de loonaangiften over eerdere tijdvakken in het jaar alsnog realiseren. De mogelijkheid om de afdrachtvermindering over een geheel kalenderjaar te effectueren draagt eraan bij dat de kans op het niet kunnen verzilveren wordt verminderd.

Omdat het mogelijk is dat personeel en investeringen niet gelijkelijk verdeeld zijn binnen een fiscale eenheid, wordt het mogelijk gemaakt dat ook investeringen van onderdelen binnen een fiscale eenheid die niet inhoudingsplichtig zijn voor de loonheffing in aanmerking kunnen komen voor de BIK-afdrachtvermindering.

2. EU-aspecten

De BIK heeft een generiek karakter en bevoordeelt niet feitelijk bepaalde ondernemingen in het licht van de staatssteunbepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

3. Budgettaire aspecten

De budgettaire lasten van deze maatregel bedragen € 2 miljard per jaar voor de jaren 2021 en 2022.

4. Uitvoeringskosten

Zowel door RVO als door de Belastingdienst is bij de impactbepaling een voorlopige inschatting gemaakt van de gevolgen voor de uitvoering en de uitvoeringskosten. In het kader van de uitvoeringstoets zullen de uitvoeringskosten nader worden bepaald. De uitvoeringskosten van RVO en de Belastingdienst voor de BIK zullen generaal gedenkt worden en komen niet ten laste van het beschikbare budget van € 2 miljard per jaar. In de kaderbrief van 2021 zullen de uitvoeringskosten -die met de uitvoeringstoetsen nog vastgesteld moeten worden- opgenomen worden als nog in te passen generale opgave tijdens de voorjaarsbesluitvorming.

5. Evaluatie

De BIK is een tijdelijke maatregel met een duur van twee jaar. Met het oog daarop is een horizonbepaling opgenomen die ertoe strekt de regeling met ingang van 1 januari 2023 te beëindigen.

In de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) is opgenomen dat de coronacrisismaatregelen worden gemonitord en geëvalueerd. De BIK-regeling is ook een tijdelijke crisismaatregel en zal daarom ook worden meegenomen bij deze trajecten. Hierbij zal worden gekeken naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en de uitvoerbaarheid van de BIK-regeling.

Voor de doeltreffendheid zal onder meer worden onderzocht wat het effect is van de maatregel voor wat betreft additionele – en naar voren gehaalde investeringen. Dit effect zal worden afgezet tegen de kosten van de maatregel – het budget van in totaal € 4 miljard, plus de uitvoeringskosten – en de uitvoerbaarheid van de maatregel.

Conform de planning die is opgenomen in de SEA, worden de coronamaatregelen doorlopend gemonitord en/of geëvalueerd gedurende 2020 tot en met 2025. De BIK-regeling loopt tot 1 januari 2023. In de planning is dan ook beoogd om in 2023 de effecten van deze maatregel te evalueren.

6. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De gevolgen voor bedrijfsleven en burger worden, net als de uitvoeringsaspecten nog in kaart gebracht. Bij de vormgeving van de voorgestelde wettelijke regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de S&O-afdrachtvermindering. Dat geldt ook voor de nog vorm te geven lagere regelgeving en de controles door RVO.nl. Omdat de vormgeving van de lagere regelgeving bepalend is voor de administratieve lastendruk, zal de administratieve lastendruk voor de BIK-afdrachtvermindering bij de lagere regelgeving in kaart worden gebracht.

7. Advies & Consultatie

Over de onderhavige investeringskorting heeft overleg plaatsgevonden met VNO/NCW en MKB-Nederland.

II Toelichting – onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel Aa (artikel 3.29d van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Om te voorkomen dat de zogenoemde afdrachtvermindering voor een baangerelateerde investering (BIK-afdrachtvermindering) voor de toepassing van de inkomsten- en vennootschapsbelasting als een soort objectgebonden subsidie wordt aangemerkt die de kostprijs van een bedrijfsmiddel vermindert, wordt artikel 3.29d van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) voorgesteld. Daarin wordt geregeld dat voor de toepassing van afdeling 3.2 Wet IB 2001 de BIK-afdrachtvermindering en de negatieve BIK-afdrachtvermindering, bedoeld in Hoofdstuk IX Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA), niet gerekend worden tot de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel en niet tot het investeringsbedrag ter zake van een bedrijfsmiddel. Via artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) werkt deze voorgestelde bepaling ook door naar de vennootschapsbelasting. De BIK-afdrachtvermindering en de negatieve BIK-afdrachtvermindering hebben door de voorgestelde bepaling geen invloed op bijvoorbeeld de afschrijvingsbasis van een bedrijfsmiddel (artikel 3.30 Wet IB 2001), alsmede op artikel 3.34 (willekeurige afschrijving), artikel 3.40 (investeringsaftrek: kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek) en artikel 3.41 Wet IB 2001 (investeringsbedrag).

Onderdeel 2

Artikel XXVIA, onderdeel A (hoofdstuk IX van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen)

Artikel 29a van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Het voorgestelde artikel 29a, eerste lid, WVA bevat enkele begripsbepalingen die voor de afdrachtvermindering voor de baangerelateerde investering (BIK-afdrachtvermindering) van belang zijn. In dit eerste lid zijn de begrippen BIK-afdrachtvermindering, BIK-inhoudingsplichtige, BIK-verklaring en baangerelateerde investering gedefinieerd. Deze definities zijn vanwege de tijdelijkheid van de BIK-afdrachtvermindering in dit separate hoofdstuk opgenomen en vormen een aanvulling op de definities en begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de WVA.

Het voorgestelde eerste lid, onderdeel a, definieert de BIK-afdrachtvermindering. De BIK-afdrachtvermindering is de afdrachtvermindering voor de baangerelateerde investering.

Het voorgestelde eerste lid, onderdeel b, definieert de BIK-inhoudingsplichtige. Een BIK-inhoudingsplichtige is een inhoudingsplichtige voor de heffing van de loonbelasting voor zover die tevens wordt aangemerkt als een belastingplichtige voor de toepassing van de Wet IB 2001, dan wel van de Wet Vpb 1969, dan wel daarvan deel uitmaakt, en voor zover deze belastingplichtige met betrekking tot de baangerelateerde investeringen gebruik kan of zou kunnen maken van de KIA, bedoeld in artikel 3.41 Wet IB 2001, indien de staffel van artikel 3.41, tweede lid, Wet IB 2001 niet zou gelden. Dit betekent bijvoorbeeld dat een lichaam dat als fiscale beleggingsinstelling is aangemerkt en in artikel 8, negende lid, Wet Vpb 1969 van toepassing van de KIA is uitgezonderd, geen BIK-inhoudingsplichtige kan zijn en dus geen beroep op de BIK kan doen. Ook inhoudingsplichtigen die niet belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting kunnen geen beroep doen op de BIK. De BIK-inhoudingsplichtige is de inhoudingsplichtige die de aanvraag voor de BIK-afdrachtvermindering in kan dienen.

Het voorgestelde eerste lid, onderdeel c, definieert de BIK-verklaring. De BIK-verklaring zal door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) worden afgegeven namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en wordt op verzoek van de BIK-inhoudingsplichtige afgegeven. In het voorgestelde artikel 29f WVA is verder uitgewerkt wat wordt opgenomen in de BIK-verklaring.

Het voorgestelde eerste lid, onderdeel d, beschrijft welke investeringen worden aangemerkt als baangerelateerde investeringen. Daarbij is aangesloten bij het begrip investeren zoals dat geldt voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de daarop aangebrachte beperkingen, zoals opgenomen in de artikelen 3.45, eerste en tweede lid, en 3.46 Wet IB 2001 en artikel 8, achtste lid, Wet Vpb 1969. Alle in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting uitgesloten investeringen zijn daardoor geen baangerelateerde investeringen. Dat betekent dat onder andere de volgende investeringen zijn uitgesloten van de BIK-afdrachtvermindering:

  • investeringen in bepaalde bedrijfsmiddelen, zoals woonhuizen, grond, dieren, vaartuigen voor representatieve doeleinden, effecten, vorderingen, goodwill en publiekrechtelijke vergunningen;

  • investeringen in personenauto’s die niet bestemd zijn voor beroepsvervoer;

  • investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn bestemd voor verhuur;

  • investeringen waarvoor verplichtingen worden aangegaan tegenover personen die behoren tot hetzelfde huishouden, bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, personen die behoren tot hun huishouden of verbonden lichamen.

In artikel 3.45, tweede lid, onderdeel b, Wet IB 2001 is opgenomen dat bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 450 per bedrijfsmiddel zijn uitgesloten van de KIA. Voor de BIK-afdrachtvermindering geldt hiervoor, omwille van de uitvoerbaarheid, een hoger bedrag: bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 1.500 per bedrijfsmiddel zijn uitgesloten van de BIK-afdrachtvermindering.

In het voorgestelde eerste lid, onderdeel d, is bepaald dat het moet gaan om een niet eerder gebruikt bedrijfsmiddel waarbij volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dat vanuit het bedrijfsmiddel moet worden beoordeeld. Oftewel, het moet gaan om een door niets of niemand eerder gebruikt bedrijfsmiddel. Voorts wordt vereist dat de verplichting drukt op de BIK-inhoudingsplichtige, waarbij met het begrip «drukken op» wordt aangesloten bij het begrip «drukken op» zoals dat ook geldt voor artikel 1, eerste lid, onderdelen t en u, WVA.

In het voorgestelde artikel 29a, tweede lid, WVA wordt ingegaan op de situatie waarin een samenwerkingsverband kwalificeert als een inhoudingsplichtige. In die situatie worden voor de toepassing van dit hoofdstuk de door de vennoten in het kader van dat samenwerkingsverband gedane investeringen aangemerkt als investeringen van het samenwerkingsverband. Door de formulering «in het kader van dat samenwerkingsverband» kunnen ook de investeringen in het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van een vennoot worden meegenomen. Tevens wordt het, afgezien van de omvang daarvan, door de vennoten in aanmerking komen voor de KIA als bedoeld in artikel 3.41 Wet IB 2001 met betrekking tot de investeringen (binnen het samenwerkingsverband en in het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen) voor de toepassing van dit hoofdstuk toegerekend aan het samenwerkingsverband. Dit betekent dat als aan de overige voorwaarden wordt voldaan, het inhoudingsplichtige samenwerkingsverband de BIK-afdrachtsvermindering kan toepassen voor de door de vennoten in het kader van het samenwerkingsverband verrichte investeringen.

In het voorgestelde artikel 29a, derde lid, WVA wordt ingegaan op de situatie van een fiscale eenheid, in de zin van de Wet Vpb 1969. Indien een fiscale eenheid als een geheel bezien baangerelateerde investeringen doet, waarvoor deze, afgezien van de omvang van die investeringen, in aanmerking komt voor de KIA als bedoeld in artikel 3.41 Wet IB 2001 juncto artikel 8 Wet Vpb 1969, wordt naar keuze van de aanvrager één inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van de fiscale eenheid aangewezen als BIK-inhoudingsplichtige met betrekking tot de baangerelateerde investeringen van de fiscale eenheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan een andere maatschappij binnen de fiscale eenheid voor de fiscale eenheid als geheel bezien kunnen kwalificeren als baangerelateerde investeringen.

Het voorgestelde artikel 29a, vierde lid, WVA bevat additionele voorwaarden voor de in aanmerking komende investeringen die mede verband houden met de tijdelijkheid van de BIK-afdrachtsvermindering. Dit betreft in de eerste plaats het vereiste dat de BIK-inhoudingsplichtige aannemelijk moet kunnen maken dat de verplichting ter zake van de aanschaffing van de investering is aangegaan op of na 1 oktober 2020, bijvoorbeeld met een getekend contract. Naast dit vereiste is ingevolge het eerste lid, onderdeel d, vereist dat de verplichting op de BIK-inhoudingsplichtige of op een maatschappij binnen de fiscale eenheid drukt, waarbij met het begrip «drukken op» wordt aangesloten bij het begrip «drukken op» zoals dat ook geldt voor artikel 1, eerste lid, onderdelen t en u, WVA. Als er geen getekend contract is gesloten, dan dient de aanvrager op een andere wijze aannemelijk te maken dat de investering niet vóór 1 oktober 2020 is aangegaan. De bewijslast is vormvrij. Deze peildatum is opgenomen omdat de afdrachtvermindering is bedoeld om investeringen aan te jagen. Het hanteren van deze peildatum voorkomt dat de afdrachtvermindering wordt benut voor investeringen waarvoor al voor het bekend worden van deze regeling besloten is deze te gaan doen. Het voorgestelde vierde lid bepaalt verder dat de laatste betaling voor een baangerelateerde investering moet zijn gedaan in 2021 of 2022. Door volledige betaling te vereisen wordt de uitvoering aanmerkelijk vereenvoudigd. RVO kan namelijk bij de initiële aanvraag al informatie opvragen waaruit blijkt dat volledige betaling heeft plaatsgevonden. Als zou worden uitgegaan van enkel het aangaan van de verplichting tot investeren, zou een extra controle- of mededelingsmoment ingebouwd moeten worden, hetgeen de uitvoerbaarheid van de regeling niet ten goede zou komen. Door voornoemde peildatum van 1 oktober 2020 in combinatie met de volledige betalingseis worden zeer omvangrijke en meerjarige investeringen in veel gevallen in feite van de regeling uitgesloten. Over het algemeen zal de looptijd van de regeling te kort zijn voor dergelijke investeringen. Dit lid vereist tot slot dat het complete bedrijfsmiddel binnen zes maanden na die volledige betaling volledig in gebruik wordt genomen.

In het voorgestelde artikel 29a, vijfde lid, WVA worden, in aanvulling op de al voor de investeringsaftrek uitgesloten investeringen, verplichtingen ter zake van de verbetering van een bedrijfsmiddel en de voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel uitgesloten voor de BIK-afdrachtvermindering. Dit ten behoeve van de uitvoerbaarheid voor RVO. Controle op verplichtingen ter zake van de verbetering van een bedrijfsmiddel en voortbrengingskosten is erg ingewikkeld. Van bijvoorbeeld voortbrengingskosten zijn vaak geen facturen beschikbaar en bovendien kan het betaalmoment van beschikbare facturen die ten grondslag liggen aan de voortbrengingskosten ver liggen van het moment van betaling van het bedrijfsmiddel zelf, hetgeen bepalend is voor het aanvraagmoment.

Artikel 29b van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Met het voorgestelde artikel 29b WVA wordt geregeld dat de inhoudingsplichtige de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen kan verminderen met het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering. Ten einde te voorkomen dat de vermindering zou leiden tot een door de Belastingdienst uit te betalen bedrag, is hierbij bepaald dat het per saldo af te dragen bedrag aan loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen niet negatief kan worden. Deze bepaling is ontleend aan artikel 3 WVA en dient overeenkomstig de toepassing van de S&O-afdrachtvermindering te worden uitgelegd. De in artikel 3 WVA genoemde afdrachtvermindering zeevaart en S&O-afdrachtvermindering kunnen ook niet leiden tot een door de Belastingdienst te betalen bedrag. Dit betekent dat als een inhoudingsplichtige in aanmerking komt voor meerdere afdrachtverminderingen ook dan het bedrag aan af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen niet verder dan tot nihil kan worden verminderd. Het kan voorkomen dat inhoudingsplichtigen niet de gehele BIK-afdrachtvermindering kunnen effectueren. Inhoudingsplichtigen gebruiken met ingang van 2022 de rubriek BIK-afdrachtvermindering in de loonaangifte om het bedrag aan loonheffing via de aangifte te verminderen met het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering. Deze rubriek is in 2021 nog niet beschikbaar. Voor in het kalenderjaar 2021 gedagtekende BIK-verklaringen dienen inhoudingsplichtigen daarom de rubriek afdrachtvermindering zeevaart te gebruiken.

Artikel 29c van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Met het voorgestelde artikel 29c WVA wordt geregeld dat het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering 3% bedraagt van het totale investeringsbedrag tot en met € 5.000.000 per kalenderjaar per BIK-inhoudingsplichtige en 2,44% van het investeringsbedrag boven de € 5.000.000 per kalenderjaar. Voor de vraag of een investering in het kalenderjaar 2021 onderscheidenlijk 2022 heeft plaatsgevonden wordt aangesloten bij het kalenderjaar waarin de laatste en daarmee volledige betaling heeft plaatsgevonden. Per aanvraag dient rekening te worden gehouden met het minimumbedrag per investering van het voorgestelde artikel 29a, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, WVA van € 1.500 en het minimale investeringsbedrag per aanvraag van het voorgestelde artikel 29e, vijfde lid, WVA van € 20.000.

Artikel 29d van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Ingevolge het voorgestelde artikel 29d, eerste lid, WVA kan de BIK-inhoudingsplichtige de BIK-afdrachtvermindering in een aangiftetijdvak toepassen als hij beschikt over een BIK-verklaring die gedagtekend is in het betreffende kalenderjaar. Dit betekent dat de afdrachtvermindering geëffectueerd wordt in het aangiftetijdvak waarin de dagtekening van de BIK-verklaring valt of latere aangiftetijdvakken in dat kalenderjaar. Voor 2021 wordt de BIK-afdrachtvermindering geëffectueerd door gebruik te maken van de rubriek voor de afdrachtvermindering zeevaart. In het voorgestelde eerste lid wordt ook aangegeven dat de hoogte van de afdrachtvermindering in totaal niet meer bedraagt dan het in de BIK-verklaring of BIK-verklaringen gedagtekend in het betreffende kalenderjaar vastgestelde bedrag.

Het voorgestelde tweede lid gaat over de verdeling van het in de BIK-verklaring of BIK-verklaringen genoemde bedrag of bedragen aan BIK-afdrachtvermindering over de aangiftetijdvakken waarin dat bedrag in aanmerking kan worden genomen. In tegenstelling tot bij de S&O-afdrachtvermindering staat het de BIK-inhoudingsplichtige vrij te beslissen in hoeverre de toegekende BIK-afdrachtvermindering in een bepaald aangiftetijdvak wordt geëffectueerd. In een aangiftetijdvak kan het op dat moment toegekende bedrag aan BIK-afdrachtvermindering op de verschuldigde loonheffing in mindering worden gebracht, waarbij het totaal van de in mindering gebrachte bedragen totaal het toegekende bedrag van de BIK-verklaring of BIK-verklaringen mag bedragen.

Voorbeeld 1: De BIK-verklaring is verstrekt over het kalenderjaar 2021 met een dagtekening van 26 maart 2022. De inhoudingsplichtige die maandaangever is, kan in zijn aangiften over de maanden maart tot en met december 2022 de afdrachtvermindering in mindering brengen op de verschuldigde loonheffing. Hoe hij de afdrachtvermindering verdeelt over deze aangiftetijdvakken staat hem vrij.

Op grond van het voorgestelde artikel 29b WVA kan toepassing van een afdrachtvermindering er niet toe leiden dat de over een tijdvak af te dragen loonheffing verder wordt verminderd dan tot nihil. Het kan zich daarom voordoen dat de verschuldigde loonheffing van het lopende tijdvak en de nog resterende tijdvakken in het betreffende kalenderjaar niet voldoende is om de voor dat kalenderjaar toegekende BIK-afdrachtvermindering te gelde te maken. Het voorgestelde derde lid behelst een regeling op basis waarvan de nog niet gebruikte BIK-afdrachtvermindering kan worden teruggewenteld naar verstreken aangiftetijdvakken van het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is gedagtekend, uiteraard binnen de grenzen van hetgeen in artikel 3 WVA en voorgesteld artikel 29d WVA is gesteld. In het voorgestelde derde lid is verder geregeld dat de aangifte over het tijdvak waarnaar niet gebruikte afdrachtvermindering wordt teruggewenteld, wordt aangemerkt als onjuiste aangifte. Dit laatste geldt alleen voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). Dit heeft tot gevolg dat een en ander niet via een bezwaarschrift hoeft te lopen maar dat de inhoudingsplichtige kan volstaan met het indienen van een correctiebericht. Deze bepaling is ontleend aan artikel 21, derde lid, WVA en dient overeenkomstig de verwerking van de S&O-afdrachtvermindering te worden uitgelegd.

Voorbeeld 2: De BIK-verklaring is verstrekt over het kalenderjaar 2022 met een dagtekening van 4 november 2022. De inhoudingsplichtige heeft een aangiftetijdvak van een kalendermaand. De aangiftetijdvakken die op basis van het eerste lid beschikbaar zijn voor het effectueren van de BIK-afdrachtvermindering zijn november en december 2022. Stel dat verschuldigde loonheffing per maand € 5.000 bedraagt en de totale BIK-afdrachtvermindering voor 2022 € 24.000. In de maanden november en december kan dan twee keer € 5.000 worden geëffectueerd. Voor het resterende bedrag van € 14.000 kunnen correctieberichten worden ingediend over de overige maanden van 2022. De inhoudingsplichtige kan dit correctiebericht of deze correctieberichten meesturen met de aangifte over het laatste tijdvak van het kalenderjaar.

Artikel 29e van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Het voorgestelde artikel 29e WVA beschrijft de wijze waarop een aanvraag voor de BIK-afdrachtvermindering kan worden gedaan. In het voorgestelde eerste lid wordt het aantal aanvragen bepaald. Een aanvraag kan gelijktijdig voor meerdere baangerelateerde investeringen worden gedaan. Een BIK-inhoudingsplichtige kan over één kalenderjaar maximaal vier BIK-verklaringen aanvragen, maar niet meer dan één per kwartaal van een kalenderjaar. Dit betekent dat een BIK-inhoudingsplichtige kan kiezen om na afloop van ieder kwartaal een aanvraag te doen, maar ook een langere periode kan kiezen waarover hij zijn aanvraag doet. Het kiezen voor een langere periode kan hij bijvoorbeeld doen om te voldoen aan het minimale investeringsbedrag per aanvraag van het voorgestelde vijfde lid of om zijn administratieve lasten te beperken. Een BIK-inhoudingsplichtige kan op basis hiervan bijvoorbeeld in januari 2022 een BIK-verklaring aanvragen voor zijn investeringen in de periode 1 januari tot en met 31 december 2021 en dan in februari 2022 ook nog een BIK-verklaring aanvragen voor zijn investeringen in de periode 1 januari tot het moment van indienen in februari 2022. Dit kan omdat het aanvragen over verschillende kalenderjaren betreft. Daarna kan hij pas weer een BIK-verklaring aanvragen in het volgende kalenderkwartaal, te weten de periode 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022. In deze aanvraag kan hij alle investeringen opvoeren tot dat moment in 2022, behalve de investeringen die al zijn opgenomen in zijn eerdere aanvraag over 2022. In de aanwijzingen wordt conform het voorgestelde derde lid van dit artikel opgenomen dat het niet mogelijk is om in één aanvraag investeringen op te voeren waarvan de laatste betaling niet in hetzelfde kalenderjaar heeft plaatsgevonden. Als de laatste betaling van investering A in december 2021 heeft plaatsgevonden en de laatste betaling van investering B in januari 2022, dan dient de BIK-inhoudingsplichtige hiertoe twee aanvragen in te dienen.

Het voorgestelde tweede lid regelt een aantal zaken voor maatschappijen die deel uitmaken van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 Wet Vpb 1969. Hiermee werkt de BIK-afdrachtsvermindering op eenzelfde wijze uit ongeacht of een grote onderneming in één rechtspersoon wordt gedreven of in de vorm van een fiscale eenheid die bestaat uit verschillende kleinere maatschappijen. De verschillende maatschappijen van een fiscale eenheid kunnen volgens de voorgestelde regeling slechts gezamenlijk een BIK-verklaring aanvragen. Dat betekent dat de BIK-verklaring aangevraagd kan worden door slechts één inhoudingsplichtige binnen de fiscale eenheid. Het betekent dat ook een fiscale eenheid bestaande uit verschillende maatschappijen c.q. inhoudingsplichtigen maximaal vier BIK-verklaringen per kalenderjaar kan aanvragen. In de aanvragen kan de aanvrager de baangerelateerde investeringen van alle maatschappijen binnen de fiscale eenheid, opnemen. In de aanvraag verzoekt de aanvragende inhoudingsplichtige om een toedeling van de afdrachtvermindering over de inhoudingsplichtigen binnen de fiscale eenheid. Als deze inhoudingsplichtige geen verdeling aangeeft, kan de afdrachtvermindering slechts worden toegepast door de inhoudingsplichtige die de aanvraag heeft gedaan. De gehele BIK-afdrachtvermindering van de betreffende aanvraag zal aan deze inhoudingsplichtige worden toebedeeld. Omwille van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling kan dan alleen deze inhoudingsplichtige de BIK-afdrachtvermindering verzilveren. Met de voorgestelde regeling wordt het mogelijk gemaakt dat ook investeringen van maatschappijen binnen een fiscale eenheid die niet inhoudingsplichtig zijn in aanmerking komen voor de BIK-afdrachtvermindering. Daarnaast maakt dit het mogelijk om ingeval een inhoudingsplichtige maar weinig loonheffing afdraagt de afdrachtvermindering bij een andere inhoudingsplichtige binnen de fiscale eenheid te verzilveren. Door de aanvraag slechts toe te staan voor één inhoudingsplichtige binnen de fiscale eenheid wordt voorkomen dat een investering van een andere maatschappij binnen de fiscale eenheid door meerdere inhoudingsplichtigen worden opgevoerd in de aanvraag.

Het voorgestelde derde lid bepaalt dat de aanvraag voor een BIK-verklaring alleen online in een daarvoor door de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangewezen omgeving op een door hem daarbij aangegeven wijze gedaan kan worden. Voor de uitvoering zal hij RVO opdracht geven. RVO zal hiervoor een elektronisch loket openen. Zolang dit loket nog niet beschikbaar is, is het voor BIK-inhoudingsplichtigen niet mogelijk om een aanvraag voor de BIK-afdrachtvermindering in te dienen. Totdat het loket wordt geopend kunnen inhoudingsplichtigen dus ook geen aanspraak maken op de BIK-afdrachtvermindering. Vanwege de snelheid waarmee de BIK-regelgeving wordt voorgesteld, zal het loket nog niet met ingang van het moment dat deze wijziging in werking treedt, 1 januari 2021, beschikbaar zijn, maar wel per 1 september 2021.

Zoals bepaald in het voorgestelde eerste lid van dit artikel kan een BIK-inhoudingsplichtige zijn investeringen voor een aanvraag opsparen over een periode langer dan een kwartaal. In het voorgestelde vierde lid wordt wel bepaald dat de aanvraag uiterlijk moet worden gedaan binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarin de baangerelateerde investeringen volledig zijn betaald.

Het voorgestelde vijfde lid bevat om doelmatigheidsredenen een minimum aan baangerelateerde investeringen per aanvraag. Dit minimale investeringsbedrag per aanvraag bedraagt € 20.000. Op basis van een bedrag aan BIK-afdrachtvermindering van 3% van het investeringsbedrag van het voorgestelde artikel 29c WVA, komt dit erop neer dat alleen BIK-verklaringen die leiden tot een afdrachtvermindering van minimaal € 600 aangevraagd kunnen worden. Dit minimum zal leiden tot minder aanvragen voor een BIK-verklaring, omdat niet alle inhoudingsplichtigen die wel in aanmerking kunnen komen voor de BIK-afdrachtvermindering ieder kwartaal aan het minimale investeringsbedrag kunnen voldoen.

RVO zal conform het voorgestelde zesde lid uiterlijk twaalf weken na de aanvraag de beslissing nemen om een BIK-verklaring al dan niet af te geven namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat. In dit lid is voorzien in de mogelijkheid om deze termijn, indien dat nodig of gewenst is, bij ministeriële regeling te verlengen. Hier zal bijvoorbeeld gebruik van gemaakt worden voor de situatie dat de aanvrager een bezwaar heeft ingediend tegen een eerdere BIK-verklaring.

Artikel 29f van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Het voorgestelde artikel 29f, eerste lid, WVA regelt dat een BIK-verklaring die door een BIK-inhoudingsplichtige is aangevraagd bij RVO, namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, wordt verstrekt aan die BIK-inhoudingsplichtige.

Het voorgestelde tweede lid bevat de opsomming van de elementen van de BIK-verklaring. Deze opsomming bevat vier onderdelen. Het eerste onderdeel betreft de omvang van het totale investeringsbedrag van de in de aanvraag opgenomen baangerelateerde investering of investeringen. Het tweede onderdeel heeft betrekking op het kalenderjaar waarop de BIK-verklaring ziet. Dit is het jaar waarin de laatste betaling heeft plaatsgevonden, waarmee de baangerelateerde investering volledig is betaald. Dit jaar is van belang voor het minimale investeringsbedrag per aanvraag van het voorgestelde artikel 29e, vijfde lid, WVA en voor het van toepassing zijnde percentage. Het derde onderdeel gaat over het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering met een berekening van dat bedrag. Het vierde onderdeel betreft de toedeling van de BIK-afdrachtvermindering over de verschillende inhoudingsplichtigen binnen een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 Wet Vpb 1969, indien de BIK-inhoudingsplichtige daar in de aanvraag om heeft verzocht. Uit de voorgestelde artikelen 29a, derde lid en 29e, tweede lid, WVA, volgt dat een fiscale eenheid de facto als één BIK-inhoudingsplichtige wordt behandeld en dat de maatschappijen die deel uitmaken van een fiscale eenheid alleen gezamenlijk aanvragen kunnen indienen. Eén van de inhoudingsplichtigen binnen de fiscale eenheid dient de aanvraag in. Deze inhoudingsplichtige kan in de aanvraag een gewenste toedeling van de afdrachtvermindering opnemen. Dit kan bijvoorbeeld wenselijk zijn als de inhoudingsplichtige die de aanvraag indient niet de gehele toegekende BIK-afdrachtvermindering kan verzilveren. In de BIK-verklaring wordt per RSIN of loonheffingennummer opgenomen welk bedrag aan afdrachtvermindering is toegekend. De aanvrager die deel uitmaakt van een fiscale eenheid is niet verplicht een toedeling op te geven. Als de BIK-inhoudingsplichtige hiertoe niet verzoekt, wordt het gehele bedrag aan BIK-afdrachtvermindering toegekend aan de BIK-inhoudingsplichtige die de aanvraag doet.

Artikel 29g van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In het voorgestelde artikel 29g WVA is opgenomen dat de BIK-inhoudingsplichtige die beschikt over een BIK-verklaring verplicht is een administratie bij te houden omtrent de BIK-afdrachtvermindering. In de regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt onder meer opgenomen dat de BIK-inhoudingsplichtige bewijs moet administreren dat de investeringsverplichting is aangegaan op of na 1 oktober 2020, bijvoorbeeld met een getekend contract. Daarnaast dient uit de administratie te blijken wanneer de investering volledig is betaald, zie het voorgestelde artikel 29a, vierde lid, WVA. Hiervoor zijn alle betalingen en betalingsdata ten aanzien van de baangerelateerde investering van belang. Verder dient uit de administratie te volgen dat het om een niet eerder gebruikt bedrijfsmiddel gaat, dat tevens aan de overige voorwaarden van het voorgestelde artikel 29a, eerste lid, onderdeel d, WVA voldoet. RVO voert controles uit op deze administraties en geeft zo nodig een correctie-BIK-verklaring af. RVO kan ook aanvullende informatie opvragen, zoals bijvoorbeeld een controleverklaring bij grote investeringen.

Artikel 29h van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In het voorgestelde artikel 29h WVA komt aan de orde in welke gevallen een zogenaamde correctie-BIK-verklaring door RVO moet of kan worden afgegeven.

Het voorgestelde eerste lid bevat situaties waarin een correctie-BIK-verklaring wordt afgegeven. Dat is in de eerste plaats het geval indien aannemelijk is dat bij een aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens of bescheiden zijn verstrekt die hebben geleid tot een onjuist oordeel en in de tweede plaats als aannemelijk is geworden dat een bedrijfsmiddel niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen, zoals wel door de BIK-inhoudingsplichtige in de aanvraag is verklaard. Als bedrijfsmiddelen niet binnen zes maanden in gebruik worden genomen, dan wordt het bedrag van de correctie-BIK-verklaring vastgesteld op het totale bedrag aan afdrachtvermindering ten aanzien van dat bedrijfsmiddel. Als in een aanvraag meerdere bedrijfsmiddelen zijn opgenomen, zal de correctie alleen zien op de bedrijfsmiddelen die niet tijdig in gebruik zijn genomen.

In het voorgestelde tweede lid is opgenomen dat BIK-inhoudingsplichtigen gehouden zijn een mededeling te doen aan RVO als duidelijk is, of als een inhoudingsplichtige redelijkerwijs moet vermoeden, dat onjuiste informatie is verstrekt bij de aanvraag. In de tweede plaats is een BIK-inhoudingsplichtige gehouden een mededeling te doen als een bedrijfsmiddel waarvoor een bedrag aan BIK-afdrachtvermindering in een BIK-verklaring is opgenomen niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen. De BIK-inhoudingsplichtige dient deze mededeling te doen binnen drie maanden nadat hij het voorgaande te weten is gekomen of dat hij dit redelijkerwijs had moeten weten. De mededeling vindt plaats via het loket van RVO. Een onderzoek naar de vraag of de mededeling inhoudelijk juist is, vindt niet noodzakelijkerwijs op dat moment plaats. RVO zal hierover later ook een oordeel kunnen vormen bij een controle.

In het voorgestelde derde lid wordt aangegeven dat de mededeling van het voorgestelde tweede lid in het geval een inhoudingsplichtige die BIK-afdrachtvermindering heeft toegepast ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, gedaan wordt binnen één kalendermaand nadat de inhoudingsplicht is geëindigd.

Het voorgestelde vierde lid bepaalt dat indien de BIK-inhoudingsplichtige niet voldoet aan de administratieve vereisten een correctie-BIK-verklaring kan worden afgegeven. Anders dan in het voorgestelde eerste en tweede lid gaat het hier om een bevoegdheid om een correctie-BIK-verklaring af te geven. Of ook inderdaad wordt overgegaan tot de afgifte van een correctie-BIK-verklaring zal afhangen van de omstandigheden van het geval.

In het voorgestelde vijfde lid wordt aangegeven wat voor de BIK-inhoudingsplichtige de gevolgen zijn van een correctie-BIK-verklaring. Het bedrag van de correctie-BIK-verklaring moet zoveel mogelijk in mindering worden gebracht op het bedrag van de BIK-verklaring waarop de correctie-BIK-verklaring betrekking heeft, namelijk voor zover dat nog niet in mindering is gebracht op de verschuldigde loonheffing. Voor zover dat niet mogelijk is, geldt het bedrag van de correctie-BIK-verklaring als een correctie op het bedrag van de BIK-verklaring dat reeds op de verschuldigde loonheffing in mindering is gebracht. Er is dan te veel aan BIK-afdrachtvermindering toegepast en dat dient in de aangifte over het aangiftetijdvak waarin de correctie-BIK-verklaring is gedagtekend of het daaropvolgende tijdvak, recht te worden getrokken door het in aanmerking nemen van een negatieve BIK-afdrachtvermindering. Dit heeft tot gevolg dat met betrekking tot reeds verstreken aangiftetijdvakken hiervoor geen verplichting tot het indienen van correctieberichten ontstaat. Deze bepaling is ontleend aan artikel 25, vierde lid, WVA en dient overeenkomstig de correctie-S&O-verklaring te worden uitgelegd.

Als een correctie-BIK-verklaring aan een BIK-inhoudingsplichtige van een fiscale eenheid wordt opgelegd waarin de BIK-afdrachtvermindering over verschillende inhoudingsplichtigen is verdeeld, zal RVO rekening houden met de administratieve lasten van de inhoudingsplichtigen binnen de fiscale eenheid bij het opleggen van de toedeling van het correctiebedrag.

Artikel 29i van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Het voorgestelde artikel 29i WVA maakt duidelijk in welke gevallen er een bestuurlijke boete wordt vastgesteld. Bij de vormgeving van de BIK-afdrachtvermindering is ernaar gestreefd de uitvoeringskosten en administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Om deze juist voor ondernemers aantrekkelijke ontwikkeling te kunnen realiseren, is het nodig een groter beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer. Indien dan in de praktijk blijkt dat dat vertrouwen wordt geschonden, is een stevige financiële sanctie op zijn plaats.

Om de uitvoering door RVO te vereenvoudigen wordt ook voor de oplegging van boetes de systematiek gevolgd zoals die geldt voor de door RVO uitgevoerde S&O-afdrachtvermindering. Het voorgestelde artikel 29i WVA is daarom overeenkomstig artikel 26 WVA opgesteld en wijkt op overeenkomstige punten af van het Wetboek van strafrecht en geldende algemene wetten.

Het voorgestelde artikel 29i, eerste lid, WVA is een zogenoemde «kan-bepaling». Het biedt de gelegenheid om op basis van de ernst van geconstateerde feiten en omstandigheden een bestuurlijke boete op te leggen indien de voorschriften inzake de te voeren administratie niet correct zijn nageleefd of als er sprake is van een geval zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 29h, eerste lid, onderdeel a, WVA. Het gaat hier om het geval waarin aannemelijk is dat de aanvraag ter verkrijging van een BIK-verklaring onjuiste gegevens bevat.

Het voorgestelde artikel 29i, tweede lid, WVA geeft een bijzondere regel. Het geeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete indien bij controle is gebleken dat de BIK-inhoudingsplichtige de mededelingsplicht niet heeft nageleefd. Omdat op grond van alleen de BIK-verklaring recht op de BIK-afdrachtvermindering ontstaat, moet aan de naleving van de mededelingsverplichting groot belang worden gehecht. Indien deze verplichting niet wordt nagekomen, met als risico dat de afdrachtvermindering wordt toegepast ondanks dat onjuiste informatie is verstrekt of ingebruikname van een bedrijfsmiddel niet binnen zes maanden na volledige betaling heeft plaatsgevonden, dient een voor ondernemingen goed voelbare sanctie te kunnen worden opgelegd. Het grote belang van de juiste nakoming van de mededelingsplicht komt behalve in de toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een bestuurlijke boete ook tot uitdrukking in het feit dat de maximale omvang van de bestuurlijke boete duidelijk naar voren komt. Vanzelfsprekend is er daarbij wel sprake van een mogelijkheid om de boete lager vast te stellen vanwege de geringe ernst van de overtreding. Een voorbeeld van geringe ernst zou bijvoorbeeld kunnen zijn een minieme overschrijding van de termijn waarbinnen de mededeling moet hebben plaatsgevonden.

Het voorgestelde derde lid geeft aan dat de bestuurlijke boeten wel worden vastgesteld door de Minister van Economische Zaken doch dat de inning geheel langs de weg van de correctie-BIK-verklaring verloopt.

Het voorgestelde vierde lid geeft aan dat artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op bestuurlijke boetes als bedoeld in het voorgestelde tweede lid. Dit artikel gaat over het opstellen van een rapport of proces-verbaal bij zware bestuurlijke boetes.

Het hoofdstuk inzake de BIK-afdrachtvermindering is een hoofdstuk van de WVA. De artikelen in andere hoofdstukken van die wet zijn ook van toepassing op de BIK-afdrachtvermindering, waaronder artikel 30 WVA dat onder meer bepaalt dat het fiscale stelsel van bezwaar en beroep niet van toepassing is, maar dat automatisch wordt teruggevallen op het algemene stelsel van regels van de Awb. Dit artikel bepaalt verder dat de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan worden toegepast en dat de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, AWR blijft gelden. Tot slot is in dit artikel bepaald dat van de uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven voor bepaalde aspecten beroep in cassatie openstaat bij de Hoge Raad.

Artikel 29j van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In het voorgestelde artikel 29j WVA is de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen ten aanzien van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding in de situatie dat sprake is van een verstoring van het loket van RVO. Deze bepaling is ontleend aan artikel 27a WVA en dient overeenkomstig te worden uitgelegd.

Artikel 29k van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In het voorgestelde artikel 29k, eerste lid, WVA is opgenomen dat een aantal verplichtingen die jegens de inspecteur gelden onder de AWR ook gelden ten opzichte van de ambtenaren van RVO. Het betreft de inlichtingenverstrekking en de administratieplicht. Ingevolge deze bepaling worden de bevoegdheden van niet tot de Belastingdienst behorende ambtenaren, die met de uitvoering van de WVA zijn belast, gelijkgesteld met de bevoegdheden van de ambtenaren van de Belastingdienst. In het voorgestelde tweede lid zijn de artikelen 68, 69 en 72 AWR van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit artikel is ontleend aan artikel 28 WVA en dient overeenkomstig te worden uitgelegd.

Artikel 29l van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In het voorgestelde artikel 29l WVA is de mogelijkheid opgenomen om de percentages voor de berekening van het bedrag van de afdrachtvermindering om budgettaire redenen bij ministeriële regeling aan te passen. Deze bepaling is ontleend aan artikel 29 WVA. Het budgettaire belang van de BIK bedraagt € 2 miljard per jaar voor de jaren 2021 en 2022. Eind 2021 wordt op basis van de tot dan toe ontvangen aanvragen over 2021 een inschatting gemaakt van het budgettaire belang van de BIK voor 2021. Als dat aldus ingeschatte bedrag hoger is dan € 2 miljard per jaar, kan de geschatte overschrijding in mindering worden gebracht op het budget voor 2022. Als dat aldus ingeschatte bedrag lager is dan € 2 miljard per jaar, kan de geschatte onderschrijding in meerdering worden gebracht op het budget voor 2022. Daartoe worden de percentages voor 2022 aangepast.

Artikel XXVIA, onderdeel B (artikel 30 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen)

Artikel 30, derde lid, WVA bepaalt dat tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in het kader van de afdrachtverminderingen beroep in cassatie bij de Hoge Raad openstaat met betrekking tot uitleg van bepaalde begrippen. Voorgesteld wordt aan deze begrippen het begrip «bedrijfsmiddel» toe te voegen, een met name voor de BIK-afdrachtvermindering belangrijk begrip. De in artikel 1 WVA opgenomen omschrijving van dit begrip werkt ook door naar het nieuwe hoofdstuk over de BIK-afdrachtvermindering. Dit leidt ertoe dat belanghebbenden tot dezelfde hoogste rechter kunnen doorprocederen als wanneer sprake is van een beroepsprocedure in een belastingzaak. De bepaling is opgenomen om de eenheid van de aan de belastingwetgeving ontleende begrippen te waarborgen.

Onderdeel 3

Artikel XXVIB

Het voorgestelde artikel XXVIB bepaalt dat Hoofdstuk IX WVA met ingang van 1 januari 2023 vervalt. Dit hoofdstuk blijft echter nog van toepassing voor de afwikkeling van de afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen die in 2021 en 2022 zijn gedaan. Dit betekent dat administratieve eisen in zoverre blijven gelden en dat ook bijvoorbeeld nog correctie-BIK-verklaringen als bedoeld in het voorgestelde artikel 29h WVA kunnen worden afgegeven en boetes als bedoeld in het voorgestelde artikel 29i WVA kunnen worden opgelegd. De BIK-afdrachtvermindering kan alleen worden aangevraagd voor investeringen die zijn aangegaan op of na 1 oktober 2020 met een laatste betaling in het kalenderjaar 2021 of 2022. De BIK-afdrachtvermindering kan bij een in 2023 gedagtekende BIK-verklaring nog gedurende 2023 in de aangifte loonheffingen worden geëffectueerd.

Artikel XXVIC

In verband met het feit dat in het voorgestelde artikel XXVIB wordt bepaald dat Hoofdstuk IX WVA met ingang van 1 januari 2023 vervalt, dient met betrekking tot het voorgestelde artikel 3.29d Wet IB 2001 te worden geregeld dat de verwijzing naar dat hoofdstuk wordt aangepast in die zin dat vanaf 1 januari 2023 wordt verwezen naar «Hoofdstuk IX van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, zoals dat hoofdstuk luidde op 31 december 2022».

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

A. Elbourne et al. (2020) Blijvende economische schade van de coronacrisis. Beschikbaar via https://www.cpb.nl/blijvende-economische-schade-van-de-coronacrisis.

X Noot
2

C. House and M. Shapiro (2008). Temporary Investment Tax Incentives: Theory with Evidence from Bonus Depreciation. American Economic Review, 98(3): 737–768.

X Noot
3

E. Zwick and J. Mahon (2017). Tax Policy and Heterogeneous Investment Behavior. American Economic Review, 107(1): 217–48.

X Noot
4

Houndonougbo & Mohsin (2016). Macroeconomic effects of cost equivalent business fiscal incentives. Economic Modelling, Volume 56, 2016, pp. 59–65.

X Noot
5

C. Criscuolo, R.Martin, H. G. Overman and John Van Reenen (2019). Some causal effect of industrial policy. American Economic Review, 109(1): 48–85.

X Noot
6

S. Decramer en S. Vanormelingen (2016). The effectiveness of investment subsidies: evidence from a regression discontinuity design. Small Business Economics (2016) 47:1007–1032.

X Noot
7

A. Lerche (2019). Investment Tax Credits and the Response of Firms.Working paper, beschikbaar via: https://www.econstor.eu/bitstream/10419/203526/1/VfS-2019-pid-26934.pdf.

X Noot
8

A. Lerche (2019). Investment Tax Credits and the Response of Firms.Working paper, beschikbaar via: https://www.econstor.eu/bitstream/10419/203526/1/VfS-2019-pid-26934.pdf

– C. Criscuolo, R.Martin, H. G. Overman and John Van Reenen (2019). Some casual effect of industrial policy. American Economic Review, 109(1): 48–85.

– Houndonougbo & Mohsin (2016). Macroeconomic effects of cost equivalent business fiscal incentives. Economic Modelling, Volume 56, 2016, pp. 59–65.

X Noot
9

I. Guceri and M. Albinowski (2019). Investment Responses to Tax Policy under Uncertainty. Working paper ministry of Finance Poland.

Naar boven