Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2021
Op 17 december jl. heb ik u geïnformeerd (Kamerstuk 35 570 A, nr. 43) over de processtappen die ik voorzie om te zorgen voor tijdige realisatie van de
maatregelen aan de Maaslijn. Deze brief was een vervolg op mijn toelichting in het
nota overleg MIRT van 7 december waarin door verschillende Kamerleden zorgen zijn
geuit over de voortgang en financiële dekking van het project.
Ik heb u gemeld dat ik hecht aan een zorgvuldig proces om in kaart te brengen wat
de financiële status van het project is. Inmiddels heb ik hierin meer inzicht gekregen.
Met deze brief informeer ik u over de actuele stand van zaken van het project Maaslijn,
ook in relatie tot de motie van het lid Moorlag c.s. (Kamerstuk 35 570 A, nr. 31).
De afgelopen maanden is er gewerkt aan het definitief ontwerp van de te treffen maatregelen
aan de Maaslijn. In het ontwerpproces is gebleken dat er omissies zaten in het vorige
ontwerp. Die zijn nu hersteld en dat betekent dat het project de volgende processtappen
kan zetten richting realisatiefase.
Het definitieve ontwerp is doorgerekend. Bij het opstellen van de bijbehorende kostenraming
is gebleken dat de omissies uit het ontwerp als gevolg hebben dat de eerder gemaakte
kostenraming naar boven bijgesteld moet worden. Hierdoor zijn raming en taakstellend
budget niet meer met elkaar in evenwicht. Inmiddels is duidelijk geworden dat de kostenraming
circa € 79 mln1 hoger is dan de raming die ten grondslag lag aan de afspraken in de bestuursovereenkomst
Maaslijn2. Dit komt neer op circa € 96 mln inclusief btw.
Het Rijk heeft deze (nagenoeg) definitieve raming laten toetsen op compleetheid door
een onafhankelijk bureau. Hun oordeel is dat de raming ordentelijk en helder is opgebouwd,
conform de gebruikelijke systematiek. Er is een aantal aanbevelingen gedaan die door
ProRail zijn verwerkt in de raming.
Naast de toets op de kostenraming heeft het Rijk een onafhankelijke toets laten uitvoeren
op het verloop en aansturing vanuit het verleden tot aan heden. Deze toets heb ik
laten uitvoeren om meer zicht te krijgen op de oorzaken van het verschil in de kostenraming
om zodoende met de provincie Limburg te kunnen bespreken wie de kosten zou moeten
dragen. Zodra de toets is afgerond, zal ik met Limburg over de uitkomsten in gesprek
gaan.
De motie Moorlag doorkruist de afspraken die ik met de regio heb gemaakt in de bestuursovereenkomst
Maaslijn -en deze is zoals ik heb aangegeven niet van een dekking voorzien- en kan
ik daarom niet letterlijk uitvoeren. Uiteraard ben ik wel bereid om, zoals ik eerder
tijdens het debat aan uw Kamer heb aangegeven, in de geest van de motie te kijken
naar een redelijke oplossing nu er sprake is van een hogere kostenraming dan het budget
dat tussen partijen is afgesproken in de overeenkomst. Daarbij zal ik bovengenoemde
onderzoeken, de wens tot snelle realisatie en de budgettaire ruimte van Rijk en Limburg
betrekken.
Dat betekent dat ik zowel mogelijke versoberingen in het project als prioritering
tussen projecten en temporisering zal betrekken bij het in kaart brengen van scenario’s
om tot een gezamenlijke oplossing te komen die in het belang is van de reiziger.
Ik hecht aan een ordentelijk proces waarin de juiste volgorde van stappen wordt gehanteerd.
Vanuit goed opdrachtgeverschap acht ik het van essentieel belang dat er tussen betrokken
partijen overeenstemming is over de projectscope en een daarbij passende financiële
dekking, alvorens het ontwerp provinciaal inpassingsplan (OPIP) voor de Maaslijn in
procedure wordt gebracht. Die overeenstemming is overigens de standaard werkwijze
bij (spoor)infrastructuurprojecten waarbij het Rijk als opdrachtgever optreedt zodat
duidelijk is voor reizigers en direct betrokkenen wat er voor hen gaat veranderen.
Het is mijn voornemen om u nog voor de zomer te informeren over de voortgang van het
project.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-Van der Meer