Aan de vicePresident van de Raad van State
Den Haag, 13 oktober 2020
Tijdens de gecombineerde vergadering van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid,
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat
/ Algemene Zaken en Huis van de Koning van 13 oktober 2020 is gesproken over de behandeling
van het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (35 526). Naar aanleiding van deze bespreking hebben zij de Kamer voorgesteld om op grond
van artikel 21a van de Wet op de Raad van State voorlichting te vragen aan de Afdeling
advisering van de Raad van State en hebben mij verzocht als Voorzitter dit verzoek
langs de gebruikelijke weg na vaststelling door de Eerste Kamer, naar U door te geleiden.
De vorige week in de Tweede Kamer ingediende en vandaag bij stemming aangenomen amendementen
hebben het voornoemde wetsvoorstel op een aantal punten ingrijpend gewijzigd. Op die
punten is er behoefte aan spoedige voorlichting door de Afdeling advisering van de
Raad van State specifiek uit wetstechnisch en staatsrechtelijk oogpunt, alvorens het
debat over dit wetsvoorstel wordt gevoerd. In het bijzonder gaat het daarbij om het
door amendement1 in de wet opgenomen recht van bekrachtiging (een nieuw parlementair instrument) van
maatregelen onder de ministeriële regeling door, en alleen door, de Tweede Kamer.
Samenvattend wordt voorlichting gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van
State over de zelfgecreëerde zeggenschap van de Tweede Kamer en het uitsluiten daarbij
van een deel van het parlement, te weten de Eerste Kamer, vanuit wetstechnisch en
staatsrechtelijk oogpunt.
Indien mogelijk ontvangt de Kamer de gevraagde voorlichting graag uiterlijk 23 oktober,
met het oog op de beoogde plenaire behandeling op 26 oktober 2020.
De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, J.A. Bruijn