Vraag 1
Kunt u op basis van uw onderzoek zeggen hoe het komt dat de achterstand en het kennisgebrek
met betrekking tot ICT bij de Belastingdienst blijft bestaan?
Wij hebben onderzocht hoe de Belastingdienst met het programma Modernisering IV de
problemen met verouderde systemen aanpakt en of deze aanpak werkt. In ons onderzoek
hebben we wel geconstateerd dat het moderniseren van verouderde systemen concurreert
met andere IT-werkzaamheden, zoals het aanpassen van systemen aan nieuwe wetgeving
en het uitvoeren van standaard jaarlijkse updates. Deze IT-werkzaamheden kunnen niet
allemaal tegelijkertijd worden uitgevoerd. En dus moet de Belastingdienst deze werkzaamheden
prioriteren. Dat niet alles tegelijk kan hebben we in ons onderzoek onder meer geconstateerd
bij de verouderde systemen voor de omzetbelasting. Nieuwe of noodzakelijke aanpassingen,
zoals het verwijderen van het burgerservicenummer uit het btw-nummer, resulteren erin
dat moderniseringswerkzaamheden blijven liggen. De Minister heeft in zijn bestuurlijke
reactie op ons rapport aangegeven voor het zomerreces een meerjarig integraal plan
van aanpak voor de ICT met de Kamer te delen, waarbij breed wordt gekeken naar mogelijkheden
van reductie van de vraag naar ICT.
Wij hebben geen onderzoek gedaan naar een eventueel kennisgebrek op het gebied van
ICT bij de Belastingdienst. Wel hebben wij geconstateerd dat het risico op het mogelijk
verloren gaan van kennis over een bepaald systeem, met het moderniseren van systemen
wordt opgelost. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij het systeem voor het genereren van
de loonheffingstabellen.
Vraag 2
Hoe kan uit de redactie van artikel 2.27 lid 2 van de Comptabiliteitswet 2016 worden
opgemaakt dat beide Kamers der Staten-Generaal moeten worden geïnformeerd?
Dat blijkt uit de tekst van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, die spreekt
van het informeren van «de Staten-Generaal». Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld
artikel 2.3, lid 5, artikel 2.20, leden 3 en 4, artikel 2.23, leden 1 en 2, artikel
2.26 leden 1 en 2, artikel 4.10 en artikel 4.20 van de Comptabiliteitswet 2016. In
de in die artikelen bedoelde gevallen volstaat volgens de wettekst het informeren
van alleen de Tweede Kamer.
Vraag 3
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de aanbeveling een beleidsluwe periode
als enige oplossing te zien voor het probleem sterk verouderde systemen? Hoeveel tijd
is nodig voor deze beleidsluwe periode en voor welke belastingdomeinen zou dit het
sterkst moeten gelden?
Wij hebben geconstateerd dat het moderniseren van systemen concurreert met andere
noodzakelijke IT-werkzaamheden. Zie ook ons antwoord bij vraag 1. De Belastingdienst
heeft daarom voor een aantal domeinen een apart plan opgesteld, om te bepalen wat
er voor nodig is om grip te krijgen op de modernisering van de IT. Niet wij, maar
de Belastingdienst zelf heeft aangegeven dat een beleidsluwe periode wellicht de enige
oplossing is om de modernisering in deze domeinen daadwerkelijk te kunnen realiseren.
Een beleidsluwe periode is echter een ingrijpende maatregel, omdat dit het budgetrecht
van het parlement beperkt. Wij hebben daarom de Minister van Financiën aanbevolen
om het parlement expliciet te informeren over de impact van nieuwe beleidswensen op
de voortgang van de modernisering en de gevolgen van een verdere vertraging daarin.
Vraag 4
Op welke manier kunnen de praktijkervaringen worden gebruikt om het integriteitsbeleid
op het punt van kwetsbare functies bij de Douane aan te scherpen, zeker omdat criminelen
steeds nieuwe manieren vinden om gebruik te maken van de Douane?
Praktijkervaringen op het gebied van buitengewone voorvallen, incidenten en dilemma’s,
kunnen helpen om potentiële zwakheden in het beleid en de daarop gebaseerde maatregelen
te identificeren en – waar nodig – aanvullende maatregelen te treffen. Sinds 2016
heeft de Douane een centraal meldpunt voor het melden van buitengewone voorvallen,
waaronder integriteitsschendingen. Wij hebben geconstateerd dat incidenten worden
geëvalueerd en dat er naar aanleiding daarvan, zo nodig, extra maatregelen worden
getroffen, die vervolgens ook worden getoetst. Deze aanpak is echter incident-gedreven.
Daarom hebben we aanbevolen om (periodiek) de effectiviteit van het totale integriteitsbeleid,
inclusief de getroffen maatregelen te meten en om verdere stappen te zetten bij het
(regelmatig) bespreken van ervaringen en dilemma’s op de werkvloer, zodat ook het
integriteitsbeleid als geheel waar nodig kan worden bijgesteld.