35 300 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020

Nr. 61 MOTIE VAN DE LEDEN VAN WEYENBERG EN GIJS VAN DIJK

Voorgesteld 28 november 2019

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het concurrentiebeding op dit moment regelmatig wordt gebruikt in arbeidscontracten;

overwegende dat de mogelijkheden voor het opnemen van een concurrentiebeding bij arbeidscontracten internationaal gezien wel erg ruim zijn en daarmee de arbeidsmobiliteit belemmeren;

overwegende dat de invulling van «zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang» bij het mogen gebruiken van een concurrentiebeding in contracten voor bepaalde tijd niet eenduidig is;

overwegende dat het in de praktijk aan de werknemer is om aan te tonen dat het concurrentiebeding eigenlijk niet geldig of niet redelijk is;

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke manier het gebruik van het concurrentiebeding tot het strikt noodzakelijke kan worden beperkt en daarbij de volgende opties mee te nemen:

  • het uitsluiten van het concurrentiebeding bij contracten voor bepaalde tijd;

  • het beperken van de maximale duur en de geografische reikwijdte van het concurrentiebeding bij contracten voor onbepaalde tijd;

  • en een minimale vergoeding voor het concurrentiebeding bij contracten voor onbepaalde tijd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van Weyenberg

Gijs van Dijk

Naar boven