35 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019

Nr. 116 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2019

Hierbij bied ik uw kamer het onderzoeksrapport van de Commissie De Leeuw (verder de Commissie) aan1. De Commissie is ingesteld nadat een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder IND) eind 2018 een melding van mogelijke misstanden binnen de IND kenbaar had gemaakt (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 93). Ik heb waardering voor het besluit dat een interne klokkenluider heeft genomen om de moeilijke stap te zetten melding te maken van (mogelijke) misstanden in de organisatie.

De bevindingen van de Commissie geven ook zicht op mogelijke interne verbeteringen en ik zal de aanbevelingen van de Commissie daartoe overnemen.

In deze brief ga ik eerst kort in op de voorgeschiedenis en aanleiding van dit onderzoek, vervolgens reageer ik op de bevindingen van de Commissie met betrekking tot de drie hoofdvragen en ik eindig deze brief met een reactie op aanbevelingen die de Commissie geeft aan de IND als geheel.

Voorgeschiedenis en aanleiding van het instellen van de onderzoekscommissie

De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft op 1 februari 2019 de Onderzoekscommissie «vermoeden misstand bij de IND» ingesteld. Hij deed dit vanwege een melding op 20 december 2018 door een medewerker van de IND over het bestaan van mogelijke misstanden bij de beoordeling van en beslissen op bepaalde typen aanvragen om (voortgezette) toelating tot Nederland. Over het instellen van deze onafhankelijke Commissie onder leiding van de heer Ir. J.F. de Leeuw, heb ik vervolgens uw kamer op 21 februari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 93).

De algemene bevindingen van de Commissie

De algemene conclusies van de Commissie gaan over het geheel van de onderzoeksvragen en de onderlinge samenhang. Hierbij verwijs ik u graag naar de bevindingen van de Commissie op bladzijde 29 van het bijgevoegde rapport. De Commissie stelt het volgende vast:

  • 1. De Commissie heeft geen werkwijze of praktijk aangetroffen met een schending van een wettelijke voorschrift, respectievelijk voor ieder kenbare beleidsregels.

  • 2. In incidentele gevallen wordt afgeweken van voorschriften en/of werkinstructies, maar niet structureel. Tijd en werkdruk zijn hierbij geen doorslaggevende factoren.

  • 3. Weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden bij het nemen van beslissingen, zijn de Commissie niet gebleken.

  • 4. De Commissie heeft geen misstand aangetroffen in de zin van artikel 1 onder d van de Wet Huis voor Klokkenluiders.

Antwoorden op de drie hoofdvragen

Hieronder ga ik in meer detail in op de drie hoofdvragen die de Commissie heeft beantwoord in haar onderzoek. De Commissie onderzocht of bij de IND sprake is (geweest) van een werkwijze of praktijk, waarbij:

  • 1. Medewerkers die een beslissing in eerste aanleg hebben genomen op aanvragen, tevens de beslissing hebben genomen op het bezwaarschrift dat is gericht op die beslissing in eerste aanleg.

    De Commissie heeft geconcludeerd dat het incidenteel voorkomt, namelijk in 3% van de gevallen in de onderzochte periode, dat medewerkers van de IND die een beslissing namen in eerste aanleg ook de beslissing hebben genomen op het in die zaak ingediende bezwaarschrift. In 0,4% van de bezwaarschriften in de onderzoeksperiode blijkt dat dezelfde medewerker de brief met de beschikking in eerste aanleg en de brief met de beslissing op bezwaar heeft getekend. Ik ben het met de Commissie eens dat dit onjuist is. De Commissie komt in haar onderzoek met een lijst aannemelijke verklaringen voor dit verschijnsel. Teneinde deze administratieve misstappen in de toekomst tegen te gaan, heb ik de IND verzocht om maatregelen te nemen. Ik heb in het Algemeen Overleg van 23 april 2019 toegezegd dat ik voorafgaand aan de begrotingsbehandeling een brief naar de kamer zal sturen over maatregelen die in gang zijn gezet of worden gezet naar aanleiding van de onderzoeksrapporten van E&Y, PwC en de heer Ruys2. In die brief zal ik ook ingaan op de uitvoering van het bovenstaande actiepunt.

  • 2. Beslissingen werden genomen op bezwaarschriften door medewerkers, in dit geval van de directie Juridische Zaken, die niet over het vereiste mandaat beschikken om op deze aanvragen te beslissen en deze beslissingen door een leidinggevende c.q. leidinggevenden van een/de regulier(e) team(s) te laten ondertekenen.

    De Commissie concludeert in haar onderzoek dat zij geen werkwijze of praktijk heeft aangetroffen, waarbij beslissingen zijn genomen op bezwaarschriften door medewerkers van de directie Juridische Zaken die niet over het vereiste mandaat beschikken om op deze bezwaarschriften te beslissen. Daarnaast concludeert de Commissie dat er sprake is van een sluitende mandaatregeling bij de IND.

  • 3. Er sprake is (geweest) van een werkwijze of praktijk waarbij bij de beoordeling van de intrekking van asielvergunningen van vreemdelingen die (ernstige) criminele antecedenten blijken te hebben, of onjuiste gegevens blijken te hebben verstrekt over identiteit en nationaliteit, respectievelijk bij de beoordeling zowel in eerste aanleg als in bezwaar van de intrekking van reguliere verblijfsvergunningen, deze vergunningen in strijd met de wet en beleid en op oneigenlijke gronden uiteindelijk niet worden ingetrokken, met als doel te voorkomen dat de behandeling van deze zaken te veel tijd en inspanning gaat vergen.

    Bij de behandeling van de derde vraag concludeert de Commissie dat er bij intrekkingszaken niet veel procedurefouten worden gemaakt. De Commissie heeft ook inzichtelijk gemaakt dat de bestaande jurisprudentie weinig ruimte biedt tot het intrekken van asielvergunningen. Op basis van uitgebreide data-analyse laat de Commissie zien dat er jaarlijks grote hoeveelheden signalen over criminele antecedenten en over mogelijk onjuiste gegevens over identiteit en/of nationaliteit bij de IND binnenkomen. Het geheel van rechtsregels inclusief jurisprudentie waar de IND aan gehouden is bij mogelijke intrekkingen op basis van openbare orde respectievelijk criminele antecedenten leiden ertoe, dat er logischerwijs nauwelijks wordt ingetrokken. Uiteindelijk toont de analyse dat in minder dan 5% van het aantal potentiële intrekkingen de IND daadwerkelijk tot intrekking overgaat. Hierbij stelt de Commissie dat de onderbouwing, in de administratie van de IND om niet tot intrekking van potentieel intrekkingswaardige gevallen over te gaan, in het werkproces bij mogelijke intrekking van reguliere verblijfsvergunningen onvoldoende op orde is. In de hierboven genoemde brief ten behoeve van de begrotingsvoorbereiding zal ik op de ondernomen verbeterstappen terugkomen.

Aanbevelingen voor het functioneren voor de gehele IND

Naast antwoorden op de drie concrete onderzoeksvragen maakt de Commissie van de gelegenheid gebruik om de IND ook op andere punten voorstellen tot verbetering van de organisatie mee te geven. De Commissie heeft op basis van conclusies over de organisatie en werkprocessen een aantal aanbevelingen voor verdere stappen geformuleerd, gegroepeerd naar:

  • Ontwikkeling van de IND-organisatie;

  • Procedures rondom mandaat, autorisatie en tekenbevoegdheid;

  • Werkprocessen.

Zoals eerder aangegeven in deze brief, heb ik de IND verzocht te bezien hoe de aanbevelingen van de Commissie in samenhang met de aanbevelingen van de eerder genoemde rapporten opgevolgd kunnen worden. Ik zal u daarover eveneens in mijn voornoemde brief informeren.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 28 844, nr. 164, Brief SvJ&V onderzoeken naar kwetsbaarheden in het asielproces van de IND en de afhandeling van een melding van een klokkenluider binnen de IND.

Naar boven