35 000 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2019

Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2018

Tijdens het Wetgevingsoverleg Begrotingsonderzoek Infrastructuur en Waterstaat van 31 oktober 2018 heeft uw Kamer om aanvullende informatie verzocht over de besteding van de extra middelen voor infrastructuur uit het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) van het kabinet-Rutte III. In deze brief ga ik in op dit verzoek.

Verdeling aanvullende middelen voor infrastructuur

Door het kabinet-Rutte III is € 2 miljard in de periode 2018 tot en met 2020 aanvullend beschikbaar gesteld voor een inhaalslag voor infrastructuur. Daarnaast is vanaf 2021 het Infrastructuurfonds met € 100 miljoen per jaar opgehoogd.

Met uitzondering van eenmalig € 100 miljoen voor fietsinfrastructuur en € 5 miljoen per jaar voor de exploitatie van infrastructuur op Caribisch Nederland, zijn deze middelen conform de bestaande verdeelsleutel1 tussen hoofdwegennet, spoorwegen en hoofdvaarwegennet verdeeld. Vanaf het jaar 2030 is de jaarlijkse ophoging niet verdeeld naar modaliteit, maar toegevoegd aan de generieke investeringsruimte ten behoeve van de vorming van het Mobiliteitsfonds.

De aanvullende middelen zijn in de eerste suppletoire begroting 2018 conform het ritme zoals weergegeven in de financiële bijlage van het regeerakkoord aan het Infrastructuurfonds toegevoegd. Het was van belang de middelen zo snel mogelijk toe te voegen aan het Infrastructuurfonds, zodat het mogelijk is om voor projecten startbeslissingen te nemen en zo nodig financiële verplichtingen aan te gaan. Zonder zicht op financiering is het niet mogelijk startbeslissingen te nemen voor nieuwe verkenningen. Na het vaststellen van de middelen bij de eerste suppletoire begroting 2018, is verplichtingenruimte beschikbaar gekomen om projecten op korte termijn te starten.

Na de eerste suppletoire begroting 2018 is meer duidelijkheid gekomen over het kasritme waarin de uitgaven aan de projecten en programma’s gedaan gaan worden. Dit heeft geleid tot een kasschuif van € 700 miljoen uit 2018 naar 2020 en 2021 die bij het eerstvolgende reguliere begrotingsmoment – de ontwerpbegroting 2019 – gemeld is aan uw Kamer. Doordat de kasschuif in de meerjarenraming van de ontwerpbegroting 2019 is opgenomen, blijven deze middelen nadrukkelijk beschikbaar voor infrastructuur.

Kortom, door de regeerakkoordmiddelen bij de eerste suppletoire 2018 begroting aan het Infrastructuurfonds toe te voegen en het ritme van deze middelen bij de ontwerpbegroting 2019 te actualiseren, kon de ambitie uit het regeerakkoord voortvarend ter hand genomen worden.

Concrete invulling aanvullende middelen voor infrastructuur

De regeerakkoordmiddelen zijn bij de ontwerpbegroting 2019 voor € 1,7 miljard bestemd aan concrete uitgaven. De rest van de middelen is benodigd voor het realiseren van de overige ambities uit het regeerakkoord, zoals de aanpak van de A12, de A1, stedelijk en regionaal openbaar vervoer, internationale verbindingen, en de aanpak van het spoorsysteem, vernieuwing en verduurzaming. Er zijn echter nog geen startbeslissingen genomen voor deze projecten, omdat een aanloopperiode benodigd is om startbeslissingen voor te bereiden. Deze projecten zijn daarom nog niet in het MIRT opgenomen.

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de nieuwe projecten die met de extra middelen vanuit het regeerakkoord bij deze begroting worden gefinancierd. Een aantal van deze nieuwe projecten is ondergebracht bij bestaande programma’s. Hiervoor is gekozen, omdat de doelen van deze nieuwe projecten zowel aansluiten bij de doelen van het regeerakkoord als die van de programma’s waar ze zijn ondergebracht. Tevens kunnen deze projecten voortvarend ter hand worden genomen door aan te sluiten bij programma’s die reeds gestart zijn. Tot slot is een deel van het aanvullende budget ingezet voor de hogere personeelsbehoefte die voortkomt uit regeerakkoordambities. Het gaat in totaal om € 126,7 miljoen over de gehele looptijd van het Infrastructuurfonds.

De onderstaande tabel komt overeen met de informatie die is weergegeven op pagina 14 en 15 van de ontwerpbegroting 2019 van het Infrastructuurfonds (Kamerstuk 35 000 A, nr. 2). Indien een nieuw project is ondergebracht bij een bestaand project of programma, is in de laatste kolom het nieuwe project- of programmabudget weergegeven, zoals opgenomen in het MIRT Overzicht 2019 (Kamerstuk 35 000 A, nr. 4).

Concrete invulling aanvullende middelen regeerakkoord (bedragen x € 1 miljoen)
 

Inzet extra middelen

Nieuwe stand programmabudget (MIRT Overzicht 2019)

Hoofdwegennet

   
 

A2 Den Bosch-Deil

450

 
 

A58 Breda-Tilburg

35

 
 

Korte Termijnaanpak Files

100

 
 

A15 Papendrecht-Gorinchem

100

332

 

Vervolgprogramma Meer Veilig

50

129

 

Personele uitgaven

108

 

Spoorwegen

   
 

Spooruitbreiding Amsterdam Zuid

165

 
 

Spoorgoederenvervoer

70

 
 

Studie en innovatiebudget

25

28

 

Grensoverschrijdend Spoorvervoer

10

60

 

Programma Kleine Functiewijzigingen

75

460

 

Programma Behandelen en Opstellen

150

196

 

Vervolgfase Beter en Meer

11

44

 

Programma Overwegenaanpak

50

683

 

Personele uitgaven

14

 

Hoofdvaarwegennet

   
 

Beheer en onderhoud Maasroute

15

 
 

Lemmer-Delfzijl en Wilhelminakanaal

127

 
 

Personele uitgaven

5

 

Fietsinfrastructuur

   
 

Fietsparkeren

74

341

 

Snelfietsroutes

26

34

Beheer en onderhoud infrastructuur Caribisch Nederland

75

 

Totaal

1.734

 

De inzet van middelen aan bovengenoemde nieuwe projecten en programma’s geschiedt via het MIRT-spelregelkader. In het MIRT Overzicht 2019 en de productartikelen van de begroting 2019 van het Infrastructuurfonds treft u nadere informatie aan over bovengenoemde projecten en programma’s.

Versnellingen

Door de verwerking van het regeerakkoord en vertragingen van de bestaande programmering, is in 2018 budgettaire ruimte aanwezig om bestaande projecten en programma’s te versnellen. Dit betekent dat overtollig kasgeld tijdelijk wordt aangewend om uitgaven die reeds in de programmering stonden eerder te doen. De mogelijkheden tot versnellen worden zoveel mogelijk benut. Zo vinden er versnellingen plaats op de uitgaven bij beheer, onderhoud en vervanging. De versnellingen hebben in 2018 een totale omvang van € 210 miljoen. De mogelijkheden tot versnellingen zijn niet onbeperkt. Immers is de capaciteit in de bouwsector beperkt, moeten de planprocedures zorgvuldig doorlopen worden en is er het criterium van recht- en doelmatigheid.

Kasschuiven

Uw Kamer heeft in het Wetgevingsoverleg Begrotingsonderzoek Infrastructuur en Waterstaat ook gevraagd naar de verwerking van de kasschuif van € 700 miljoen deels via een verhoging van in=uittaakstelling in de jaren 2020 en 2021. Meer specifiek is de zorg geuit of deze middelen niet terugvloeien naar het Ministerie van Financiën in het geval de in=uittaakstelling in deze jaren niet wordt ingevuld. De in=uittaakstelling is de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën. Het is geen taakstelling op de Infrastructuurfondsbegroting.

Daarnaast is er gesproken over de kasschuif van € 250 miljoen vanuit 2019 en 2020 naar 2023 die op verzoek van het Ministerie van Financiën via de Infrastructuurfondsbegroting is doorgevoerd. Hierbij is de vraag gesteld of het volgende kabinet in 2023 dit geld niet elders inzet. Via de meerjarenraming van de IenW-begroting en Infrastructuurfondsbegroting is de toevoeging van dit budget in 2023 reeds geregeld. Dit is ook geval voor de verschoven € 700 miljoen. Voor beide bedragen is dit zichtbaar in de voorliggende begrotingsstukken. Hiermee is het geld dus onverkort beschikbaar op de Infrastructuurfondsbegroting om verplichtingen aan te gaan.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Hoofdwegennet 53,5%, spoorwegen 39,5% en hoofdvaarwegennet 7%

Naar boven