34 997 Regels inzake een uniform experiment met teelt en verkoop van hennep en hasjiesj voor recreatief gebruik in een gesloten coffeeshopketen (Wet experiment gesloten coffeeshopketen)

Nr. 27 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2019

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg over de brief van 11 april 2019 over het ontwerpbesluit houdende regels over het experiment met een gesloten coffeeshopketen (Kamerstuk 34 997, nr. 25).

De vragen en opmerkingen zijn op 29 april 2019 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Medische Zorg voorgelegd. Bij brief van 29 mei 2019 hebben de Ministers voor Medische Zorg en van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Schoor

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

1. Inleiding

In deze bijlage worden de vragen van de leden van de fracties beantwoord in de volgorde van de vragen die zij hebben aangehouden. Ten behoeve van de leesbaarheid en het voorkomen van herhaling wordt bij de beantwoording van vragen die inhoudelijk vergelijkbaar zijn met andere gestelde vragen, terugverwezen naar eerder gegeven antwoorden. Om dat op een toegankelijke manier te kunnen doen zijn de antwoorden voorzien van een randnummer.

2. Algemeen

1. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet toe te lichten welke afspraken er zijn gemaakt tussen de coalitiepartijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie over het experiment. De achtergrond van die vraag is de indruk die bij de leden van de SP-fractie bestaat dat niet alle afspraken in het regeerakkoord zijn opgenomen, bijvoorbeeld over het ingezetenencriterium, het maximum aantal telers, de loting van de telers en de verplichte deelname van de coffeeshops in de deelnemende gemeente. Zij vragen of een volledig overzicht van de afspraken verstrekt kan worden.

Het Regeerakkoord is opgesteld door genoemde partijen. In het regeerakkoord zijn de grote lijnen geschetst over de vormgeving van het experiment. Wij benadrukken dat het als beleidsverantwoordelijk Ministers aan ons is om de definitieve kaders van het experiment vorm te geven en de daarbij behorende wet- en regelgeving op te stellen. Daarbij wegen wij alle inbreng mee die wij hebben ontvangen zowel de suggesties vanuit het veld als de inbreng van de fracties in uw Kamer tijdens mondeling en schriftelijk overleg. Alle (ontwerp)wet- en regelgeving is in de ministerraad besproken en in het verdere wetgevingsproces aan uw Kamer aangeboden ter besluitvorming.

3. Planning

2. De leden van de D66-fractie stellen een aantal vragen over de planning. Zo vragen zij of wij de zorgen delen over de steeds maar uitlopende planning van het proces tot de start van het experiment en wat wij doen om deze zorgen weg te nemen. Zij vragen hoe wij borgen dat in deze kabinetsperiode wordt gestart met het experiment en de eerste gereguleerde joint wordt gerookt.

Het afgelopen anderhalf jaar is er hard aan de juridische vormgeving van het experiment gewerkt. Die niet-aflatende inspanningen hebben ertoe geleid dat mede op basis van het advies van de Adviescommissie Experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: adviescommissie), expertmeetings met brancheorganisaties van coffeeshophouders en consultatie van onder meer de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) het voorstel van wet experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: het wetsvoorstel) tot stand gekomen is en inmiddels door uw Kamer is aanvaard en dat de ontwerp-amvb, dat een uitwerking van dat wetsvoorstel is, bij uw Kamer en de Eerste Kamer is voorgehangen. Daarnaast is het aanmeldingstraject voor gemeenten gestart. Wij hebben bij de juridische vormgeving van het experiment er aan gehecht dat deze zorgvuldig en in samenspraak met alle betrokken partijen zoals de VNG zou gebeuren en tegelijk ervoor gezorgd dat deze in de pas liep met de planning die we met uw Kamer hebben gecommuniceerd. Wij hopen dat het wetgevingstraject dit jaar kan worden afgerond. Dat hangt mede af van behandeling in beide Kamers. Na de inwerkingtreding van de wet- en regelgeving kan de eerste fase van het experiment, de voorbereidingsfase starten. Dat zou dan ruim binnen deze kabinetsperiode zijn. Inschatting is dat deze fase tenminste een jaar zal duren. Ervaringen in andere landen die inmiddels op gereguleerde wijze teelt en verkoop van cannabis toestaan, leren dat het voor het welslagen van een experiment als het onderhavige van groot belang is dat voor die fase voldoende tijd wordt uitgetrokken.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer wij verwachten gemeenten te kunnen selecteren en hoe wij borgen dat nog in het tweede kwartaal van 2019 te doen zoals gecommuniceerd in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel. Het tijdvak waarbinnen gemeenten hun belangstelling voor deelname aan het experiment kenbaar kunnen maken is op 23 april 2019 aangevangen en loopt tot en met 10 juni 2019. Omdat enige mate van helderheid over de regelgeving die gaat gelden voor gemeenten van belang is om de keuze te maken om zich al dan niet aan te melden, hebben wij voor het bepalen van het tijdvak waarbinnen gemeenten hun interesse kenbaar kunnen maken, rekening gehouden met de voorhang bij de Tweede Kamer van de versie van de ontwerp-amvb waarin de namen van de deelnemende gemeenten nog niet zijn opgenomen. Wij hebben deze ontwerp-amvb bij brief van 11 april jl. bij uw Kamer voorgehangen1. Bij het bepalen van het tijdvak zijn wij ervan uitgegaan dat deze voorhangprocedure uiterlijk op 10 juni a.s. wordt afgerond. Indien dat niet het geval is, zijn wij voornemens het tijdvak waarbinnen gemeenten hun belangstelling voor deelname aan het experiment kenbaar kunnen maken, te verlengen. Wij zullen alsdan een nieuwe datum voor dat tijdvak bepalen. Als het tijdvak is gesloten brengt de adviescommissie binnen zes weken advies uit over de selectie van de gemeenten. Daarna zullen wij besluiten welke gemeenten worden aangewezen en bevorderen dat die gemeenten in artikel 2 van de ontwerp-amvb worden opgenomen. Dat zal naar verwachting deze zomer gebeuren. Die aanpassing van de ontwerp-amvb zal in het kader van de in het wetsvoorstel voorgeschreven voorhangprocedure vervolgens eveneens aan beide Kamers worden voorgelegd.

De leden van de D66-fractie vragen ons ook uitgebreid en gedetailleerd het proces te beschrijven dat de amvb moet doorlopen tot inwerkingtreding en alle stappen die daarbij horen. Tevens vragen zij om een uitgebreide en gedetailleerde planning van het proces tot aan het moment dat de voorbereidingsfase van het experiment officieel begint en de stappen die daarna volgen. Medio april is de ontwerp-amvb bij uw Kamer en bij de Eerste Kamer voorgehangen. Het beantwoorden van de onderhavige vragen is de volgende stap in de voorhangprocedure bij uw Kamer. Het wetsvoorstel is nog in behandeling bij de Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft te kennen gegeven dat zij de behandeling van de ontwerp-amvb opschort tot het moment waarop het voorstel van wet experiment gesloten coffeeshopketen, dat in artikel 13 de grondslag bevat voor de voorhangprocedure van de ontwerp-amvb, plenair op de agenda van de Eerste Kamer staat (zie Kamerstukken I 2018/19, 34 997, nr. E). In de zomer verwachten wij de deelnemende gemeenten te kunnen selecteren. De namen van deze gemeenten zullen wij daarna in de ontwerp-amvb laten opnemen. Na de voor deze aanpassing voorgeschreven voorhang, zullen wij de ontwerp-amvb vervolgens voor advies aanbieden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. De laatste fase van de ontwerp-amvb is het opstellen van het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State. Op dit moment wordt ook gewerkt aan een ministeriële regeling. Wij streven ernaar deze in het najaar in consultatie te brengen. Het streven is tevens om zowel de wet, amvb als de ministeriële regeling per 1 januari 2020 in werking te laten treden. Dit is echter afhankelijk van de snelheid van de beschreven procedures.

Dit jaar staat niet alleen in het teken van de totstandkoming of verdere voortgang van wet- en regelgeving maar werken we ook aan andere belangrijke zaken die bijdragen aan de voortgang van het experiment. Zo worden de deelnemende gemeenten geselecteerd. Tevens vinden de voorbereidingen plaats voor de selectie van de telers zodat – bij of zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de wet- en regelgeving -het tijdvak voor het indienen van een aanvraag om aanwijzing als teler kan worden geopend. Om de geslotenheid van de keten en de effecten in kaart te brengen wordt een onafhankelijk onderzoeksteam geworven dat wordt begeleid door de op grond van artikel 11, eerste lid, van het wetsvoorstel in te stellen Begeleidings- en evaluatiecommissie (hierna: Begeleidingscommissie). De procedure die moet leiden tot de selectie van een onderzoeksteam, gaat naar verwachting eind mei 2019 van start. Het onderzoek wordt op aanvraag van ons door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC) extern uitbesteed. Het WODC is voornemens het onderzoek in de zomer van 2019 te gunnen aan onderzoekers. Verder wordt er dit jaar gewerkt aan het opzetten van een toezichtstructuur, een goed administratie-volgsysteem en andere zaken die al kunnen worden voorbereid voordat de wet- en regelgeving in werking treedt.

De leden van de D66-fractie vragen naar de activiteiten die worden verricht in de voorbereidingsfase en de tijdsinschatting van deze activiteiten. De leden van de fractie van D66 vragen ook waarom is afgeweken van de termijn voor de voorbereidingsfase van minimaal zes maanden, zoals gecommuniceerd in de brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 24 077, nr. 415). Zij vragen ons waarom in de brief van 6 juli 2018 (Kamerstuk 24 077, nr. 422) een dubbele termijn wordt aangehouden, namelijk van minimaal 1 jaar. Zoals gezegd streven wij ernaar dat zowel de wet, amvb als de ministeriële regeling per januari 2020 in werking treden. Daarmee start de eerste fase van het experiment, de voorbereidingsfase. De voorbereidingsfase is bedoeld voor deelnemende gemeenten en coffeeshops om zich voor te bereiden op de experimenteerfase. Daarnaast wordt de voorbereidingsfase gebruikt voor de nulmeting die de onderzoekers zullen uitvoeren. De voorbereidingsfase is ook bedoeld voor de selectie van de telers. De activiteiten die worden verricht ten behoeve van de selectie van de telers worden onder punt 19 nader uitgewerkt. Na de selectie kunnen telers starten met de teelt. De adviescommissie onder leiding van de heer Knottnerus heeft in zijn advies de inschatting gemaakt dat voor de teelt in het kader van het experiment een voorbereidingstijd van minimaal een jaar nodig is. Gelet op die inschatting hebben wij in onze brief van 6 juli jl. de termijn van minimaal een jaar aangehouden. Wij zullen gedurende de voorbereidingsfase met betrokken partijen, zoals telers, gemeenten en coffeeshops, contact houden om de voortgang van de voorbereidingen nauwgezet te volgen. Zoals wij hiervoor hebben toegelicht, leren de ervaringen in andere landen, die inmiddels op gereguleerde wijze teelt en verkoop van cannabis toestaan, ons dat het voor het welslagen van een experiment als het onderhavige van groot belang is dat voor die fase voldoende tijd wordt uitgetrokken. Op het moment dat alle partijen klaar zijn, kan de experimenteerfase starten.

3. De leden van de SP-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken wanneer het experiment gaat starten en wat de planning is, en hoe deze er op een tijdlijn uit kan zien. Zij vragen of het experiment eerder kan starten. Onder punt 2 hebben wij een uitgebreide beschrijving gegeven van de planning tot aan de start van de voorbereidingsfase (de eerste fase van het experiment) en van de beoogde datum van inwerkingtreding van de wet- en regelgeving op 1 januari 2020. Wij zien geen mogelijkheden om het experiment eerder te laten starten dan op de dag van in werking treding van wet- en regelgeving.

4. Hoofdlijnen van het besluit

4.1 Deelnemende gemeenten

4. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven of het ingezetenencriterium onverkort blijft gehandhaafd en wat de gevolgen daarvan zijn voor grensgemeenten. Het ontwerp van de amvb dat bij uw Kamer is voorgehangen, strekt inderdaad tot verplichte handhaving van het ingezetenencriterium in deelnemende grensgemeenten. In het ontwerp van de amvb is namelijk bepaald dat het voor coffeeshops in grensgemeenten verboden is om aan personen die buiten Nederland wonen, hennep en hasjiesj2 te verkopen. Als grensgemeenten worden aangemerkt de gemeenten die aan de grens met Duitsland of België liggen. Voor niet-grensgemeenten geldt dat toepassing van het ingezetenencriterium een bevoegdheid zal zijn die de burgemeester al naar gelang de lokale situatie kan inzetten.

De betreffende leden willen verder weten wat wij vinden van de suggestie om de mogelijkheid te creëren voor de G4 om een deel van de stad mee te laten doen aan het experiment. Wij zijn bekend met het standpunt van de VNG dat zij zich niet kan vinden in de verplichte deelname door alle coffeeshops binnen een deelnemende gemeente. Doelstelling van het experiment is het realiseren van een gedecriminaliseerde toevoer aan coffeeshops (gesloten coffeeshopketen) en het meten van de effecten daarvan op het gebied van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om een uniform experiment te realiseren waarbij alle houders van coffeeshops die in de deelnemende gemeenten zijn toegestaan, onder de reikwijdte van het experiment vallen. Deze uniformiteit acht het kabinet van belang omdat het niet wenselijk is dat binnen een deelnemende gemeente meerdere handhavingsregimes gelden. Meerdere handhavingsregimes maken het voeren van eenduidig beleid en het houden van toezicht moeilijker. Tevens is het voor een betrouwbare en waardevolle effectmeting belangrijk dat de effecten die worden gemeten ook daadwerkelijk toe te schrijven zijn aan het experiment. Dit is minder goed te realiseren als het ene deel van de coffeeshophouders wel onder de reikwijdte van het experiment zou vallen en het andere deel niet. Daarnaast is het vanuit volksgezondheidsperspectief van belang dat het voor consumenten duidelijk is of ze op kwaliteit gecontroleerde producten kopen en niet per abuis bij een niet deelnemende coffeeshop hun producten kopen. Dit is eenvoudiger te bewerkstelligen als alle coffeeshophouders in een deelnemende gemeente onder de reikwijdte van het experiment vallen, zodat verwarring zo veel mogelijk wordt voorkomen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de wettelijke grondslag voor toepassing van bestuursdwang ontbreekt. Nee, deze wettelijke grondslag ontbreekt niet. Indien een coffeeshop in een deelnemende gemeente zich niet aan de voor het experiment geldende regels houdt, is de burgemeester op grond van artikel 10 van het wetsvoorstel bevoegd aan die coffeeshophouder een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit kan leiden tot een sluiting van de coffeeshop voor een bepaalde tijd. Deze bevoegdheid komt in de plaats van artikel 13b van de Opiumwet. De ernst van de situatie zal, net als nu het geval is, bepalend zijn voor de duur van de sluiting. Tegen een dergelijk besluit kunnen belanghebbenden rechtsmiddelen aanwenden (bezwaar en beroep).

De leden van de VVD-fractie vragen bovendien op welke wijze gemeenten door het Rijk worden bijgestaan voor eventuele financiële en juridische risico’s die deelname aan het experiment met zich meebrengt. Het Rijk is in gesprek met de VNG en gemeenten over de behoefte aan ondersteuning van gemeenten door het Rijk. Hieruit is voortgekomen dat er in ieder geval juridische ondersteuning zal worden geboden aan de deelnemende gemeenten. Om hier meer inzicht in te krijgen worden de eventuele juridische en financiële risico’s die gemeenten zien in deelname aan het experiment momenteel in kaart gebracht.

5. De leden van de CDA-fractie stellen enkele vragen over het ingezetenencriterium. Op de vraag of handhaving van het ingezetenencriterium geldt voor gemeenten in de grensregio’s en de vraag hoe de regering is gekomen tot het nauwe criterium van een grensgemeente antwoorden wij dat de amvb strekt tot verplichte handhaving van het ingezetenencriterium in deelnemende grensgemeenten. Welke gemeenten in de grensstreek of grensregio liggen, is arbitrair. Daarom is ervoor gekozen om grensgemeente te definiëren als een gemeente die aan de grens met België of Duitsland ligt. Op dit moment zijn er 60 gemeenten in Nederland die met de gemeentegrens aan de landsgrens met België of Duitsland liggen. De leden van de CDA-fractie vragen ook of de regering het meedoen van een gemeente aan het experiment die net niet aan de grens met België of Duitsland ligt, maar wel zeer dichtbij, en daarbij niet het ingezetenencriterium zal hanteren, tot problemen kan leiden bij onze buurlanden. Voor gemeenten die geen grensgemeente zijn, maar wel in de buurt van de grens liggen, geldt dat toepassing van het ingezetenencriterium een bevoegdheid zal zijn die de burgemeester al naar gelang de lokale situatie kan inzetten. Wij hebben geen reden om aan te nemen dat dit tot problemen zal leiden bij onze buurlanden. Hoe omgegaan wordt met hennep uit het experiment die over de grens wordt aangetroffen, of wat de gevolgen zijn voor de personen die in België of Duistland met hennep op zak worden opgepakt, is aan het bevoegd gezag van de buurlanden. Het experiment heeft alleen nationale werking en wijzigt niets aan het wet- en regelgeving in andere landen.

6. De leden van de D66-fractie vragen hoe het Rijk gemeenten kan faciliteren bij het sluiten van coffeeshops als deze niet aan het experiment willen meedoen. Zij stellen eenzelfde constructie voor als bij de wietpas. De leden van de VVD-fractie hebben over datzelfde onderwerp eerder al enkele vragen gesteld die onder punt 4 zijn beantwoord. Voor onze reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie verwijzen wij dan ook naar deze beantwoording.

De leden van de D66-fractie vragen ook op welke wijze het ontwerpbesluit aangepast zou moeten worden om de juridische positie van gemeenten die mee willen doen aan het experiment te versterken. Zij vragen of bijvoorbeeld in het ontwerpbesluit kan worden opgenomen dat de gedoogbeschikking niet geldt tijdens het experiment. Binnen het experiment is het, net als nu aan de burgemeester om coffeeshops toe te staan. En indien coffeeshops zich niet houden aan de regelgeving, kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen. De juridische positie van gemeenten die mee willen doen, is hiermee voldoende opgetuigd.

De leden van de D66-fractie vragen ook of, als er voor de uitvoering van het experiment meer capaciteit nodig is van bijvoorbeeld de politie dan de reguliere inzet of beschikbaarheid, het Rijk dan bereid is die te faciliteren. Deze leden vragen daarnaast of het kabinet bereid is een fonds op te richten om de eventuele kosten te dekken die gemeenten moeten maken als gevolg van het experiment. Voor de politie geldt dat zij geen specifieke rol hebben in toezicht en handhaving in het kader van het experiment. Zij is pas aan zet zodra opsporing nodig is van overtredingen van strafrechtelijke bepalingen uit de Opiumwet die niet in het kader van het experiment buiten werking zijn gesteld. Bij niet-naleving van de regels van het experiment kan in beginsel zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, maar uitgangspunt is dat bestuurlijke handhaving het primaat heeft. Indien er zich tijdens het experiment situaties voordoen die een risico vormen, verstoring van de openbare orde of onveilige situaties opleveren, denk aan een sterke toename van straathandel, dan heeft de politie daar wel een taak en zal over de inzet van politiecapaciteit in de lokale of regionale driehoek een besluit moeten worden genomen. Zoals onder punt 4 is toegelicht, zullen de deelnemende gemeenten vanuit de overheid wel een financiële tegemoetkoming ontvangen voor de kosten van de extra taken op het gebied van toezicht en handhaving.

Op de vraag van de leden van de D66-fractie wie er zitting nemen in de Begeleidingscommissie en of daarvan mensen deel uitmaken met tuinbouwkundige kennis over de teelt van hennep/cannabis en specialisten uit de cannabissector, antwoorden wij als volgt. De begeleidingscommissie begeleidt de monitoring en evaluatie van het experiment door het onderzoeksteam – deze commissie speelt geen rol bij het inrichten van de teelt en/of de verkoop van cannabis als zodanig. Het WODC selecteert de leden van de Begeleidingscommissie door middel van een openbare sollicitatieprocedure. Het staat een ieder vrij hiervoor te solliciteren. Uitgangspunt is dat de monitoring en evaluatie onafhankelijk dient te gebeuren. Om dit te waarborgen staat de Begeleidingscommissie los van de ministeries en mogen de leden geen belang hebben bij de uitkomst van de evaluatie. De Begeleidingscommissie wordt in ieder geval samengesteld uit leden die onafhankelijk zijn en deskundig op de terreinen volksgezondheid, veiligheid, openbare orde, ketentoezicht of lokaal bestuur en leden met expertise op het gebied van methodologie, experimenteer- of analysetechnieken. De voorzitter van de Begeleidingscommissie zal een hoogleraar zijn op een van de genoemde terreinen.

De leden van de D66-fractie vragen verder naar de start van de Begeleidingscommissie, wanneer het helder is welke effecten wel en welke niet gemeten zullen worden en of wij van mening zijn dat dit op zeer korte termijn bekend moet zijn, ook bij de Kamer. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een nog te werven onderzoeksteam en de Begeleidingscommissie houdt toezicht op dit onderzoek. De Begeleidingscommissie zal, zoals bij punt 2 is aangegeven, bij wet (artikel 11, eerste lid, van het wetsvoorstel) worden ingesteld en zal dan ook pas officieel kunnen starten nadat het wetsvoorstel tot wet is verheven en de wet in werking is getreden. Het werven van onderzoekers start naar verwachting eind mei dit jaar. Het is aan de te werven onderzoekers om in hun onderzoeksopzet aan te geven op welke wijze zij de effecten en ontwikkelingen op het gebied van openbare orde, veiligheid, overlast en volksgezondheid in deelnemende gemeenten en controlegemeenten in kaart brengen. Wij vinden het van belang dat de Kamer wordt geïnformeerd over het onderzoek. Daarom is op 15 mei jl. een brief aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 34 997, nr. 26).

De leden van de D66-fractie vragen naar de definitie van middelgrote en grote gemeenten. Er is geen vastomlijnde definitie van een middelgrote of grote gemeente. Dat alleen (middel)grote gemeenten aan het experiment kunnen meedoen, is een richtlijn om aan te geven dat het beperkt aantal gemeenten dat meedoet (maximaal tien), wel enige omvang moet hebben. Een indicatie voor wat grote gemeenten zijn, is de lijst grote gemeenten van de G40 en voor middelgrote gemeenten de 31 gemeenten zoals georganiseerd in Platform 31. Er worden geen gemeenten op voorhand van deelname aan het experiment uitgesloten.

Tevens willen de leden van de D66-fractie weten hoe wordt beoordeeld of er door de selectie een representatief, voldoende divers en wetenschappelijk correct experiment plaatsvindt. Wij hebben de adviescommissie gevraagd een advies uit te brengen over de gemeenten die in aanmerking komen om deel te nemen, waarbij hen is gevraagd om rekening te houden met geografische spreiding en diversiteit aan gemeenten. Wij hebben er vertrouwen in dat de adviescommissie een selectie aandraagt die representatief en voldoende divers is waardoor een wetenschappelijk verantwoord experiment kan plaatsvinden.

De leden van de D66-fractie vragen eveneens of het kabinet nader en uitgebreid kan toelichten waarom een deel van een grote stad niet zou kunnen meedoen aan het experiment. Zoals onder punt 4 op een vraag van de leden van de VVD-fractie is toegelicht, dienen binnen een deelnemende gemeente alle coffeeshops deel te nemen aan het experiment. Voor de onderbouwing van deze voorwaarde verwijzen wij naar het antwoord op die vraag.

7. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of wij kunnen aangeven hoe wij de door de VNG noodzakelijk geachte uitbreiding van het juridisch instrumentarium beoordelen. Het wetsvoorstel voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester om toe te kunnen zien op coffeeshops en deze te handhaven wanneer de regels worden overtreden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dit juridisch instrumentarium achten wij voldoende. Dezelfde leden vragen ons ook of de inschatting van de VNG dat voorzien moet worden in overgangsrecht om onnodige financiële en juridische risico’s voor het lokaal bestuur te voorkomen klopt. Zoals wij eerder geantwoord hebben op de vragen van de VVD over juridische en financiële risico’s onder punt 4, zijn we momenteel met gemeenten en de VNG in gesprek over de risico’s die zij zien in deelname aan het experiment.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of wij bereid zijn om in het besluit een regeling te treffen die de gevolgen ondervangt van het intrekken van gedoogbeschikkingen door deelnemende gemeenten. De amvb voorziet niet in een regeling voor het intrekken van gedoogbeschikkingen. Burgemeesters geven op verschillende wijze invulling aan het lokaal coffeeshopbeleid. En niet iedere gemeente geeft gedoogbeschikkingen af aan coffeeshops. Om deze beleidsvrijheid voor burgemeesters te behouden, is in het wetsvoorstel de bepaling opgenomen dat de burgemeester bepaalt hoeveel coffeeshops zijn toegestaan en dat coffeeshops worden aangemerkt als toegestaan, indien er sprake is van een expliciete verklaring of bestendige gedragslijn van de burgemeester. Op die manier kan de burgemeester het huidige lokale beleid omtrent het gedogen van coffeeshops voortzetten.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook enkele vragen gesteld over de eis dat binnen een deelnemende gemeente alle coffeeshops deel dienen te nemen aan het experiment. Zij vragen wat het principiële bezwaar hiertegen is, gezien het feit dat sommige gemeenten ook aan elkaar gegroeid zijn. De leden van de VVD-fractie en D66-fractie hebben dezelfde vraag gesteld. Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij naar het eerder gegeven antwoord onder punt 4.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar de mogelijke gevolgen voor een groei van de zwarte markt en de openbare orde door mogelijke sluitingen van coffeeshops. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe gemeenten worden bijgestaan om dit effect te voorkomen. Ook hiervoor verwijzen wij naar de eerder gegeven antwoorden onder punt 4.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar de ruimte voor grensgemeenten om lokaal maatwerk te leveren. Zij vragen of het kabinet hun opvatting deelt dat in grensgemeenten het ingezetenencriterium, in overleg, achterwege gelaten moet kunnen worden. Het kabinet deelt die opvatting niet. Gelet op de spanning met het internationale en Europese recht acht het kabinet handhaving van het ingezetenencriterium aan de grens noodzakelijk.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe deelnemende gemeenten zich dienen te verhouden tot omliggende gemeenten. Gemeenten kunnen kenbaar maken of zij belangstelling hebben om deel te nemen aan het experiment. Daarvoor is niet vereist dat omliggende gemeenten hebben ingestemd. Het is aan gemeenten zelf een afweging te maken om deel te nemen aan het experiment en dit, als zij dit gewenst achten, met omliggende gemeenten af te stemmen. Of deelname aan het experiment effect heeft voor omliggende gemeenten weten we op dit moment niet. Daarom hebben wij onderzoekers gevraagd deze vraag mee te nemen in de effectmeting.

8. De leden van de SP-fractie betreuren het feit dat wordt vastgehouden aan het voorschrift dat alle coffeeshops in een deelnemende gemeente mee moeten doen aan het experiment. Zij stellen hier daarom een aantal vragen over. De leden van de fracties van de VVD, D66 en GroenLinks hebben hier ook naar gevraagd. Voor beantwoording van deze vraag van de leden van de SP-fractie verwijzen wij dan ook naar de beantwoording onder punt 4.

De leden van de SP-fractie constateren dat de VNG zich zorgen maakt over de mogelijke juridische gevolgen als coffeeshops gaan procederen tegen bijvoorbeeld de sluiting van een coffeeshop die niet aan het experiment wil deelnemen. Zij vragen zich af of een gemeente er dan alleen voor staat. Zij vragen ook of het Rijk hier een rol in kan hebben, bijvoorbeeld door garant te staan voor dit soort negatieve lokale gevolgen van een landelijk experiment. Dezelfde vraag stellen zij vanwege mogelijke toename van overlast en criminaliteit. Hoe zal hiermee worden omgegaan en kunnen er meer zekerheden komen voor gemeenten die bang zijn in de problemen te komen als gevolg van dit landelijk experiment. Zoals beantwoord is op de vragen van de leden van de VVD, staat een gemeente die deelneemt er niet alleen voor. We gaan dit experiment gezamenlijk met gemeenten aan. Deelnemende gemeenten kunnen rekenen op juridische ondersteuning vanuit het Rijk. Wanneer een ernstige toename van overlast en criminaliteit blijkt, dan zullen over de inzet van extra politiecapaciteit afspraken moeten worden gemaakt binnen de regionale en de lokale driehoek.

9. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar het aantal deelnemende gemeenten. De leden krijgen graag een toelichting op de wijze waarop wordt vastgesteld of het noodzakelijk is het maximumaantal van 10 gemeenten te hanteren, of dat een lager aantal zou volstaan. Tevens vragen zij naar de wijze waarop gemeenten worden gekozen en welk gewicht het advies van de adviescommissie hierin krijgt. Het kabinet heeft afgesproken dat er ten minste zes en maximaal tien gemeenten kunnen meedoen. Over het aantal gemeenten die daadwerkelijk in de amvb worden opgenomen en welke dat zijn, kunnen nu nog geen mededelingen gedaan worden. Eerst zal bekend moeten zijn welke gemeenten geïnteresseerd zijn om deel te nemen. Daarna zal de adviescommissie adviseren welke gemeenten mee zouden moeten doen. Dit advies nemen wij vervolgens in overweging wanneer wij uiteindelijke besluit nemen welke gemeenten in de amvb dienen te worden aangewezen.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen verder enkele vragen die zien op de handhaving van het ingezetenencriterium. Zij vragen ons waarom niet is gekozen voor een bredere definitie van grensgemeenten waarbij ook gemeenten die zich zeer dicht in de nabijheid van de grens bevinden het ingezetenencriterium van toepassing zou zijn. Voor de beantwoording op deze vragen verwijzen wij naar de eerder gegeven antwoorden op vragen van de leden van de VVD- en CDA-fractie onder de punten 4 en 5. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ons ook op welke wijze de handhaving van het ingezetenencriterium wordt gecontroleerd. Ons uitgangspunt is vertrouwen. Het vertrouwen dat de deelnemende gemeente zijn toezichtstaken op coffeeshops goed uitoefent. Voor gemeenten aan de grens betekent dit dat we, door met elkaar dit experiment aan te gaan, we de afspraak hebben dat op het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd. Indien de situatie zich voordoet dat een burgemeester in een deelnemende gemeente aan de grens geen toezicht houdt op het weigeren van niet-ingezetenen door coffeeshops, dan is er horizontaal toezicht mogelijk door de gemeenteraad. En in het uiterste geval, zullen wij bestuurlijk met de burgemeester in gesprek gaan over de handhaving van het ingezetenencriterium.

Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie op welke wijze wordt voorzien dat het experiment niet ten koste gaat van politiecapaciteit elders. Het primaat voor toezicht en de handhaving van coffeeshops in het kader van het experiment ligt bij het bestuur en niet bij de politie. Dat komt doordat binnen het experiment de teelt en verkoop van hennep geen verboden handeling als bedoeld in de Opiumwet is, maar is toegestaan. Bij niet-naleving van de regels van het experiment kan in beginsel zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, maar uitgangspunt is dat bestuurlijke handhaving het primaat heeft. Wanneer de openbare orde en veiligheid in het geding komt, dan zal daar politiecapaciteit voor nodig zijn. Zodra de deelnemende gemeenten bekend zijn, zullen zowel op rijksniveau als op lokaal niveau gesprekken plaatsvinden met de toezichthouders, de politie en het openbaar ministerie voor de totstandkoming van een handhavingsarrangement. In dit handhavingsarrangement worden de verschillende werkgebieden en werkwijzen afgestemd.

4.2 Deelname coffeeshops

10. De leden van de D66-fractie vragen of tijdens de voorbereiding of uitvoering van het experiment een vergunning voor een coffeeshop kan worden overgenomen door een andere coffeeshop of eigenaar. Zij vragen tevens of de gemeente in diezelfde periode bij het sluiten van een coffeeshop en/of bij het intrekken van een vergunning van een coffeeshop weer een nieuwe vergunning kan geven. De wet- en regelgeving biedt gelegenheid voor gemeenten om uit te gaan van de bestaande lokale situatie. De huidige praktijk waarin de burgemeester in overleg met de gemeenteraad bepaalt of, hoeveel en welke coffeeshops in zijn gemeente worden toegestaan, blijft ongewijzigd. Of en onder welke voorwaarden coffeeshops van eigenaar kunnen wisselen, is aan de gemeente. Zo zijn er gemeenten die eerst een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Bibob-toets) doen van de potentiële nieuwe coffeeshophouder. Het valt niet binnen de doelstelling van het experiment om regels over de vestiging van coffeeshops of wisseling van coffeeshophouders in een gemeente te stellen. Er wordt van rijkswege geen vergunningplicht in het leven geroepen voor coffeeshops. Wel wordt er vanuit gegaan dat coffeeshops die nu in gemeenten worden gedoogd, binnen het experiment met toestemming van de burgemeester geëxploiteerd worden.

11. De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten op welke wijze wordt meegenomen dat het voortbestaan van de illegale situatie in buurgemeenten invloed kan hebben op de resultaten van het experiment en of wordt gekeken naar de effecten in omliggende gemeenten. Of deelname aan het experiment effect heeft op omliggende gemeenten weten we op dit moment niet. Daarom hebben wij onderzoekers gevraagd deze vraag mee te nemen in de effectmeting. Het is aan de onderzoekers om in hun onderzoeksopzet rekening te houden met de situatie in buurgemeenten en dit in hun resultaten mee te nemen.

4.3 Eisen aan coffeeshophouders

12. De leden van de CDA-fractie hebben ons een drietal vragen voorgelegd met betrekking tot de maximale handelsvoorraad die coffeeshops tijdens het experiment mogen aanhouden. In de eerste plaats heeft de CDA-fractie ons gevraagd of we een inschatting kunnen geven van wat de gemiddelde weekomzet van een coffeeshop is. In haar advies heeft de adviescommissie aangegeven dat er tussen verkooppunten grote verschillen zijn in de hoeveelheid cannabis die wordt verkocht. Dit bleek ook uit de verschillende ambtelijke expertsessies die met coffeeshophouders zijn gehouden. Een precieze schatting van de gemiddelde weekomzet kunnen wij dus niet geven. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie ons hoe wij de «ruime marge» ten aanzien van de handelsvoorraad moeten interpreteren. In de huidige gedoogsituatie is het coffeeshops toegestaan om op locatie een maximale handelsvoorraad van 500 gram aan te houden. Wanneer men deze huidige gedooggrens afzet tegen de grens tijdens het experiment, met een omvang van maximaal één weekomzet, kan het verschil tussen beiden worden opgevat als een ruime marge. Dit betekent dus geenszins dat het gedurende het experiment coffeeshops is toegestaan om een handelsvoorraad aanwezig te hebben met een omvang van meer dan één weekomzet.

Ook vragen de leden van de CDA-fractie of een burgemeester de bevoegdheid heeft om in zijn gemeente nadere regels te stellen die ertoe leiden dat de maximaal toegestane handelsvoorraad ruimer is dan een handelsvoorraad van een week. Wij achten een maximale handelsvoorraad zonder plafond vanuit veiligheidsoverwegingen onverantwoord. In de amvb wordt daarom bepaald dat de handelsvoorraad niet meer mag bedragen dan de hoeveelheid hennep die de coffeeshophouder op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. De burgemeester krijgt de bevoegdheid om nadere regels te stellen ten aanzien van de maximaal toegestane handelsvoorraad. Die regels moeten evenwel passen binnen de in de amvb gestelde eisen. Dit betekent dat de burgemeester van een deelnemende gemeente dus niet bevoegd is om nadere regels te stellen die ertoe leiden dat de maximaal toegestane handelsvoorraad ruimer is dan een weekvoorraad.

13. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben aangegeven dat zij van ons graag een nadere toelichting ontvangen waarom de huidige gedooggrens van 500 gram handelsvoorraad van coffeeshops niet is overgenomen, gegeven het feit dat, in hun woorden, respondenten hebben aangegeven dat dit mogelijk een groter risico geeft op inbraken en overvallen. Mede naar aanleiding van het advies van de adviescommissie en na overleg met de coffeeshopbranche, hebben wij besloten om de coffeeshophouders die verplicht worden om mee te doen aan het experiment de ruimte te bieden om een handelsvoorraad aan te kunnen houden die maximaal gelijk is aan de weekvoorraad, opdat de gelimiteerde voorraad hen niet belemmert om een goede bedrijfsvoering te voeren en om consumenten ook aan het einde van de dag te kunnen bedienen. Coffeeshophouders zijn zelf verantwoordelijk voor de adequate beveiliging van hun coffeeshop. Daarnaast verplicht de amvb coffeeshophouders niet tot het aanhouden van een grote handelsvoorraad in hun coffeeshop. Coffeeshops kunnen er voor kiezen om een bestelling in reservering te houden bij telers waarmee zij zaken doen of om hun coffeeshop vaker dan 1 keer per week te laten bevoorraden.

De fractieleden van de ChristenUnie hebben ons verder gevraagd op welk gewicht de gemiddelde handelsvoorraad in coffeeshops neer zou komen. Voor de reactie op die vraag verwijzen wij naar het antwoord dat wij op hun vorige vraag hebben gegeven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hechten er belang aan dat in het experiment oog is voor goede voorlichting over de risico’s van hennepgebruik en dat problematische gebruikers richting zorg worden doorverwezen. Zij zien echter ook een mogelijk belangenconflict voor (personeel van) coffeeshophouders bij het adviseren van gebruikers. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ons in dat licht hoe de preventieve taak zich verhoudt tot de businesscase van de coffeeshophouders. Zij vragen ons ook of hiertoe vanuit het Rijk een concrete standaard wordt aangeboden en op welke wijze wordt gecontroleerd dat coffeeshophouders deze taak naar behoren uitvoeren. Verder zijn zij benieuwd of in de deelnemende gemeenten ook specifieke zorgpartners worden benaderd en gekoppeld aan de coffeeshops. Ook wij onderschrijven het belang van goede voorlichting over de risico’s van hennepgebruik en dat problematische gebruikers richting zorg kunnen worden doorverwezen. Wat goede voorlichting betreft regelen wij daarvoor drie zaken:

  • (1) er komt een landelijke preventieaanpak die onder andere voorziet in voorlichtingsmateriaal over de risico’s van gebruik. Hierover ontvangt u binnenkort een brief,

  • (2) er komen preventieboodschappen in of op de verpakking van de hennep evenals een bijsluiter, en

  • (3) verkopend personeel in coffeeshops wordt verplicht een opleiding te volgen die onder meer voorziet in het kunnen voorlichten van consumenten en het kunnen doorverwijzen naar zorg. In de amvb wordt slechts het volgen van een opleiding als voorwaarde gesteld, niet welke opleiding. Gemeenten zien er op toe dat coffeeshophouders zich houden aan deze verplichting. Zij kunnen zich hierbij laten ondersteunen door de preventieafdeling van de lokale instelling voor verslavingszorg of de GGD. Naast het voorlichtingsmateriaal dat op dit moment al voorhanden is, voorzien wij met deze combinatie van maatregelen in een uitgebreid preventieaanbod.

14. De leden van de SP-fractie hebben ons gevraagd of het niet verstandig is om de regels opgenomen in het ontwerpbesluit met betrekking tot het verhogen van de handelsvoorraad en het op kwaliteit laten testen van hennep ook te introduceren voor coffeeshops buiten het experiment. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie ons op welke wijze een bredere toepassing van deze regels het experiment in de weg zouden zitten. De maatregelen die worden geregeld in de amvb zullen alleen van toepassing zijn op coffeeshophouders in de deelnemende gemeenten, aangezien dit besluit alleen op hen van toepassing is. Buiten het experiment blijft onverkort het huidige gedoogbeleid gelden waarin in de Aanwijzing Opiumwet van het College van procureurs-generaal (Stcrt. 2015, nr. 5391)is opgenomen dat een handelsvoorraad van 500 gram gedoogd wordt. Het experiment is bedoeld om te kijken wat de effecten zijn van een andere inrichting van de coffeeshopketen. Wij zijn voornemens eerst het experiment af te wachten alvorens beslissingen te nemen over het huidige gedoogbeleid.

4.4. Geleidelijke overgang naar verkoop van gereguleerde hennep in coffeeshops

15. De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering garandeert dat er een voldoende kwalitatief aanbod van wiet en hasj komt, dat overeenkomt met de huidige werkelijkheid. Zij vragen ook hoe wordt bepaald dat de variatie en kwaliteit van het gereguleerde aanbod voldoende is. Potentiële telers moeten als onderdeel van een aanvraag om aanwijzing als teler een ondernemingsplan overleggen. In dat plan moeten zij een gemotiveerde beschrijving geven van de wijze waarop zij invulling gaan geven aan de gestelde eisen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de wijze waarop en onder welke condities zal worden voorzien in de gewenste productie van hennep en hasjiesj, zowel qua hoeveelheid als assortiment. Ten behoeve van de beoordeling van dit onderdeel van de aanvraag zal tevens de expertise worden ingezet van personen die deskundig zijn op het gebied van de teelt van gewassen en de daarbij behorende bedrijfsvoering. Tijdens de voorbereidingsfase kunnen aangewezen telers en coffeeshophouders met elkaar in overleg treden om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Coffeeshophouders kunnen hun wensen kenbaar maken bij de teler, onderhandelen over de prijs en nagaan of en in hoeverre telers in staat zijn aan de vraag met betrekking tot kwantiteit en de door hen gewenste kwaliteit en diversiteit te voldoen. Ook kan de teler feedback op de door hem geproduceerde hennep ontvangen van coffeeshophouders, al dan niet via een door betrokken partijen geïnitieerd consumentenpanel.

16. De leden van de GroenLinks-fractie hebben ons gevraagd wat zij van het voorstel vinden om de overgangsperiode te verlengen naar zes tot twaalf maanden, met het oog op de gemiddelde productietijd voor cannabis van ongeveer drie maanden terwijl in de amvb wordt voorzien in een overgangsperiode van maximaal zes weken. Met een overgangsfase wordt het voor coffeeshops mogelijk gemaakt om geleidelijk over te gaan op het nieuwe aanbod. Daarnaast kan een overgangsfase dienen om consumenten aan het nieuwe aanbod te laten wennen. Dit betekent geenszins dat coffeeshops voorafgaand aan de overgangsfase geen invloed uit kunnen oefenen op de gewenste kwaliteit van de geproduceerde hennep. Zoals wij onder punt 15 hebben opgemerkt, is het tijdens de gehele voorbereidingsfase toegestaan dat de aangewezen telers en de coffeeshophouders met elkaar in overleg treden. De coffeeshophouders kunnen hun wensen kenbaar maken bij de teler, onderhandelen over de prijs en nagaan of en in hoeverre telers in staat zijn aan de vraag met betrekking tot kwantiteit, de door hen gewenste kwaliteit en diversiteit te voldoen. Ook kunnen coffeeshophouders feedback leveren op de door de teler geproduceerde hennep, al dan niet via een door betrokken partijen geïnitieerd consumentenpanel. Omdat coffeeshops in de gelegenheid worden gebracht om gedurende de voorbereidingsfase met telers in overleg te treden over vraag en aanbod, achten wij het niet nodig om de overgangsperiode te verlengen naar zes tot twaalf maanden. Wij houden vast aan een overgangsperiode met een duur van maximaal 6 weken.

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat voorkomen moet worden dat cannabisconsumenten door beperkingen in het legale aanbod de illegaliteit worden ingejaagd. Zij vragen daarom waarom niet wordt gekozen om aanvoer toe te staan vanuit landen, bijvoorbeeld Canada, waar de productie en verkoop van hennep al is toegestaan. Zij verwachten dat uit die landen een betrouwbaar en legaal assortiment is te betrekken, terwijl in Nederland daarin nog moet worden voorzien. De teelt in het kader van dit experiment dient op Nederlands grondgebied plaats te vinden. Alleen door op Nederlands grondgebied te telen en produceren kan namelijk een gedecriminaliseerde, gesloten coffeeshopketen worden gerealiseerd en gecontroleerd. Het noodzakelijke toezicht op de geslotenheid van de keten vereist eveneens dat dit experiment beperkt is tot Nederlands grondgebied. Vandaar dat er niet voor is gekozen om de import van buiten het gesloten systeem geproduceerde hennep toe te staan. Dat geldt derhalve dus ook voor cannabisproducten die afkomstig zijn uit landen waar de productie wordt gedoogd, gereguleerd of gelegaliseerd is, zoals Canada. Met «Nederland» wordt uitsluitend het Europese deel van Nederland bedoeld. In de wet is niet bepaald dat het experiment ook geldt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het experiment is op deze openbare lichamen dus niet van toepassing.

17. De leden van de SP-fractie hebben ons een tweetal vragen gesteld met betrekking tot de overgangsfase. Ten eerste zijn de leden van de SP-fractie benieuwd of de overgangsfase ook korter dan 6 weken kan duren en indien dat het geval is op grond waarvan. De amvb voorziet in een overgangsfase, zodat het voor coffeeshops mogelijk wordt gemaakt om geleidelijk over te gaan op het nieuwe aanbod en consumenten aan het nieuwe aanbod kunnen wennen. De overgangsfase duurt uiterlijk 6 weken. De amvb staat er niet aan in de weg om voor de overgangsfase een kortere termijn vast te stellen indien wij daar op het moment waarop wij de startdatum van de voorbereidings- en experimenteerfase bij besluit bepalen, redenen toe zien.

Daarnaast hebben de fractieleden van de SP het kabinet gevraagd of het niet verstandiger is te voorzien in een langere overgangsfase, met het oog op de gemiddelde productietijd voor cannabis van ongeveer drie maanden. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de reactie die wij onder punt 16 naar aanleiding van een vergelijkbare vraag van de leden van de GroenLinks-fractie hebben gegeven.

18. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben richting ons hun zorgen geuit over de handhaving op coffeeshops tijdens de overgangsfase. Zij vragen ook om een nadere toelichting te geven over hoe de handhaving in deze periode vorm krijgt en hoe afwegingen met betrekking tot handhaving zijn meegewogen bij het besluit tot het introduceren van een overgangsfase. Daarnaast vragen zij zich af of vanuit het handhavingsperspectief het inkorten van de overgangsfase naar twee weken gerechtvaardigd zou zijn. Tijdens de overgangsfase geldt enerzijds nog de Opiumwet en het gedoogbeleid als het gaat om de verkoop van hennep die illegaal geteeld is en anderzijds de regels zoals opgenomen in de amvb, voor zover het gaat om de legale teelt van hennep en de verkoop daarvan. Dit betekent dat tijdens de overgangsfase op het aanbod in coffeeshops verkregen uit illegale teelt zal worden gehandhaafd overeenkomstig de huidige gedoogsituatie. Op het aanbod in coffeeshops verkregen uit gereguleerde teelt zal worden gehandhaafd zoals onder punt 9 is toegelicht. Het tijdstip waarop de overgangsfase kan aanvangen wordt door ons bij besluit vastgesteld. Wij zullen de overgangsfase niet laten starten wanneer wij van mening zijn dat met betrekking tot de handhaving op coffeeshophouders nog niet voldaan kan worden aan de voorwaarden die belangrijk zijn voor een gesloten coffeeshopketen. Gegeven dat vóór de start van de overgangsfase aan alle voorwaarden voor handhaving moet worden voldaan, achten wij het niet waarschijnlijk dat de overgangsperiode wordt ingekort tot twee weken. We houden vast aan een overgangsperiode met een duur van maximaal zes weken.

4.5 Aanvraag om aanwijzing als teler en (procedurele) regels over de selectie van telers

19. De leden van de D66-fractie vragen wanneer de telers worden geselecteerd. Gedurende de voorbereidingsfase, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet- en regelgeving aanvangt, zal een aanvraagtijdvak voor het indienen van een aanvraag om aanwijzing als teler worden geopend. Wij streven ernaar om dit aanvraagtijdvak op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet- en regelgeving of kort daarna te kunnen laten aanvangen. Potentiële telers kunnen binnen dat tijdvak een aanvraag om aanwijzing als teler indienen. Na sluiting van de aanvraagtermijn worden de ingediende aanvragen formeel getoetst. Bij deze toetsing wordt vastgesteld of aanvragen volledig zijn dan wel verduidelijking of aanvulling behoeven. Indien van de laatste twee situaties sprake is, worden de betreffende aanvragers in de gelegenheid gesteld om binnen een hersteltermijn de gevraagde aanvullingen en verduidelijkingen aan te leveren. Vervolgens zullen de aanvragen materieel worden getoetst. In deze fase wordt onder andere het ondernemingsplan beoordeeld en wordt advies gevraagd aan de burgemeester van de gemeente waar de (beoogde) productielocatie van de aanvrager is gelegen. De burgemeester brengt advies uit over de eventuele consequenties voor de openbare orde en veiligheid in die gemeente. Daarvoor is een termijn bepaald van ten hoogste 8 weken. De aanvragers waarvan de aanvraag voldoet aan de formele en aan de materiële eisen, zullen worden onderworpen aan een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob-toets). Indien het in dit stadium echter om meer dan tien aanvragen gaat, zal eerst een loting plaatsvinden. In dat geval worden de aanvragers die de loting hebben gewonnen onderworpen aan de Bibob-toets. Na ontvangst van het advies van het Landelijk Bureau Bibob kan een besluit worden genomen op de aanvragen.

De leden van de D66-fractie vragen ook of er een fasering kan worden ingebouwd, waardoor telers die eerder gereed zijn al kunnen leveren. Een fasering inbouwen waardoor telers die eerder gereed zijn al kunnen leveren zou ertoe leiden dat coffeeshophouders gedurende een langere periode zowel legaal als illegaal geproduceerde hennep kunnen verkopen. Wij achten het onwenselijk om gedurende een lange tijd met twee verschillende toezicht- en handhavingsregimes te werken.

De leden van de D66-fractie vragen ook door welke instanties de Bibob-toets wordt uitgevoerd en hoe lang een dergelijke toets maximaal duurt. Een Bibob-screening kan uit twee fases bestaan: het eigen onderzoek en indien verdere onderzoek nodig is het onderzoek door het Landelijk Bureau Bibob. De termijn waarbinnen door het Landelijk Bureau Bibob een advies uitgebracht dient te worden is geregeld in de Wet Bibob en bedraagt in beginsel acht weken. Deze termijn kan worden opgeschort wanneer er door het Landelijk Bureau Bibob aanvullende vragen aan ons of aan de betrokkene worden gesteld. Indien de termijn van acht weken niet haalbaar blijkt te zijn, mag dit met maximaal vier weken verlengd worden.

De leden van de D66-fractie vragen ook hoe lang het maximaal duurt om vergunningen voor telers te verkrijgen. Naar verwachting neemt de procedure voor het aanvragen van een aanwijzing en het selecteren van aanvragen ruim een half jaar in beslag.

20. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom wordt vastgehouden aan een maximum van ten hoogste tien telers. Het roept bij hen de vraag op of deze kleinschalige opzet kan voldoen aan de gewenste diversiteit van het aanbod. Daarnaast vragen deze leden waarom ervoor is gekozen, indien nodig, voor de selectie van telers een loting toe te passen. Zij vragen zich verder af of het niet voor de hand ligt om aanvullende voorwaarden te stellen, zodat de meest geschikte teler, via een methode van puntentoedeling, uiteindelijk aan het experiment kan deelnemen. Uitgangspunt is dat de aangewezen telers in staat zijn in voldoende mate qua kwantiteit, kwaliteit en diversiteit te voorzien in de vraag van coffeeshops in aan het experiment deelnemende gemeenten. Mede naar aanleiding van het advies van de adviescommissie (vijf tot tien telers) hebben wij besloten het aantal telers te maximeren tot tien. Wij kunnen bij het selecteren van telers gelet op het huidige illegale karakter van het te telen product geen gebruik maken van door aanvragers aan te leveren portfolio, waardoor bijvoorbeeld een methode van puntentoedeling mogelijk zou zijn. Mede daarom is ervoor gekozen om in een situatie dat de aanvragen van meer dan tien aanvragers de materiële toetsing doorstaan een loting toe te passen.

4.6 Eisen aan aangewezen telers

21. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet hoe de eisen voor de aangewezen telers op het gebied van veiligheid eruit komen te zien. De amvb bevat geen gedetailleerde eisen aan de wijze waarop aangewezen telers de teelt en opslag van hennep moeten beveiligen, aangezien dat sterk afhankelijk is van de concrete omstandigheden die voor elke teeltlocatie anders kunnen zijn. Potentiële telers zullen in het bij indiening van de aanvraag te overleggen ondernemingsplan moeten ingaan op de aan de bedrijfsvoering verbonden risico’s en de condities waaronder de productie van hennep zal plaatsvinden. Daaronder vallen ook maatregelen ter beveiliging en maatregelen om eventuele andere aan de bedrijfsvoering verbonden risico’s te kunnen beheersen. Ten behoeve van de beoordeling van de deugdelijkheid van de voorgestelde maatregelen zal expertise worden ingezet van personen met deskundigheid op dat gebied. Daarnaast kunnen in de aanwijzing voorschriften worden opgenomen ten aanzien van de beveiliging.

De leden van de CDA-fractie vragen ook naar de rol van de lokale driehoek ten aanzien van de veiligheid van teeltlocaties. Het besluit dat aan u is voorgehangen voorziet in een adviesrecht van de burgemeester. Dat houdt in dat de burgemeester van de gemeente waar een teler voornemens is de hennep te gaan produceren, in de gelegenheid wordt gesteld om een advies uit te brengen over de consequenties van een eventuele aanwijzing voor de openbare orde of veiligheid in de betreffende gemeente. Het advies van de burgemeester is vanzelfsprekend een belangrijk aspect in de beoordeling van de aanvraag. Dit advies weegt dan ook zwaar mee in de beoordeling van de aanvraag. Aan een aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden. Wij zullen met de betrokken burgemeester overleggen over de eventuele aan de aanwijzing te verbinden voorschriften, zoals voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde en veiligheid. Uiteraard kan de burgemeester in dat kader advies inwinnen bij de politie.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie of rekening wordt gehouden met het feit dat het delen van de precieze teeltlocatie in het openbaar, kan leiden tot risicovolle situaties, antwoorden wij dat vanuit onze kant prudent met deze informatie zal worden omgegaan.

De leden van de CDA-fractie vragen ook of een teler op eigen terrein een laboratorium dient te hebben voor het testen van de producten. Dat is niet het geval. Telers laten hun producten testen door een laboratorium dat in het bezit is van een ontheffing op grond van de Opiumwet. Over de uitvoering van deze tests kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

22. De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet een gedetailleerde en uitgebreide beschrijving kan geven van het proces na de selectie van telers. Zij vragen welke zaken telers op orde moeten hebben voordat er verpakte zakjes richting een coffeeshop kunnen gaan en hoeveel tijd het gemiddeld zal kosten om een locatie te vinden, deze in te richten en te beveiligen. Telers die beschikken over een aanwijzing kunnen starten met de voorbereiding voor de productie van hennep. De voorbereiding is afhankelijk van de uitgangssituatie van de aangewezen telers. Wanneer een locatie beschikbaar is, zullen voorbereidingen worden getroffen de locatie zodanig in te richten dat deze voldoet aan de condities die nodig zijn voor het telen van hennep en voor de verwerking van de geoogste hennep. Datzelfde geldt voor het beveiligen van de locatie. Eventueel stellen telers personeel aan, werken protocollen en autorisaties uit, richten hun administratie in. Zij treden in overleg met hun toekomstige afnemers zodat zij hun aanbod op de vraag van afnemers kunnen afstemmen. Zodra dat mogelijk is, starten zij met het telen van hennep. Mede gelet op het advies van de adviescommissie en op de ervaringen van Canada en Colorado verwachten wij dat voor het proces van voorbereiding minimaal een jaar nodig is. De uitvoering van het experiment kan van start gaan wanneer op bestendige wijze kan worden voorzien in de vraag van coffeeshophouders in aan het experiment deelnemende gemeenten. Het dient daarbij te gaan om op kwaliteit gecontroleerde hennep, vrij van ziekten en schimmels.

De leden van de D66-fractie vragen voorts of wij er voor open staan om de productie te laten plaatsvinden in teeltverzamelgebouwen waar verschillende telers onder één dak een eigen teeltruimte exploiteren, of voor een coöperatiemodel waarin autonome telers wiet en hasj onder vergunning van de coöperatie op een eigen locatie produceren. Als teler kunnen worden aangewezen natuurlijke personen die een onderneming drijven of rechtspersonen met een daaraan verbonden onderneming. Voor het ondernemersbegrip wordt derhalve aangesloten bij de Handelsregisterwet 2007. Artikel 5 van die wet bepaalt welke rechtsvormen als onderneming in het Handelsregister kunnen worden ingeschreven. Daartoe behoort ook een coöperatie. De productie van hennep in een teeltverzamelgebouw of in coöperatief verband is derhalve in beginsel mogelijk. Uiteraard geldt daarbij dat ook voldaan moet worden aan de andere eisen die zijn neergelegd in de voor het experiment geldende wet- en regelgeving.

4.7 Afbouw van het experiment

23. De leden van de CDA-fractie vragen of, in het geval dat er een last tot onmiddellijke staking van het experiment wordt opgelegd, waardoor een gemeente niet meer meedoet aan het experiment, er sprake is van dezelfde afbouwfase zoals de fase die start aan het einde van het gehele experiment. Die vraag kan bevestigend beantwoord worden. De afbouw start in het geval van een onmiddellijke staking voor alle in die gemeente toegestane coffeeshophouders. De betreffende gemeente zal na beëindiging van de deelname moeten terugkeren naar de situatie zoals die gold voor aanvang van het experiment.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts wat de gevolgen zijn voor een coffeeshop die zich niet houdt aan de voorwaarden van het experiment. Indien burgemeesters van deelnemende gemeenten te maken krijgen met onwelwillende coffeeshops die zich niet aan de regels van het experiment houden, hebben zij de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen. In de meeste gevallen zal de bestuursdwang worden vertaald naar een sluiting voor bepaalde tijd. De ernst van de situatie zal, net als nu het geval is, bepalend zijn voor de duur van de sluiting. Naast de bestuursrechtelijke handhaving kan ook het openbaar ministerie strafrechtelijk optreden tegen coffeeshophouders die de wet- en regelgeving overtreden.

24. De leden van de D66-fractie laten weten het teleurstellend te vinden dat er zoveel onduidelijkheid blijft bestaan over de afspraken rondom de afbouwfase. Deze leden vragen ons om de afspraak nogmaals te bevestigen dat het kabinet na afloop van het experiment beziet wat het te doen staat en dat «bezien wat het te doen staan» óók kan betekenen dat het experiment wordt verlengd om de wet- en regelgeving op orde te krijgen die het mogelijk maakt de gesloten coffeeshopketen landelijk uit te rollen en dus niet terug te gaan naar de huidige gedoogsituatie. In onze brieven aan het parlement en tijdens het debat met uw Kamer over het wetsvoorstel hebben wij gezegd dat het dan zittende kabinet op basis van de uitkomsten van de evaluatie van het experiment die aan het einde van de experimenteerfase, vóór de voorziene afbouwfase, zal plaatsvinden, een beslissing zal nemen. Die beslissing kan ook luiden dat het experiment wordt omgezet in landelijke wetgeving. Bij amvb (zie hierna onder 25) kan het experiment op dat moment worden verlengd zodat in de tussentijd die wetgeving kan worden opgesteld.

De leden van de D66-fractie vragen ook of zij ervan op aan kunnen dat de regering over voorgaande in haar communicatie geen verwarring laat bestaan en dat wij onze huidige informatie hierop aanpassen. Wij zien het als onze taak om in onze communicatie de juiste feiten weer te geven, zowel schriftelijk als mondeling. Ook over de afbouwfase. Daar hebben wij in het verleden naar gestreefd en dat zullen wij blijven doen.

25. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat artikel 39 van het ontwerpbesluit erin voorziet dat het experiment eerder kan worden afgebouwd dan vooraf was voorgenomen. Zij vragen hoe deze bevoegdheid zich verhoudt tot wat deelnemende coffeeshops mogen verwachten van een betrouwbare overheid. Zij vragen onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden daarvoor kan worden gekozen. Zij vragen of het bijvoorbeeld denkbaar is dat veranderende politieke verhoudingen tot gevolg kunnen hebben dat het experiment voortijdig wordt beëindigd. Zij vragen of wij dit, mocht voorstaande het geval zijn, op gespannen voet staat met het rechtszekerheidsbeginsel en schending van het door de overheid opgewekte vertrouwen. Zij vragen tevens welke juridische en financiële aanspraken deelnemende coffeeshops krijgen wanneer het experiment voortijdig wordt beëindigd. In artikel 39 van het ontwerpbesluit is bepaald dat de afbouw van het experiment eerder kan plaatsvinden dan het tijdstip waarop in algemene zin de experimenteerfase wordt beëindigd. Voor een coffeeshop kan deze situatie ontstaan als wanneer door onvoorziene situaties de openbare orde en veiligheid in de betreffende gemeente zodanig in het geding komt en de Ministers, in samenspraak met de burgemeester, de onmiddellijke staking van de uitvoering van het experiment in een deelnemende gemeente gelasten. Deze bevoegdheid kan echter niet zonder meer worden ingezet. Deze mogelijkheid is alleen bedoeld voor uitzonderlijke situaties waarin de openbare orde in het geding is. De afbouw start in dat geval eerder voor alle coffeeshophouders in die gemeente. Voor hen gaat dan opnieuw het gedoogbeleid gelden en het lokale coffeeshopbeleid dat in die gemeente opnieuw kan worden vastgesteld. Er is niet voorzien in juridische of financiële middelen waarop coffeeshophouders aanspraak kunnen maken doordat zij vroegtijdig wederom onder het gedoogbeleid komen te vallen vanwege een last tot onmiddellijke staking. Noch artikel 39, noch de mogelijkheid van de Ministers om een onmiddellijke staking te gelasten kunnen worden ingezet vanwege een veranderende politieke verhoudingen.

De fractie van GroenLinks roept ons op om in het besluit een bepaling op te nemen die de mogelijkheid openlaat om na beëindiging van het wietexperiment bij gebleken succes voortzetting van de bedrijfsvoering mogelijk te maken. De achterliggende reden voor hun oproep is dat het contraproductief zou zijn om de tijdens het experiment opgebouwde structuren en expertise te ontmantelen. Het ontbreken van een dergelijke voorziening zou volgens hen ook een negatief effect kunnen hebben op de bereidheid om daarin te investeren. In artikel 4, eerste lid, van het wetsvoorstel is geregeld dat, indien na afloop van het experiment wordt besloten het experiment om te zetten in een voorziening die voor het gehele land geldt, de mogelijkheid bestaat om de experimenteerfase met ten hoogste anderhalf jaar te verlengen. Deze verlengingsmogelijkheid van het experiment heeft niet alleen tot doel om voldoende tijd te creëren om de daarvoor benodigde algemeen geldende wetgeving tot stand te laten komen, maar ook om in de aanloop naar die wetgeving de tijdens het experiment opgebouwde structuren en expertise te kunnen behouden. De bepaling waartoe de fractie van GroenLinks oproept, is met andere woorden dus feitelijk al verdisconteerd in artikel 4, eerste lid, van het wetsvoorstel.

26. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de hoofdregel dat het experiment afgebouwd wordt, niet verstandig is. Als dit experiment een succes wordt, dan moet dat toch een vervolg krijgen, zo menen zij. De leden van de SP-fractie vragen of dit uitgangspunt explicieter kan worden gemaakt. Een experiment zoals deze, waarvoor experimenteerwetgeving vereist is, is per definitie eindig. Het tot uiting komen van die tijdigheid in de wetgeving is een juridische verplichting. De evaluatie van het experiment zal plaatsvinden aan het einde van de experimenteerfase, dus vóór de voorziene afbouwfase. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie kan het dan zittende kabinet een beslissing nemen. Die beslissing kan ook luiden dat het experiment wordt omgezet in landelijke wetgeving, het experiment kan op dat moment worden verlengd zodat in de tussentijd wetgeving kan worden aangepast. Wij gaan op dit moment echter niet vooruit lopen op de onafhankelijke evaluatie of wat het dan zittende kabinet zou moeten besluiten.

4.8 Evaluatie van het experiment

27. De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat door de opzet van het experiment te weinig betrouwbare resultaten te verwachten zijn, terwijl zij het van groot belang vinden dat het wietexperiment representatieve en betrouwbare resultaten oplevert, zodat het toekomstige Nederlandse drugsbeleid verder bijdraagt aan de volksgezondheid en de publieke veiligheid. Zij vragen ons om de in artikel 43 genoemde commissie alle ruimte te geven om naar bevind van zaken te adviseren over de invulling van het toekomstige drugsbeleid. Wij antwoorden daarop dat wij het essentieel vinden dat de Begeleidingscommissie onafhankelijk is en los staat van de ministeries. De taken van de Begeleidingscommissie zijn neergelegd in artikel 11, eerste lid, van het wetsvoorstel en in de amvb worden nadere regels gesteld over het volgen en evalueren van het experiment. Die nadere regels achten wij van belang voor de borging van zowel de onafhankelijkheid als de wetenschappelijke kwaliteit van deze commissie. Hierin is opgenomen dat de Begeleidingscommissie de aan haar overgelegde rapportage van het onderzoeksteam over de uitgevoerde evaluatie (evaluatierapport) beoordeelt. Dit evaluatierapport dient als basis voor het verslag van de Begeleidingscommissie. De Begeleidingscommissie neemt in haar verslag haar eigen bevindingen en zo nodig aanbevelingen op en overlegt deze tezamen met het evaluatierapport van het onderzoeksteam aan de betrokken Ministers. De onafhankelijkheid van de commissie achten wij met deze regels voldoende gewaarborgd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder wat er precies met het wietexperiment gemeten wordt: hoe je een gesloten cannabisketen kunt opzetten of hoe maatschappelijke nevenproblemen zoals bijvoorbeeld overlast kunnen worden bestreden? Daarnaast roepen de leden van de GroenLinks-fractie ons op overleg te zoeken met de commissie, de VNG en vertegenwoordigers van cannabisondernemers om de opzet van het experiment te herbezinnen, of om in ieder geval de wetenschappelijke validatie te verzekeren. Zij vragen verder hoe wordt voorkomen dat intensivering van de bestrijding van de illegale softdrugsmarkt de opzet van het wietexperiment zó verstoort, dat geen sprake meer is van wetenschappelijk gevalideerde uitkomsten. Het kabinet wil met het experiment bezien of een gesloten coffeeshopketen realiseerbaar is en wat de effecten daarvan zijn op het gebied van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Voor het kabinet is het experiment waardevol als daarmee informatie – ongeacht de aard van de inhoud daarvan – kan worden verkregen waarop politieke besluitvorming kan worden gebaseerd. Wij benadrukken dat het goed mogelijk is om binnen het voorgestelde kader een experiment in te richten waarmee kan worden bezien of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is en wat de effecten daarvan zijn op het gebied van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Bij de monitoring van het experiment zal sprake zijn van een door het WODC aanbesteed onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek dat wordt begeleid door een onafhankelijke Begeleidingscommissie. Hiermee waarborgen wij de wetenschappelijke aanpak van de monitoring van het experiment. Het is aan de onderzoekers om in hun onderzoeksopzet rekening te houden met eventuele andere activiteiten op het gebied van de aanpak van de illegale softdrugsmarkt en dit in hun monitoring te verdisconteren.

28. De leden van de SP-fractie vragen ons wat de ambities en verwachtingen zijn van dit experiment. Het doel van het experiment is om na te gaan of het mogelijk is om in de deelnemende gemeenten een gesloten coffeeshopketen te realiseren en te bezien wat daar in die gemeenten de effecten van zijn op de volksgezondheid, veiligheid, overlast en criminaliteit. Op de gebieden waar effectmeting plaatsvindt zijn geen doelen gesteld. De resultaten van het experiment moeten een nieuw kabinet in staat stellen om een onderbouwde keuze te maken ten aanzien van het toekomstige cannabisbeleid. De leden van de SP-fractie vragen ons ook hoe de effecten gemeten worden. De wijze waarop het onderzoek plaatsvindt is aan het onderzoeksteam, waarbij het advies van de adviescommissie wordt meegenomen.

5. Uitvoering en handhaving en informatievoorziening

Inrichting van het toezicht

29. De leden van de CDA-fractie lezen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) toezicht zal gaan houden op de kwaliteitscontroles van de geproduceerde hennep. Deze leden vragen of de NVWA voldoende is toegerust op het uitvoeren van degelijke controles. Zij refereren hierbij aan de onlangs geconstateerde problemen met de ICT-systemen en ook eerder geconstateerde problemen rondom het toezicht uitgevoerd door de NVWA. Op het gebied van de controle vragen voornoemde leden ook in welke fase van het teelt- en oogstproces er kwaliteitscontroles worden uitgevoerd. Zij vragen ook in hoeverre het geteelde product in de fase van kwaliteitscontrole al is voorzien van een identificatienummer. Hierop antwoorden wij dat de aandacht van de NVWA zich vooral zal richten op het testen van de kwaliteit van de eindproducten en het vaststellen of de informatie zoals op de verpakking is opgenomen overeenkomt met het resultaat van de kwaliteitstesten. Op dit moment wordt het track en trace systeem nader vorm gegeven. Hierbij wordt ook gekeken vanaf welk moment het unieke identificatienummer aan de plant wordt verbonden.

De leden van de CDA-fractie vragen verder aan de Minister hoe de samenwerking tussen de Inspectie van Justitie en Veiligheid en de NVWA op het gebied van toezicht is geregeld. Zij vragen in hoeverre de handhavingsovereenkomst tussen toezichthouders openbaar wordt gemaakt. De komende tijd wordt de invulling van de samenwerking nader geregeld. De NVWA gaat toezicht houden op de kwaliteit van de geteelde cannabis en de Inspectie JenV gaat de geslotenheid van de keten controleren. De afspraken met betrekking tot het toezicht op de keten, die ook in samenwerking met de gemeenten worden gemaakt, zullen wij te zijner tijd met uw Kamer delen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat er nodig is voor de inrichting van het traceringssysteem en welk tijdspad daarvoor wordt aangehouden. Wij bekijken momenteel hoe het traceringssysteem moet worden vormgegeven. Het systeem dient ertoe mogelijk te maken dat de toezichthouder de geproduceerde hennep op eenvoudige wijze kan traceren in de coffeeshopketen. Voor de inrichting van het systeem is daarom onder meer van belang dat wij zicht krijgen op de potentiële informatiestromen. Wij hebben aan TNO gevraagd de informatiestromen in kaart te brengen. De (verdere) inrichting van het traceringssysteem vindt plaats in aanloop naar de inwerkingtreding van de wet- en regelgeving en tijdens de voorbereidingsfase.

30. De leden van de SP-fractie constateren dat de Inspectie JenV toezicht gaat houden op «de geslotenheid van de coffeeshopketen» en dat de NVWA toezicht houdt op gewasbescherming en voedselveiligheid. Zij vragen wat dit betekent voor de capaciteit bij deze inspecties. Op dit moment wordt bekeken hoe het toezicht precies moet worden ingericht en welke capaciteit hiervoor nodig is.

6. Financiële gevolgen

31. De leden van de SP-fractie vragen naar de kosten van het experiment voor bijvoorbeeld gemeenten en toezichthouders. Voor het experiment is in het regeerakkoord 2 miljoen euro per jaar gereserveerd. Hoe dit bedrag precies zal worden verdeeld, zal voor een groot deel afhangen van de omvang van het experiment, die weer samenhangt met de selectie van gemeenten. Deze selectie vindt deze zomer plaats. In de huidige raming wordt uitgegaan van 3.684.000 euro uitvoeringskosten voor toezicht en handhaving voor een periode van vier jaar. Vooralsnog lijkt het beschikbare budget daarmee toereikend.

7. Consultatieparagraaf

32. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet de standpunten van verschillende gemeenten beoordeelt die met name beren op de weg zien ten aanzien van het experiment. Sinds de bekendmaking van het regeerakkoord heeft het kabinet diverse overleggen gevoerd met de VNG en gemeenten. Zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau zijn gesprekken gevoerd over de inrichting van het experiment. Mede op basis van deze gesprekken is de amvb die bij uw Kamer is voorgehangen tot stand gekomen. Uit deze gesprekken blijkt ook dat de VNG en gemeenten op bepaalde onderdelen voor wat betreft de inrichting van het experiment een andere voorkeur hebben. Ook gemeenten zitten niet allen op dezelfde lijn.

De leden van de CDA-fractie vragen ook in hoeverre het kabinet gemeenten probeert te enthousiasmeren voor het experiment. Behalve de gesprekken met de VNG op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau, hebben er ook expertsessies met gemeenten plaatsgevonden die hebben geleid tot aanpassingen in de amvb zodat deze zo goed mogelijk aansluit bij de praktijk. Daarnaast zijn er regionale informatiebijeenkomsten geweest om tekst en uitleg te geven over de wet- en regelgeving en de vervolgstappen die nodig zijn voor de realisatie van het experiment.

De leden van de CDA-fractie willen verder weten hoe het kabinet het pleidooi van gemeenten om ruimte te kunnen blijven bieden aan coffeeshops die niet deel wensen te nemen aan het experiment beoordeelt. De leden van de VVD-fractie hebben bij punt 4 een soortgelijke vraag gesteld. Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij dan ook naar het daar gegeven antwoord.

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast hoe het kabinet burgemeesters beoordeelt die graag willen dat coffeeshops aan niet-ingezetenen kunnen blijven leveren. Zij vragen zich af of burgemeesters zich niet juist moeten richten op hun eigen gemeenschap. De overwegingen voor burgemeesters die er voor kiezen om niet op het ingezetenencriterium te handhaven zijn gericht op de eigen gemeenschap. Deze zijn met name gelegen in de ervaring of de verwachting van meer illegale straathandel als gevolg van de toepassing van het ingezetenecriterium, met risico’s op openbare ordeproblemen. Zoals hiervoor bij punt 4 is toegelicht, regelt de amvb dat voor coffeeshophouders in deelnemende grensgemeenten het ingezetenencriterium geldt, hetgeen betekent dat erop gehandhaafd moet worden. Dit betekent dat het voor coffeeshops in grensgemeenten verboden is om aan personen die buiten Nederland wonen hennep te verkopen. Voor niet-grensgemeenten geldt dat toepassing van het ingezetenencriterium een bevoegdheid zal zijn die de burgemeester al naar gelang de lokale situatie kan toepassen.

33. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich goed voorstellen dat gemeenten de mogelijkheid willen hebben gedurende het experiment te stoppen. Hiertoe ziet de regering geen ruimte. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of het wel van toegevoegde waarde zou kunnen zijn wanneer wordt gekozen voor één of meerdere vooraf bepaalde momenten gedurende de looptijd van het experiment waar gemeenten een opt-out hebben.

Er is gekozen voor een uniform experiment op beperkte schaal en voor een beperkte duur. Het is om verschillende reden niet wenselijk om daarnaast ook een tussentijdse opt-out mogelijkheid aan te bieden aan de maximaal 10 deelnemende gemeenten. Er wordt bij het selecteren van telers rekening gehouden met het aantal coffeeshops in de deelnemende gemeenten. Van telers wordt verwacht dat zij hun bedrijfsplan afstemmen op vraag en aanbod uit deze gemeenten en de wetenschap dat het experiment na vier jaar eindigt. Het tussentijds terugkeren naar het gedoogbeleid door gemeenten zou bovendien sterk van invloed zijn op de monitoring en evaluatie van het experiment. Voor het kabinet is het experiment waardevol als daarmee informatie – ongeacht de aard van de inhoud daarvan – kan worden verkregen waarop politieke besluitvorming kan worden gebaseerd. Tussentijdse beëindiging van de uitvoering van het experiment in een deelnemende gemeente zal alleen in het uitzonderlijke geval aan de orde zijn als dat ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde en veiligheid noodzakelijk is.

Gezien de tijdelijkheid van het experiment vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie tevens of het niet voor de hand ligt om ook een voorgestelde wijze van beëindiging van de teelt in het ondernemingsplan op te laten nemen. Het ondernemingsplan heeft tot doel dat potentiële ondernemers aannemelijk maken dat zij in staat zijn om onder gecontroleerde omstandigheden te voorzien in de teelt en verdere verwerking van hennep, in een representatief aanbod en in een bestendige levering daarvan aan de coffeeshops. De wijze van beëindiging van teelt dient niet dat doel.

8. Overig

34. De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de groep mensen die cannabis als medicijn gebruiken, maar voor wie de huidige aangeboden medicinale cannabis niet goed werkt. De betreffende leden geven aan dat in sommige gemeenten nu strenge voorwaarden gelden voor mensen die op nette wijze thuis hun medicijn kweken. Zij vragen of dit uitgebreid kan worden. Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan op grond van artikel 8 van de Opiumwet hiervan ontheffing verlenen. Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de eerder genoemde Aanwijzing van het College van procureurs-generaal, worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik, en wordt er in principe niet vervolgd (de planten worden bij aantreffen wel in beslag genomen). De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.

Medicinale cannabis moet, net als elk ander geneesmiddel, onder strikte condities worden geteeld en het eindproduct moet worden gecontroleerd op vervuiling en op juiste sterkte van de werkzame stoffen. Bij thuisteelt kan per definitie van «medicinale cannabis» geen sprake zijn want in de Opiumwet wordt thuisteelt gezien als teelt voor recreatief gebruik. Het afleveren van medicinale cannabis moet via de apotheek. De apotheek controleert voordat hij de medicinale cannabis aan een patiënt verstrekt of deze stof gebruikt kan worden met andere geneesmiddelen die de patiënt mogelijk gebruikt. De afgelopen jaren is het aantal beschikbare varianten medicinale cannabis uitgebreid. In 2010 en in 2014 zijn er mede naar aanleiding van input door patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe varianten beschikbaar gekomen. Inmiddels zijn vijf varianten beschikbaar. Deze varianten verschillen van elkaar wat betreft samenstelling en concentratie van de stoffen Dronabinol en Cannabidiol, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. Hiermee wordt, mede gelet op de ervaringen van Bureau Medicinale Cannabis (BMC), grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Mocht blijken dat er een variëteit is dat significant afwijkt van de vijf bestaande variëteiten en waar veel patiënten behoefte aan hebben dan is het BMC bereid deze te laten onderzoeken en eventueel toe de voegen aan de reeds beschikbare varianten. Indien een patiënt niet uitkomt met een geneesmiddel of meent een beter alternatief voor dat middel te kunnen produceren, kan het niet zo zijn dat hij dat middel vervolgens thuis kan gaan maken en dat het vervolgens wordt toegestaan om dat te gebruiken bijvoorbeeld omdat het volgens hem beter werkt.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de voorwaarden in dit experiment zich verhouden tot de ambitie om roken (van tabak) zoveel mogelijk te ontmoedigen. Zij vragen of het klopt dat dit experiment de deelnemende coffeeshops, de telers en de consumenten hiertoe nauwelijks mogelijkheden geeft. Zij vragen ook of het klopt dat er een groeiende vraag is naar cannabisproducten die niet worden gerookt, maar op een andere manier worden geconsumeerd, zoals eetwaren en extracten. Zij vragen of dit experiment niet ook ruimte moet bieden voor dergelijke productinnovatie, vanwege de voordelen voor preventie en de bescherming van de volksgezondheid. Ook vragen zij of voorgedraaide joints niet meer verkocht mogen worden vanwege de voorwaarden van dit experiment. Dit experiment voorziet in de productie en verkoop van hennep. Dat betekent dat voorgedraaide joints ook door de aangewezen telers kunnen worden geproduceerd en dat edibles alleen met pure cannabis kunnen worden gemaakt. Een concentraat valt onder lijst I van de Opiumwet en is daarom niet mogelijk. Wij hebben het advies van adviescommissie overgenomen om het roken van cannabis en gebruik met tabak te ontmoedigen. Er zal een waarschuwingstekst worden voorgeschreven over het roken van hennep (met tabak). Hoewel veruit de meeste cannabisproducten worden gerookt, is er de afgelopen jaren een toename in alternatieve gebruikswijzen van cannabis, zoals inname door verdampen («vapen») of door verwerking in voedsel. Over het aanbod in Nederlandse coffeeshops van cannabishoudende producten naast hasj en wiet is nog weinig bekend. Momenteel brengt het Trimbos-instituut op verzoek in kaart welke cannabishoudende producten er in welke mate naast hasj en wiet in de coffeeshop worden verkocht. Ook doet het Trimbos-instituut onderzoek naar wat de effecten en gezondheidsrisico’s van de verschillende gebruikswijzen van cannabis (roken, verdampen, eten) zijn en wat de effecten en gezondheidsrisico’s van het gebruik van cannabis met en zonder tabak zijn. Het resultaat van deze onderzoeken wordt halverwege dit jaar verwacht.

9. Artikelsgewijs

Artikelen 6 tot en met 11

35. Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd in hoeverre de eisen die in de amvb aan coffeeshops worden gesteld voor de verkoop van hennep en hasjiesj verschillen ten opzichte van de huidige gedoogsituatie. De artikelen 8 tot en met 10 stellen inhoudelijk geen andere eisen dan de eisen die nu in de huidige gedoogsituatie op grond van de eerder genoemde Aanwijzing Opiumwet gelden. In aanvulling daarop worden in de artikelen 4, vierde lid, 5, 6, 7, 11 en 32 additionele eisen aan coffeeshops opgelegd. Artikel 4, vierde lid regelt het ingezetenencriterium, artikel 5 ziet op de handelsvoorraad (maximaal de weekvoorraad) en het verplicht bewaren daarvan in de coffeeshop, artikel 6 ziet op de eisen aan verkopend personeel en voorlichting, artikel 7 verplicht coffeeshophouders alleen de door de aangewezen telers voorverpakte hennep te verkopen, in artikel 11 worden verplichtingen gesteld aan bij het bijhouden van de administratie en artikel 32 stelt gebruik van een unieke identificatiemarkering verplicht. Tot slot regelt artikel 12 dat de burgemeester ten aanzien van bepaalde onderwerpen nadere regels kan stellen, waarvoor aansluiting is gezocht bij het huidige lokale beleid.

Artikelen 13 en 18

36. De leden van de SP-fractie vragen nogmaals waarom er zo strikt wordt vastgehouden aan het maximum van tien henneptelers, die aangewezen worden teneinde gereguleerde wiet en hasj te gaan leveren aan coffeeshops in maximaal tien gemeenten. Zij hebben verder een aantal vragen over de selectie van de telers gesteld. In de eerste plaats vragen zij zich af of na een inhoudelijke en kwalitatieve beoordeling van de bedrijfsplannen de tien beste telers aangewezen worden of dat alle telers die aan de gestelde eisen voldoen, aan een loting worden onderworpen. In de tweede plaats vragen zij of de loting een keuze of een voorschrift is indien meer dan tien telers aan de voorwaarde voldoen. In de derde plaats willen zij weten waarom loting naar ons oordeel een goede methode is. Tot slot vragen zij zich af op welke wijze loting gaat zorgen voor diversiteit aan ervaren telers, teeltwijzen en locaties.

Uitgangspunt is dat aangewezen telers in staat zijn in voldoende mate qua kwantiteit, kwaliteit en diversiteit te voorzien in de vraag van coffeeshophouders in aan het experiment deelnemende gemeenten. Mede naar aanleiding van het advies van de adviescommissie (vijf tot tien telers) hebben wij besloten het aantal telers te maximeren tot tien. Wij vinden het belangrijk dat er voldoende telers zijn, zodat een monopoliepositie voorkomen wordt en de kans op voldoende variatie in wietsoorten en continuïteit van levering wordt vergroot. Bij het selecteren van telers kan gelet op het huidige illegale karakter van het te telen product en het ontbreken van bestaande legale bedrijfsvoering in deze geen gebruik worden gemaakt van door aanvragers aan te leveren portfolio, marktonderzoek, referenties en dergelijke. Daardoor kan alleen een materiële beoordeling van de aanvraag, waarvan een ondernemingsplan onderdeel is, plaatsvinden en daarom is ook gekozen voor het instrument loting. De loting wordt alleen ingezet indien er meer aanvragen door de materiele toetsing komen dan het aantal te vergeven aanwijzingen. De diversiteit en teeltwijzen komen aan bod in het ondernemingsplan en derhalve is dit reeds onderdeel van de materiële toetsing. Uit het ondernemingsplan zal onder meer moeten blijken dat de aanvrager kennis van zaken heeft en dat hij in staat is om met inachtneming onder gecontroleerde omstandigheden te voorzien in de productie van hennep en een bestendige levering daarvan aan coffeeshophouders, in een representatief aanbod, en om bij aanvang van de uitvoering van het experiment te voorzien in de productie en levering van tenminste een bepaalde hoeveelheid hennep of hasjiesj, met tenminste tien variaties.

Artikel 15

37. De leden van de SP-fractie vragen ook of de verklaring omtrent gedrag (VOG) die verlangd wordt, ook geweigerd kan worden vanwege cannabisgerelateerde overtredingen. Zij vragen zich af of dit wel logisch is en daarmee niet te veel kennis en wetenschap al op voorhand wordt uitgesloten. De dienst Justis voert de VOG-screening uit en levert daarbij maatwerk, iedere VOG-aanvraag wordt afzonderlijk gewogen. Afhankelijk van de functie en/of het takenpakket, wordt bepaald welke strafbare feiten relevant zijn. Daarnaast worden ook de omstandigheden van het geval gewogen en het risico voor de samenleving afgezet tegen het belang van de aanvrager. Wij kunnen niet op voorhand aangeven welke precieze feiten en omstandigheden aanleiding geven tot weigering van een VOG, maar dit kan wel vanwege cannabisgerelateerde overtreding. Een en ander is context afhankelijk. Wel zijn wij in gesprek met dienst Justis, de politie en het openbaar ministerie over de screening van VOG-aanvragen in het kader van het experiment, in algemene zin: Welke strafbare feiten kunnen relevant zijn en wat zijn de risico’s? Informatie hierover zal te zijner tijd openbaar worden gemaakt, zodat dit voor eenieder kenbaar is.

Artikel 19

38. De leden van de SP-fractie vragen om een extra toelichting op artikel 19 waarin o.a. regels zijn gesteld om ervoor te zorgen dat er een band met Nederland is. De betreffende leden vragen zich af of het doel van dit artikel is om te voorkomen dat grote buitenlandse ondernemingen deze markt in Nederland zouden gaan domineren en of deze regels niet makkelijk zijn te omzeilen door een (onderdeel van) de onderneming formeel in Nederland te vestigen. Een van de belangrijkste doelstellingen van het experiment is om na te gaan of de keten van productie, distributie en verkoop gesloten gehouden kan worden. Het noodzakelijke toezicht op de geslotenheid van de keten vereist dat dit experiment beperkt is tot Nederlands grondgebied. Dat laat dus de import van buiten het gesloten systeem geproduceerde hennep niet toe. Dat geldt derhalve dus ook voor cannabisproducten die afkomstig zijn uit landen waar de productie wordt gedoogd, gereguleerd of gelegaliseerd is (zoals Canada). Een buitenlandse onderneming kan zich in Nederland vestigen en in Nederland een aanvraag indienen voor een aanwijzing om op Nederlands grondgebied hennep te gaan telen.

Artikel 21

39. De leden van de SP-fractie lezen dat aan een aanwijzing als teler voorschriften over geheimhouding kunnen worden verbonden die betrekking hebben op die aanwijzing en de daaraan verbonden voorschriften of de aan de teler toegestane activiteiten (onderdeel i). Zij vragen zich af waarom dat nodig is en om wat voor soort geheimen het kan gaan. Hierbij gaat het met name om informatie over aspecten die mogelijk een risico kunnen vormen voor de veiligheid en openbare orde. Gedacht kan worden aan geheimhouding ten aanzien van beveiligingsmaatregelen in het pand of de ruimten of ten aanzien van de tijden van het vervoer van de hennep.

Artikel 24

40. De leden van de SP-fractie vragen of er voor het transport van de hennep naar de coffeeshops een alternatief is overwogen voor het vervoer via particuliere geld- en waardetransportwagens. Hoewel ook alternatieve transportmogelijkheden zijn onderzocht is rekening houdend met de waarde die de te vervoeren producten vertegenwoordigen, risico’s voor de geslotenheid van de keten en de aard van (een deel van) de bestaande illegaal opererende productiesectorgekozen voor dit beveiligingsniveau bij de distributie.

Artikel 38

41. Op de vragen van de leden van de SP-fractie over de toepassing van het ingezetenencriterium in grensgemeenten en de mogelijkheid om het model van Venlo te hanteren, antwoorden wij dat het ingezetenencriterium in de grensgemeenten gaat gelden gelet op de spanning met het internationale en Europese recht en de zorgen die burgemeesters van buurgemeenten in België en Duitsland hebben geuit. Het experiment biedt om die reden geen ruimte voor lokaal maatwerk, zoals in Venlo, waarbij Duitse ingezetenen uit nabije gemeenten toegang hebben tot de Venlose coffeeshops. De leden van de SP-fractie vragen ook of er wordt voorzien in een mogelijkheid om het criterium te schrappen gedurende het experiment. Nee, er wordt niet voorzien in een mogelijkheid om het criterium te schrappen gedurende het experiment.

Delegatiebepalingen

42. De leden van de D66-fractie constateren dat in het ontwerpbesluit een behoorlijk aantal eisen aan telers en coffeeshophouders nader ingevuld wordt per ministeriele regeling. Kan de regering per regeling aangeven wanneer zij deze verwacht nader in te vullen? Deze informatie achten deze leden van belang voor de animo van telers en coffeeshophouders.

Bij ministeriële regeling vindt nadere uitwerking plaats ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • de inhoud van de administratie van telers en coffeeshophouders en de termijn waarop deze beschikbaar moet worden gehouden;

  • de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend en regels over de loting en de daarmee samenhangende verdere selectie van telers;

  • de vaststelling van de mate waarin zware metalen, aflatoxines en gewasbeschermingsmiddelen afwezig moeten zijn in de geproduceerde hennep (residuelimieten) en regels in verband met het door telers laten controleren van de hennep op de afwezigheid van de bedoelde stoffen (waaronder regels over de frequentie);

  • een aantal meer gedetailleerde eisen inzake de verpakking, waaronder de eisen ter standaardisering van de verpakking en de teksten van de te plaatsen gezondheidswaarschuwingen en preventieboodschappen;

  • een aantal meer gedetailleerde eisen in verband met de voorgeschreven unieke identificatiemarkering, waaronder de wijze en momenten waarop deze door telers en coffeeshophouders moet worden gevoerd, welke gegevens moeten worden geregistreerd en op welke wijze, en eventueel regels over de afgifte van de te gebruiken markering.

Voor alle bovengenoemde onderwerpen geldt dat deze hun beslag krijgen in één ministeriële regeling, welke tegelijkertijd met de wet en de amvb in werking zal treden. Ons streven is om de regeling in het najaar in consulatie te brengen.


X Noot
1

Kamerstuk 34 997, nr. 25

X Noot
2

Ten behoeve van de leesbaarheid van deze brief zal hierna, evenals in de ontwerp-amvb, uitsluitend worden gesproken van hennep, maar daaronder moet mede hasjiesj worden begrepen.

Naar boven