34 972 Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is algemene regels te stellen met het oog op de verdere digitalisering van het openbaar bestuur en daartoe standaarden voor elektronisch verkeer verplicht te stellen, algemene regels te stellen over informatieveiligheid en tevens regels te stellen over de generieke digitale infrastructuur, waaronder elektronische dienstverlening in het publieke en semipublieke domein aan burgers en bedrijven;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goed vinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Definities

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aangewezen organisatie:

organisatie als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

attribuut:

uniek kenmerk of gegeven van een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon;

authenticatie:

elektronisch proces voor de verificatie en bevestiging van de identiteit van een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon;

authenticatiedienst:

partij die op basis van een identificatiemiddel een authenticatieverklaring afgeeft;

bedrijfs- en organisatiemiddel:

identificatiemiddel voor een onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 5 onderscheidenlijk 6 van de Handelsregisterwet 2007 of een op grond van artikel 8, aanhef en onderdeel a, van die wet aangewezen rechtspersoon dat wordt uitgegeven aan een natuurlijke persoon die blijkens een aan dat middel gekoppelde of te koppelen machtiging van een erkende machtigingsdienst bevoegd is om namens die onderneming of rechtspersoon te handelen en waarmee deze onderneming of rechtspersoon toegang kan krijgen tot elektronische dienstverlening;

betrouwbaarheidsniveau:

mate waarin vertrouwen kan worden gesteld in een identificatiemiddel;

eIDAS-verordening:

Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (Pb EU 2014, L 257) en de krachtens deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen;

elektronische dienstverlening:

verlening van elektronische diensten aan natuurlijke personen, ondernemingen of rechtspersonen ter uitoefening van een publieke taak, in het algemeen belang of anderszins waarbij het burgerservicenummer wordt verwerkt, door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht of een aangewezen organisatie;

erkende dienst:

middelenuitgever, authenticatiedienst, ontsluitende dienst of machtigingsdienst die is erkend op grond van artikel 11 van deze wet.

identificatiemiddel:

elektronisch middel dat persoonsidentificatiegegevens bevat en gebruikt wordt voor de authenticatie van een natuurlijke persoon, rechtspersoon of onderneming die toegang wenst tot elektronische dienstverlening;

machtigingsdienst:

partij die ten behoeve van toegang tot dienstverlening een elektronische verklaring afgeeft waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon optreedt namens een andere natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon;

middelenuitgever:

partij die zorg draag voor de uitgifte van erkende bedrijfs- en organisatiemiddelen aan rechtspersonen of ondernemingen;

ontsluitende dienst:

partij die het elektronisch verkeer tussen een bestuursorgaan of aangewezen organisatie en erkende authenticatiediensten, machtigingsdiensten en attributendiensten routeert teneinde toegang tot elektronische dienstverlening te faciliteren;

Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

privaat identificatiemiddel:

niet van rijkswege uitgegeven aan een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon verstrekt identificatiemiddel;

publiek identificatiemiddel:

van rijkswege uitgegeven aan een natuurlijke persoon verstrekt identificatiemiddel;

toegelaten identificatiemiddel:

identificatiemiddel voor een natuurlijke persoon dat is aangewezen ingevolge artikel 9.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Voor zover in deze wet, uitgezonderd artikel 3, wordt verwezen naar bestuursorganen, wordt hieronder verstaan bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Voor zover in deze wet wordt verwezen naar aangewezen organisaties, wordt gedoeld op:

    • a. de organisaties behorende tot een in de bijlage bij deze wet aangewezen categorie, en

    • b. de organisaties die bij besluit, als bedoeld in het zesde lid, zijn aangewezen.

  • 3. Voor de toepassing van deze wet worden rechterlijke instanties gelijkgesteld met bestuursorganen en aangewezen organisaties, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald. Onder rechterlijke instanties wordt verstaan:

  • 4. Op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat, kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën van organisaties aan de bijlage, bedoeld in het tweede lid onderdeel a, worden toegevoegd indien die categorie elektronische diensten verleent waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is.

  • 5. Op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat, kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën van organisaties van de bijlage, bedoeld in het tweede lid onderdeel a, worden verwijderd indien die categorie niet langer elektronische diensten verleent waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is.

  • 6. Bij besluit van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat kan een organisatiedie elektronische diensten verleent waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is, voor de toepassing van deze wet worden aangewezen.

  • 7. Bij besluit van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat kan de aanwijzing van een organisatie worden ingetrokken indien die organisatie niet langer elektronische diensten verleent waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is.

  • 8. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 2. ALGEMENE REGELS

Artikel 3. Standaarden

  • 1. De volgende organen passen de ingevolge het tweede lid aangewezen standaarden voor elektronisch verkeer toe, voor zover die standaard ingevolge het derde lid op hen van toepassing is:

    • a. bestuursorganen;

    • b. organen, personen en colleges als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • c. rechtspersonen met een wettelijke taak als bedoeld in artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan een standaard worden aangewezen, indien:

    • a. aanwijzing van die standaard noodzakelijk en proportioneel is gelet op de goede werking, de veiligheid, de betrouwbaarheid, de duurzame toegankelijkheid of de doelmatigheid van het elektronische verkeer, dan wel noodzakelijk is ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

    • b. de standaard tot stand is gekomen volgens een voor eenieder toegankelijke procedure, en

    • c. de standaard openbaar toegankelijk en kosteloos bruikbaar is en over de specificaties ervan blijvend vrijelijk kan worden beschikt of waarvan de specificaties blijvend kunnen worden verkregen tegen een redelijke vergoeding.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:

    • a. het functionele toepassingsbereik van een aangewezen standaard,

    • b. de organen waarvoor de verplichting tot toepassing van een aangewezen standaard geldt, en

    • c. de datum waarop de verplichting tot toepassing van een aangewezen standaard ingaat.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld. Onder meer kan worden bepaald dat organen op hun website een actuele verklaring over de toepassing van de aangewezen standaard publiceren en kan worden bepaald dat organen aan Onze Minister een verklaring van een auditor overleggen waaruit blijkt of de aangewezen standaard wordt toegepast. In voorkomend geval worden regels gesteld over de wijze van rapportage respectievelijk publicatie.

  • 5. Onze Minister kan een aanwijzing geven aan een orgaan waarvoor de verplichting tot toepassing van een aangewezen standaard geldt, indien dit orgaan een gedragslijn hanteert die strijdig is met een aangewezen standaard.

HOOFDSTUK 3. DE GENERIEKE DIGITALE INFRASTRUCTUUR

Artikel 4. Informatieveiligheid

  • 1. Bestuursorganen en aangewezen organisaties voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de werking, betrouwbaarheid en beveiliging van de toegang tot elektronische diensten op verschillende betrouwbaarheidsniveaus.

  • 2. Bestuursorganen en aangewezen organisaties overleggen aan Onze Minister een verklaring van een auditor waaruit blijkt of zij voldoen aan de in het eerste lid bedoelde regels.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop bestuursorganen en aangewezen organisaties aantonen dat zij aan de regels, bedoeld in het eerste lid, voldoen.

Artikel 5. Verantwoordelijkheid voor het beheer

  • 1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting, beschikbaarstelling, instandhouding, werking en beveiliging van de generieke digitale infrastructuur, waaronder infrastructuur:

    • a. voor de uitgifte aan natuurlijke personen die beschikken over een burgerservicenummer en het gebruik door die personen van publieke identificatiemiddelen op verschillende betrouwbaarheidsniveaus;

    • b. die het mogelijk maakt dat een elektronische verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon gemachtigd is namens een natuurlijke persoon op te treden bij de toegang tot elektronische dienstverlening;

    • c. die het mogelijk maakt dat identificatiemiddelen door natuurlijke personen worden gebruikt voor de toegangsverlening tot de elektronische diensten van bestuursorganen en aangewezen organisaties;

    • d. die het mogelijk maakt dat een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon die een elektronische dienst afneemt bij een bestuursorgaan of aangewezen organisatie aan de hand van een uniek identificerend nummer geïdentificeerd kan worden;

    • e. die het mogelijk maakt het stelsel voor identificatie van ondernemingen en rechtspersonen te beheren;

    • f. voor elektronisch berichtenverkeer met en informatieverschaffing aan natuurlijke personen, ondernemingen en rechtspersonen.

    Onze Minister bevordert de interoperabiliteit tussen deze infrastructuur en de diensten en bedrijfs- en organisatiemiddelen, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid.

  • 2. Onze Minister draagt zorg voor een voorziening:

    • a. die het mogelijk maakt identificatiemiddelen voor natuurlijke personen, ondernemingen en rechtspersonen, die behoren tot een door een lidstaat van de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel, op een voor bestuursorganen en aangewezen organisaties toegankelijke wijze te ontsluiten;

    • b. die het mogelijk maakt identificatiemiddelen voor natuurlijke personen, ondernemingen en rechtspersonen, die behoren tot een door Nederland ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel, op een voor openbare instanties als bedoeld in artikel 3 van de eIDAS-verordening, in andere lidstaten toegankelijke wijze te ontsluiten.

  • 3. Onder toegankelijke wijze van ontsluiten, bedoeld in het tweede lid onder a, wordt mede verstaan toevoeging aan de met de authenticatie van het betrokken identificatiemiddel ontvangen set persoonsidentificatiegegevens van een burgerservicenummer of andere aan de natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon gekoppelde gegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn om de betrokken natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon ten behoeve van het verrichten van de elektronische dienstverlening in hun systemen te herkennen en voor zover die gegevens niet middels een andere voorziening op betrouwbare wijze toegevoegd kunnen worden aan de bij de toegang met identificatiemiddelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, verkregen persoonsidentificatiegegevens.

  • 4. De Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, draagt namens Onze Minister zorg voor het plaatsen van een publiek identificatiemiddel op betrouwbaarheidsniveau hoog op het rijbewijs. Aan de Dienst Wegverkeer kunnen bij ministeriële regeling overige taken worden opgedragen die samenhangen met het plaatsen van een publiek identificatiemiddel op het rijbewijs.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog op de inrichting, beschikbaarstelling, instandhouding, werking en beveiliging van de generieke digitale infrastructuur, regels worden gesteld, waaronder met betrekking tot andere dan de in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid genoemde voorzieningen en met betrekking tot de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, waarbij aan de daarbij bepaalde bestuursorganen en aangewezen organisaties een aansluitplicht kan worden opgelegd.

HOOFDSTUK 4. TOEGANG TOT ELEKTRONISCHE DIENSTVERLENING

§ 4.1 Algemeen

Artikel 6. Betrouwbaarheidsniveaus

  • 1. Bij elektronische dienstverlening waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is, verlenen bestuursorganen en aangewezen organisaties uitsluitend toegang tot de dienstverlening indien gebruik wordt gemaakt van identificatiemiddelen die ten minste het voor de betreffende dienstverlening vereiste betrouwbaarheidsniveau hebben.

  • 2. Bestuursorganen en aangewezen organisaties bepalen volgens bij ministeriële regeling te stellen regels voor welke door hen te verlenen elektronische diensten authenticatie op een bepaald betrouwbaarheidsniveau vereist is.

  • 3. Bestuursorganen en aangewezen organisaties bepalen volgens bij ministeriële regeling te stellen regels voor welke door hen te verlenen elektronische diensten machtiging op een bepaald betrouwbaarheidsniveau vereist is.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het gedurende een bepaalde periode toestaan van toegang tot diensten, waarvoor volgens de krachtens het tweede lid gestelde regels authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is, met gebruikmaking van door Onze Minister aangewezen identificatiemiddelen die het betrouwbaarheidsniveau laag respectievelijk substantieel hebben. Voor een identificatiemiddel op betrouwbaarheidsniveau laag geldt dat sprake moet zijn van ten minste twee authenticatiefactoren zoals bedoeld in de eIDAS-verordening.

§ 4.2 Elektronische dienstverlening aan burgers

Artikel 7. Acceptatie

  • 1. Bestuursorganen accepteren bij hun elektronische dienstverlening aan natuurlijke personen waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is, uitsluitend:

    • a. alle toegelaten identificatiemiddelen,

    • b. elektronische verklaringen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, en

    • c. alle identificatiemiddelen die behoren tot een door een lidstaat van de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel.

  • 2. Aangewezen organisaties en rechterlijke instanties accepteren bij hun elektronische dienstverlening aan natuurlijke personen waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is uitsluitend:

    • a. alle toegelaten identificatiemiddelen,

    • b. elektronische verklaringen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, en

    • c. onverminderd het bepaalde in artikel 6 van de eIDAS-verordening, alle identificatiemiddelen die behoren tot een door een lidstaat van de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld en goedgekeurd stelsel indien dit is bepaald bij besluit van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat.

  • 3. In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde, accepteren bestuursorganen, aangewezen organisaties en rechterlijke instanties bij hun dienstverlening aan een natuurlijk persoon alle erkende bedrijfs- en organisatiemiddelen, indien en voor zover dat middel wordt gebruikt in de toegang van een door die natuurlijke persoon gemachtigde houder die met dat middel handelt namens een onderneming of rechtspersoon.

  • 4. Een bestuursorgaan, aangewezen organisatie of rechterlijke instantie kan volgens bij ministeriële regeling te stellen regels voor een welbepaalde doelgroep afwijken van het gestelde in het eerste lid, onderdeel a, respectievelijk het tweede lid onderdeel a, indien acceptatie van niet-toegelaten identificatiemiddelen onder uitsluiting van toegelaten identificatiemiddelen noodzakelijk is gelet op de aard van de dienstverlening of de aard van de doelgroep.

  • 5. Bestuursorganen en aangewezen organisaties accepteren bij hun elektronische dienstverlening aan natuurlijke personen in de uitoefening van beroep of bedrijf waarvoor authenticatie op betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog vereist is, ook een toegelaten identificatiemiddel indien en voor zover dit bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat is bepaald.

Artikel 8. Gebruik in publieke domein

  • 1. Een publiek identificatiemiddel en de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, worden uitsluitend gebruikt voor de toegang tot elektronische dienstverlening door bestuursorganen en aangewezen organisaties.

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een publiek identificatiemiddel en de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, tevens kan worden gebruikt voor de toegang tot daarbij bepaalde elektronische diensten, anders dan diensten ter uitoefening van een publieke taak, in het algemeen belang of waarbij het burgerservicenummer wordt verwerkt, van aangewezen organisaties.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat bepalen dat een publiek identificatiemiddel en de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, tevens ten behoeve van aangewezen organisaties kan worden gebruikt voor het verlenen van toegang tot een systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens waarbij het burgerservicenummer wordt verwerkt, anders dan een systeem voor elektronische dienstverlening.

Artikel 9. Toelaten van identificatiemiddelen

  • 1. Onze Minister wijst publieke identificatiemiddelen aan als toegelaten identificatiemiddelen op de betrouwbaarheidsniveaus substantieel of hoog indien deze identificatiemiddelen naar zijn oordeel in voldoende mate voldoen aan de krachtens de eIDAS-verordening vastgestelde technische specificaties en procedures.

  • 2. Onze Minister kan, na het volgen van een door hem vast te stellen procedure, een privaat identificatiemiddel aanwijzen als toegelaten identificatiemiddel op het betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog, indien:

    • a. dit noodzakelijk is voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van elektronische dienstverlening aan natuurlijke personen,

    • b. het identificatiemiddel voldoet aan de in het eerste lid bedoelde technische specificaties en procedures, en

    • c. de geschiktheid van dit identificatiemiddel is gebleken in een toets op basis van vooraf bekendgemaakte criteria.

  • 3. Onze Minister is bevoegd tot het wijzigen, schorsen of intrekken van een toelating als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Van een besluit op grond van het eerste, tweede of derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant waarbij het betrouwbaarheidsniveau van het betreffende identificatiemiddel wordt vermeld.

  • 5. Onze Minister stelt beleidsregels vast met betrekking tot de controle op het voldoen aan de in het eerste lid bedoelde technische specificaties en procedures.

Artikel 10. Regels ten aanzien van gebruik

  • 1. De gebruiker van een toegelaten identificatiemiddel neemt alle nodige maatregelen om misbruik, diefstal, verlies of verspreiding van zijn identificatiemiddel te voorkomen.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het gebruik van publieke identificatiemiddelen en de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

§ 4.3 Elektronische dienstverlening aan bedrijven

Artikel 11. Erkenning bedrijfs- en organisatiemiddel en bijbehorende diensten

  • 1. Onze Minister erkent een middelenuitgever met betrekking tot een door die dienst uit te geven bedrijfs- en organisatiemiddel en het bijbehorende betrouwbaarheidsniveau, indien de dienst en het middel voldoen aan de daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

  • 2. Onze Minister erkent een authenticatiedienst op het betrouwbaarheidsniveau van het bedrijfs- en organisatiemiddel waarvoor hij erkend wenst te worden, indien de dienst voldoet aan de daartoe voor dat betrouwbaarheidsniveau bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

  • 3. Onze Minister erkent een ontsluitende dienst of een machtigingsdienst indien de dienst voldoet aan de met betrekking tot die dienst bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

  • 4. De regels, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, hebben betrekking op de werking, interoperabiliteit, beveiliging en betrouwbaarheid van de diensten of het bedrijfs- en organisatiemiddel en maken waar nodig een onderscheid in de regels voor het betrouwbaarheidsniveau laag, substantieel of hoog. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld over de interoperabiliteit tussen de erkende diensten en bedrijfs- en organisatiemiddelen en de infrastructuur, bedoeld in artikel 5, eerste lid, de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, of de toegelaten middelen.

  • 5. Bij de aanvraag of erkenning wordt in elk geval een certificaat van conformiteit verstrekt, die is afgegeven door een door Onze Minister aan te wijzen conformiteitsbeoordelingsinstantie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld aan de aanvraag om erkenning en de procedure van verlening van erkenning, het certificaat van conformiteit, de conformiteitsbeoordeling en de eisen waaraan een instantie die een dergelijke conformiteitsbeoordeling uitvoert, moet voldoen.

  • 6. Aan een erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 7. Alvorens te beslissen op een aanvraag tot erkenning kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

  • 8. Onze Minister weigert een aanvraag tot erkenning, indien zwaarwegende redenen zich tegen erkenning verzetten. Van dergelijke redenen is sprake in geval ernstig gevaar bestaat dat de erkenning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten of anderszins de betrouwbaarheid en veiligheid van het Nederlandse stelsel voor elektronische dienstverlening in gevaar komt.

Artikel 12. Aanwijzing van attributen

  • 1. Onze Minister kan een attribuut aanwijzen dat naar zijn oordeel van belang is voor de identificatie van ondernemingen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, ten behoeve van bepaalde elektronische dienstverlening op het niveau substantieel of hoog en daartoe door de op grond van artikel 11 erkende diensten moeten worden gehanteerd.

  • 2. Indien een attribuut is opgenomen in een register, dat berust op een wettelijk voorschrift, neemt Onze Minister het besluit tot aanwijzing van dat attribuut in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat.

  • 3. Van een besluit tot aanwijzing doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant.

  • 4. Indien een attribuut wordt aangewezen worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de wijze waarop het aangewezen attribuut door de erkende diensten bij hun activiteiten moet worden betrokken, voor zover dat nodig is voor een betrouwbare toegang van ondernemingen of rechtspersonen tot elektronische dienstverlening.

Artikel 13. Rechten en plichten voor erkende diensten

  • 1. Een krachtens artikel 11 erkende dienst voldoet aan de voor de betrokken dienst bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels en aan de aan de erkenning of aanwijzing verbonden voorschriften en beperkingen. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de te stellen regels.

  • 2. Een erkende ontsluitende dienst ontsluit alle erkende bedrijfs- en organisatiemiddelen, alle door erkende machtigingsdiensten afgegeven elektronische verklaringen waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon gemachtigd is namens de onderneming of rechtspersoon, bedoeld in artikel 15, eerste lid, op te treden bij de toegang tot elektronische dienstverlening en alle op grond van artikel 12 aangewezen attributen.

  • 3. Een erkende middelenuitgever, erkende authenticatiedienst en erkende machtigingsdienst verlenen aan een erkende ontsluitende dienst alle benodigde medewerking die voor een goede ontsluiting van een erkend bedrijfs- en organisatiemiddel en een betrouwbare toegang tot de gewenste elektronische dienstverlening noodzakelijk is. Voor hun diensten brengen zij geen kosten bij de erkende ontsluitende dienst in rekening.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ontsluiting en medewerking, bedoeld in het vierde lid en over de samenwerking tussen de erkende diensten.

  • 5. Indien dit naar zijn oordeel voor een betrouwbare toegang van ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening noodzakelijk is, kan Onze Minister een erkende dienst bindende aanwijzingen geven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.

  • 6. Onze Minister kan een erkende dienst ontheffing verlenen van bij of krachtens artikel 13 gestelde regels, indien deze regels in de weg staan aan technologische ontwikkelingen aangaande een betrouwbare toegang van ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over een verzoek om of verlening van een ontheffing.

Artikel 14. Intrekking en overdracht van erkenning

  • 1. Een erkenning kan op verzoek van de erkende dienst worden ingetrokken. De erkende dienst voegt bij zijn verzoek een beëindigingsplan. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen gesteld worden aan het beëindigingsplan.

  • 2. Gelijktijdig met een besluit tot intrekking op verzoek kan Onze Minister de betrokken dienst de verplichting opleggen zijn activiteiten in de toegang van ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening voort te zetten gedurende een door Onze Minister te bepalen periode, voor zover dat nodig is om continuïteit van betrouwbare toegang door ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening te borgen.

  • 3. Onze Minister kan een erkenning intrekken of voor een bij dat besluit te bepalen periode schorsen indien niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11 en 13, de aan een erkenning verbonden voorschriften of beperkingen, aan een krachtens artikel 13, vijfde lid, gegeven bindende aanwijzing of in geval van zwaarwegende redenen als bedoeld in artikel 11, achtste lid. Gelijktijdig met een besluit tot intrekking, kan Onze Minister de betrokken dienst de verplichting opleggen tot het opstellen van een beëindigingplan als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Een erkenning kan op verzoek van de erkende dienst worden overgedragen op een andere rechtspersoon, voor zover die rechtspersoon voldoet aan de bij of krachtens artikel 13 gestelde eisen. Onze Minister verleent geen toestemming voor overdracht indien daarmee naar zijn oordeel de daadwerkelijke mededinging wordt of dreigt te worden verstoord of indien de continuïteit van een betrouwbare toegang tot elektronische dienstverlening met erkende bedrijfs- en organisatiemiddelen als gevolg van die overdracht in het geding dreigt te komen.

  • 5. Bij het besluit tot toestemming voor overdracht kan Onze Minister:

    • a. de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de oorspronkelijke erkenning, wijzigen en bepalen;

    • b. de verzoekende dienst de verplichting opleggen zijn activiteiten in de toegang van ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening voort te zetten gedurende een door Onze Minister te bepalen periode, voor zover dat nodig is om continuïteit van betrouwbare toegang door ondernemingen en rechtspersonen tot elektronische dienstverlening te borgen.

  • 6. Met de intrekking van een erkenning van een middelenuitgever vervalt tevens de erkenning van de bedrijfs- en organisatiemiddelen die door die middelenuitgever worden uitgegeven.

  • 7. De erkende dienst waarvan de erkenning wordt ingetrokken of overgedragen draagt er zorg voor dat alle door hem opgeslagen informatie en gegevens die noodzakelijk was voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor hij was erkend, worden overgedragen aan Onze Minister.

  • 8. Van een besluit als bedoeld in dit artikel doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant.

Artikel 15. Acceptatie bedrijfs- en organisatiemiddelen

  • 1. Dit artikel is van toepassing op elektronische dienstverlening, waarvoor ingevolge de regels, bedoeld in artikel 6, tweede lid, authenticatie op het betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog is vereist, aan ondernemingen of rechtspersonen die ingevolge de Handelsregisterwet 2007 worden of kunnen worden ingeschreven in het handelsregister.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7, accepteren bestuursorganen en aangewezen organisaties bij de toegang tot hun elektronische dienstverlening alle en uitsluitend erkende bedrijfs- en organisatiemiddelen en door erkende machtigingsdiensten afgegeven elektronische verklaringen waaruit blijkt dat een natuurlijke persoon, onderneming of rechtspersoon gemachtigd is namens de onderneming of rechtspersoon op te treden bij de toegang tot elektronische dienstverlening aan die onderneming of rechtspersoon. Bestuursorganen en aangewezen organisaties accepteren in elk geval een van de op grond van artikel 11, derde lid, erkende ontsluitende diensten.

  • 3. De plicht om uitsluitend de in het tweede lid bedoelde identificatiemiddelen en verklaringen te accepteren, is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a. het aanmaken van en de toegang tot een beveiligde elektronische postbus die deel uitmaakt van de elektronische omgeving van het centraal loket, bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, voor een dienstenverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, die niet in Nederland gevestigd is;

    • b. elektronische dienstverlening die plaatsvindt via het centraal loket, bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, aan een dienstenverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, die niet in Nederland gevestigd is.

  • 4. Een bestuursorgaan of aangewezen organisatie kan, in afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel a, een natuurlijk persoon die een onderneming drijft en bij de toegang tot elektronische dienstverlening gebruik maakt van een toegelaten identificatiemiddel, de toegang tot elektronische dienstverlening weigeren, indien aan dat middel het voor de dienstverlening noodzakelijke nummer ter identificatie van de onderneming niet is verbonden.

  • 5. In geval ten behoeve van elektronische dienstverlening door een bestuursorgaan of aangewezen organisatie aan een specifieke doelgroep het gebruik van een ander bedrijfs- of organisatiemiddel dan een erkend bedrijfs- of organisatiemiddel gewenst is, gelet op de aard van de dienstverlening of de aard van het door de doelgroep uitgeoefende bedrijf of beroep, kan Onze Minister een bedrijfs- of organisatiemiddel aanwijzen dat voor een bij dat besluit te bepalen periode tevens voor de toegang tot die dienstverlening gebruikt mag worden.

  • 6. Bij het besluit, bedoeld in het vijfde lid, wordt bepaald op welke dienstverlening, beroepsgroep en bestuursorganen of aangewezen organisaties de aanwijzing betrekking heeft. Aan het besluit kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 7. Een besluit als bedoeld in het vijfde lid wordt niet genomen ten aanzien van een bedrijfs- of organisatiemiddel dat niet voldoet aan de voor het betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog gestelde eisen ten aanzien van veiligheid en betrouwbaarheid.

  • 8. Dit artikel laat onverlet de plicht, bedoeld in artikel 6 van de eIDAS-verordening, tot wederzijdse erkenning van een identificatiemiddel dat behoort tot een door een andere lidstaat van de Europese Unie ingevolge de eIDAS-verordening bij de Europese Commissie aangemeld stelsel, voor zover een bestuursorgaan of aangewezen organisatie is aan te merken als openbare instantie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van de eIDAS-verordening.

HOOFDSTUK 5. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 16. Bescherming persoonsgegevens

  • 1. Onze Minister, alsmede bestuursorganen en aangewezen organisaties verwerken persoonsgegevens, waaronder het burgerservicenummer, voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van hun taken en verplichtingen ingevolge deze wet, in het bijzonder het bieden van goede en veilige toegang tot elektronische dienstverlening en het voorkomen van misbruik of oneigenlijk gebruik van de toegang tot elektronische dienstverlening.

  • 2. Voor zover dit noodzakelijk is voor de werking van het private identificatiemiddel dat ingevolge artikel 9, tweede lid, is toegelaten en goede en veilige toegang met dat middel tot elektronische dienstverlening, verwerkt een houder van een toelating persoonsgegevens, waaronder het burgerservicenummer.

  • 3. Voor zover dit noodzakelijk is voor de werking van het bedrijfs- en organisatiemiddel en goede en veilige toegang met dat middel tot elektronische dienstverlening, verwerkt een erkende middelenuitgever, een erkende authenticatiedienst, een erkende ontsluitende dienst of een erkende machtigingsdienst persoonsgegevens, waaronder het burgerservicenummer.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de persoonsgegevens die worden verwerkt, aan wie deze gegevens worden verstrekt en hoe lang deze worden bewaard.

HOOFDSTUK 6. NALEVING

Artikel 17. Toezicht op de naleving

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 3 door overheidsorganen op het niveau van het Rijk en van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, 7, 8, eerste lid, en 15 door bestuursorganen op het niveau van het Rijk en door de aangewezen organisaties zijn belast de bij besluit van Onze Minister die het aangaat aangewezen ambtenaren.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 6, 7, 8, eerste lid en 15 door bestuursorganen op het niveau van de provincies zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 6, 7, 8, eerste lid en 15 door bestuursorganen op het niveau van de gemeenten en waterschappen zijn gedeputeerde staten belast. Gedeputeerde staten verstrekken aan Onze Minister gegevens en inlichtingen over de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 6, 7, 8, eerste lid, en 15 door bestuursorganen op het niveau van de gemeenten en de waterschappen.

  • 4. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 4 en het bepaalde bij of krachtens artikel 8, tweede en derde lid, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 5. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11 en 13 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 6. Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 7. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11 en 13.

  • 8. Onze Minister kan degene die handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 13, eerste, tweede, derde of vierde lid, daartoe opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding geeft aan de rechtspersoon die in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 13, eerste, tweede, derde of vierde lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding die is begaan.

Artikel 18. Bijzondere bevoegdheden

  • 1. Onze Minister kan de toegang tot elektronische dienstverlening van een bestuursorgaan of een aangewezen organisatie onderbreken of doen onderbreken indien sprake is van:

    • a. een ernstige storing of ernstige aantasting van de werking, beveiliging of betrouwbaarheid van de elektronische dienstverlening of de dreiging daarvan,

    • b. misbruik of oneigenlijk gebruik van de toegang tot elektronische dienstverlening of de dreiging daarvan, of

    • c. niet-naleving door het betrokken bestuursorgaan of de betrokken aangewezen organisatie van het bij of krachtens de artikelen 4, 7, 8, 15 en 21 bepaalde.

  • 2. Een bestuursorgaan of een aangewezen organisatie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van een inbreuk op de beveiliging of de integriteit van een eigen elektronische dienst of van misbruik of oneigenlijk gebruik van de toegang tot de eigen elektronische dienstverlening. Het bestuursorgaan of de aangewezen organisatie verstrekt daarbij alle benodigde informatie.

  • 3. De desbetreffende toezichthouder stelt Onze Minister onverwijld in kennis van niet-naleving door een bestuursorgaan of aangewezen organisatie van het bij of krachtens de artikelen 4, 7, 8 en 15 bepaalde. De toezichthouder verstrekt daarbij alle benodigde informatie.

  • 4. Onze Minister kan de toegang tot elektronische dienstverlening via een welbepaald toegelaten identificatiemiddel of erkend bedrijfs- en organisatiemiddel onderbreken of doen onderbreken bij het vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik van het desbetreffende middel.

Artikel 19. Informatieverstrekking

  • 1. Bestuursorganen en aangewezen organisaties, aanbieders van een toegelaten identificatiemiddel en op grond van artikel 11 erkende middelenuitgevers en diensten verstrekken aan Onze Minister desgevraagd en uit eigen beweging de gegevens en inlichtingen die hij nodig heeft om maatregelen te kunnen nemen om inbreuk op de veilige en betrouwbare toegang tot elektronische dienstverlening te voorkomen of beëindigen.

  • 2. Onze Minister verstrekt gegevens en inlichtingen aan bestuursorganen en aangewezen organisaties, aan de aanbieder van een toegelaten identificatiemiddel of aan een ingevolge artikel 11 erkende middelenuitgever of dienst over de inbreuk op de veilige en betrouwbare toegang tot elektronische dienstverlening voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitoefening van hun taken of te verlenen diensten in het kader van deze wet.

HOOFDSTUK 7. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 20. Leges voor verstrekking publiek identificatiemiddel

  • 1. De kosten die het Rijk maakt samenhangend met de productie en de verstrekking van een publiek identificatiemiddel worden door het Rijk ten laste gebracht van de verkrijger van dit middel.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt, voor zover deze vergoeding niet krachtens een andere wet wordt vastgesteld, per publiek identificatiemiddel het bedrag ter vergoeding van de kosten, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en kan de wijze van betaling worden vastgesteld.

Artikel 21. Doorberekening kosten

De kosten die het Rijk maakt samenhangend met de uitvoering van de artikelen 5 en 9 worden door Onze Minister ten laste gebracht van de bestuursorganen, aangewezen organisaties en andere organen die het betreft. Bij ministeriële regeling worden hierover regels gesteld.

Artikel 22. Doorberekening aanvraag erkenning en toezicht op naleving erkenningseisen

  • 1. Onze Minister kan een heffing opleggen ter vergoeding van kosten overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief ter zake van de volgende handelingen:

    • a. de behandeling van een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 11;

    • b. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 13.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte en het opleggen van de heffing.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 23. Evaluatie

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. In het bijzonder wordt hierbij aandacht geschonken aan de getroffen maatregelen op het gebied van beveiliging en privacybescherming.

Artikel 24. Overgangsrecht bedrijfs- en organisatiemiddel

  • 1. Een middelenuitgever of authenticatiedienst die onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel partij was bij een privaat stelsel van afspraken aangaande elektronische toegangsdiensten met de Staat wordt gedurende een periode van 18 maanden, gerekend van de dag na inwerkingtreding van dit artikel, geacht erkend te zijn op grond van artikel 11, eerste, onderscheidenlijk tweede lid met betrekking tot het bedrijfs- en organisatiemiddel dat door hem in het kader van die afspraken wordt uitgegeven. Gedurende die 18 maanden wordt het betrokken bedrijfs- en organisatiemiddel geacht een erkend bedrijfs- en organisatiemiddel te zijn, met uitzondering van een bedrijfs- en organisatiemiddel dat binnen het stelsel functioneert op het niveau 1.

  • 2. Een ontsluitende dienst of een machtigingsdienst die onmiddellijk voor inwerkingtreding van deze wet partij was bij een privaat stelsel van afspraken met de Staat aangaande elektronische toegangsdiensten, wordt gedurende een periode van 18 maanden, gerekend van de dag na inwerkingtreding van deze wet, geacht erkend te zijn op grond van artikel 11, derde lid.

  • 3. Voor erkenning overeenkomstig dit overgangsrecht heeft te gelden dat een dienst of middel dat is toegetreden tot het private stelsel op niveau 4, niveau 3, niveau 2 of niveau 2+ wordt geacht erkend te zijn op het betrouwbaarheidsniveau hoog, substantieel onderscheidenlijk laag.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op partijen die binnen het private stelsel, bedoeld in het eerste en tweede lid, uitsluitend activiteiten op het niveau 1 uitvoeren.

  • 5. Een bedrijfs- of organisatiemiddel dat voor inwerkingtreding van artikel 11 werd gebruikt voor elektronische dienstverlening door een bestuursorgaan of aangewezen organisatie aan een specifieke doelgroep, gelet op de aard van de dienstverlening of de aard van het door de doelgroep uitgeoefende bedrijf of beroep, wordt geacht op grond van artikel 15, vijfde lid, aangewezen te zijn gedurende een periode van ten hoogste 18 maanden, gerekend van de dag na inwerkingtreding van deze wet. Deze erkenning van rechtswege vervalt na 18 maanden, gerekend van de dag na inwerkingtreding van deze wet, of zoveel eerder als Onze Minister dat middel op grond van artikel 15, vijfde lid, heeft aangewezen.

Artikel 25. Overgangsrecht toegelaten privaat middel

Een voor inwerkingtreding van artikel 9 tot stand gekomen overeenkomst inzake de toelating van een privaat identificatiemiddel die door Onze Minister als zodanig is aangemerkt, wordt voor de duur van die overeenkomst voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een besluit tot toelating als bedoeld in artikel 9, tweede lid. Artikel 9, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26. Innovatie

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van nieuwe methoden waarmee authenticatie doeltreffender en veiliger kan plaatsvinden, worden afgeweken van de bij of krachtens deze wet geldende bepalingen.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid wordt geregeld door welke bestuursorganen of aangewezen organisaties, op welke wijze en gedurende welke periode van de wet wordt afgeweken.

  • 3. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vier jaar.

  • 4. Onze Minister zendt negen maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment, alsmede een standpunt inzake de voortzetting anders dan als experiment.

HOOFDSTUK 9. WIJZIGING ANDERE WETTEN EN REGELINGEN

Artikel 27. Wijziging Wegenverkeerswet 1994

De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 107, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Op het rijbewijs wordt, indien de aanvrager:

    • a. als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen:

      • 1°. het in de basisregistratie opgenomen burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, vermeld op de bij ministeriële regeling vastgestelde wijze, en

      • 2°. overeenkomstig bij ministeriële regeling gegeven regels een publiek identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid geplaatst, dan wel

    • b. niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding vermeld.

B

1. In artikel 111, vijfde lid, tweede volzin, wordt na «tarief» ingevoegd: , dat in die gevallen mede betrekking heeft op de door de Dienst Wegverkeer gemaakte kosten met betrekking tot het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid.

2. In artikel 111 wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Aan de houder van een publiek identificatiemiddel op een rijbewijs dat is uitgegeven voor inwerkingtreding van artikel 27 van de Wet digitale overheid en dat geactiveerd wordt na inwerkingtreding daarvan, wordt een bij ministeriële regeling te bepalen tarief in rekening gebracht.

C

In artikel 121, eerste lid, wordt na «aflevering van rijbewijzen» ingevoegd: en het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid.

D

In artikel 126 wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3a. In het kader van het register verwerkt de Dienst Wegverkeer voorts gegevens omtrent de op het rijbewijs geplaatste publieke identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid.

Artikel 28. Omhangen

Na de inwerkingtreding van deze wet berust

  • a. het Besluit verwerking persoonsgegevens generieke digitale infrastructuur op artikel 16, vierde lid, van deze wet;

  • b. het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid op artikel 3, tweede en derde lid, van deze wet.

Artikel 29. Inwerkingtreding

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum.

  • 2. Onder toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum treden de artikelen 3 en 20 van deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 3. Onverminderd de inwerkingtreding van de artikelen 7 en 15 op grond van een koninklijk besluit, bedoeld in het tweede lid, zijn de in die artikelen opgenomen acceptatieplichten voor een bestuursorgaan of aangewezen organisatie niet eerder van toepassing dan nadat dat bestuursorgaan of die aangewezen organisatie kan worden aangesloten op de in artikel 5, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid bedoelde infrastructuur en voorzieningen overeenkomstig het bij regeling van Onze Minister, gehoord onze Ministers die het mede aangaat, op te stellen aansluitschema. Het aansluitschema kan erin voorzien dat de acceptatieplichten voor verschillende diensten van een bestuursorgaan of aangewezen organisatie op verschillende momenten van toepassing worden. De regeling met aansluitschema wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 30. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet digitale overheid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage bij artikel 2, tweede lid, onder a, van de Wet digitale overheid

  • 1. Instellingen voor hoger onderwijs in de zin van artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. De pensioenuitvoerders, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

  • 3. De categorieën van zorgaanbieders, categorieën van indicatieorganen en categorieën van zorgverzekeraars die vallen onder de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg, in het kader van de taken waarvoor zij op basis van deze wet het burgerservicenummer gebruiken.

Naar boven