Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34957 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34957 nr. A |
5 juli 2018
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is niet meer aardgas uit het Groningenveld te winnen dan noodzakelijk is om de leveringszekerheid te borgen en de winning zo snel mogelijk terug te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1, eerste lid, onderdeel bb, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
periode vanaf 1 oktober in enig jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende kalenderjaar.
B
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef van het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden: ten behoeve van gebruikers van het door hem beheerde gastransportnet en gelet op het minimaliseren van de winning van gas uit het gebied, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel a, voor zover het gas uit het Groningenveld betreft:
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel p, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
q. jaarlijks voor een bij ministeriële regeling te bepalen datum, na raadpleging van de representatieve organisaties van netgebruikers een raming aan Onze Minister aan te bieden van:
1°. de in een gasjaar benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas en de daarvoor benodigde capaciteit die uit het gebied, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel a, benodigd is om eindafnemers van de geraamde hoeveelheid laagcalorisch gas te voorzien, waarbij alle beschikbare middelen en methoden die deze hoeveelheid minimaliseren worden betrokken, en
2°. de vraagontwikkeling voor de komende tien jaar naar laagcalorisch gas.
3. Na het achtste lid worden zes leden toegevoegd, luidende:
9. De raming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q, onder 1°, bevat tenminste een beschrijving van:
a. de verwachte behoefte aan laagcalorisch gas op basis van mogelijke temperatuurscenario’s;
b. de optimale inzet van andere middelen en methoden, waaronder:
1°. een minimaal percentage van de beschikbare conversiecapaciteit per gasjaar om gas met een hogere energie-inhoud om te zetten naar gas met een lagere energie-inhoud,
2°. het mengen van gas met een hogere energie-inhoud bij gas met een lagere energie-inhoud,
3°. gasopslaginstallaties en LNG-installaties, en
4°. de verwachte productie van gas uit hernieuwbare energiebronnen;
c. de verwachte vraag naar gas van verschillende categorieën eindafnemers.
10. De raming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q, onder 2°, bevat tenminste een beschrijving van:
a. de verwachte vraag naar laagcalorisch gas waarbij een onderscheid in vraag tussen verschillende categorieën eindafnemers wordt aangegeven;
b. de verwachte inzet van de middelen en methoden.
11. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet meldt een langdurige en substantiële afwijking van de inzet van de middelen en methoden of de vraag naar laagcalorisch gas ten opzichte van de raming aan Onze Minister.
12. Bij ministeriële regeling wordt de datum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q, en het percentage, bedoeld in het negende lid, onderdeel b, vastgesteld en kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de raming, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q.
13. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet zendt binnen een maand na afloop van een gasjaar een rapportage aan Onze Minister over de wijze waarop de middelen en methoden, bedoeld in het negende lid, onderdeel b, zijn ingezet.
14. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet voert zijn wettelijke taken, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en q, zo uit dat dit optimaal bijdraagt aan het minimaliseren van de winning van gas uit het Groningenveld.
C
In artikel 60ad, eerste lid, onderdeel b, wordt «10a, eerste, tweede en derde lid,» vervangen door «10a, eerste, tweede, derde, elfde lid, en dertiende lid,».
D
Aan artikel 82, vierde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De Autoriteit Consument en Markt kan een beleidsregel vaststellen betreffende de beoordeling van de doelmatigheid van de kosten van de taak, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c.
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
aA
Onder vernummering van het eerste en tweede lid van artikel 7a tot het tweede en derde lid, komen het eerste en tweede lid te luiden:
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, wordt niet verleend voor zover de vergunning zou gelden voor activiteiten op de Waddeneilanden of in een gebied, of een gedeelte daarvan:
a. dat op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is aangewezen als Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone,
b. dat is gelegen binnen de Waddenzee als aangewezen krachtens de Wet ruimtelijke ordening,
c. dat op grond van de Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld (Trb. 1973, 155) is aangewezen als werelderfgoedgebied Waddenzee.
2. Indien een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen a of b, is verleend, wordt geen vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend, voor zover die vergunning zou gelden voor de in het eerste lid bedoelde gebieden.
bA
In artikel 9, eerste lid, aanhef, wordt «de artikelen 7 en 8» vervangen door «de artikelen 7, 7a en 8».
A
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid, onderdeel b, aanhef, komt te luiden:
b. de voorbereiding van een besluit omtrent wijziging van een instemming met een winningsplan en de voorbereiding van een besluit tot instemming met een gewijzigd of geactualiseerd winningsplan, tenzij de wijziging of actualisatie van ondergeschikte aard is omdat deze naar het oordeel van Onze Minister niet leidt tot een andere beoordeling van:.
2. In het vijfde lid, aanhef, wordt na «een besluit omtrent wijziging van een instemming met een winningsplan» ingevoegd «of een besluit tot instemming met een gewijzigd of geactualiseerd winningsplan».
3. In het zevende lid, wordt «besluit omtrent instemming met een winningsplan» vervangen door «besluit tot instemming met een winningsplan of een gewijzigd of geactualiseerd winningsplan».
B
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «of, voor zover het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan daardoor niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, door het belang van leveringszekerheid».
2. De tweede volzin van het derde lid vervalt.
C
Na hoofdstuk 4 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de ondergrondse gasopslag bij Norg waarvoor op basis van artikel 25 op 1 april 2003 vergunning is verleend;
de vennootschap die op grond van artikel 2, eerste lid, van de Gaswet is aangewezen als beheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet;
de veiligheidsrisico’s voor omwonenden als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de winning van gas uit het Groningenveld en de veiligheidsrisico’s als gevolg van het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas;
de op basis van het koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning voor zover het het Groningenveld betreft.
De artikelen 21, derde lid, tweede volzin, 33, 34, 35 en 36 zijn niet van toepassing op de houder van de winningsvergunning Groningenveld voor zover het betreft de winning van gas uit het Groningenveld.
1. Onze Minister zendt de raming, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel q, van de Gaswet, aan de houder van de winningsvergunning Groningenveld.
2. De houder van de winningsvergunning Groningenveld stelt op verzoek van Onze Minister, met inachtneming van de raming en gelet op het belang van het minimaliseren van de inzet van het Groningenveld en op het minimaliseren van de verwachte bodembeweging, één of meerdere operationele strategieën voor over de inzet van het Groningenveld.
3. Een operationele strategie bevat tenminste een voorstel voor de verdeling van de winning over de clusters in volume en tijd.
4. De houder van de winningsvergunning verstrekt ter onderbouwing van een operationele strategie꞉
a. de optimale inzet van de gasopslag Norg;
b. een analyse van de verwachte bodembeweging op regioniveau;
c. een analyse van de risico’s van de verwachte bodembeweging voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het voorstel voor de operationele strategie en de onderbouwing daarvan.
1. Onze Minister stelt de operationele strategie voor het Groningenveld vast.
2. Onze Minister betrekt bij de vaststelling het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang dat verbonden is aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas en kijkt hierbij in het bijzonder:
a. in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm van 10-5;
b. in hoeverre de leveringszekerheid van verschillende categorieën eindafnemers wordt geborgd;
c. naar het tempo van de afbouw van de vraag;
d. naar het tempo van versterken van gebouwen;
e. naar maatschappelijke ontwrichting als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de winning van gas uit het Groningenveld;
f. naar maatschappelijke ontwrichting als gevolg van het afsluiten van verschillende categorieën eindafnemers.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de invulling van de veiligheidsnorm van 10-5 en de verschillende categorieën eindafnemers.
4. Onze Minister kan de operationele strategie wijzigen indien dat gerechtvaardigd wordt door het veiligheidsbelang of het maatschappelijk belang dat verbonden is aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas.
5. Onze Minister motiveert bij de vaststelling, als bedoeld in tweede en vierde lid, voor een ieder inzichtelijk en navolgbaar op welke wijze een zwaarwegend belang is toegekend aan de veiligheidsrisico’s voor omwonenden als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de winning van gas uit het Groningenveld.
6. Onze Minister stelt in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen over de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid:
a. gedeputeerde staten van een provincie binnen het gebied waarop de operationele strategie betrekking heeft;
b. burgemeesters en wethouders van een gemeente binnen het gebied waarop de operationele strategie betrekking heeft;
c. het dagelijks bestuur van een waterschap binnen het gebied waarop de operationele strategie betrekking heeft.
7. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.
1. De houder van de winningsvergunning Groningenveld meldt een te verwachten langdurige en substantiële afwijking van de operationele strategie aan Onze Minister.
2. Onze Minister kan aan de houder van de winningsvergunning Groningenveld in aanvulling op of in afwijking van de operationele strategie een tijdelijke maatregel opleggen indien:
a. uit een melding als bedoeld in artikel 10a, elfde lid, van de Gaswet volgt dat de vraag naar gas uit het Groningenveld substantieel wijzigt ten opzichte van de raming waarop de operationele strategie is gebaseerd;
b. een melding als bedoeld in het eerste lid of een onverwachte gebeurtenis aanleiding geeft tot een andere verdeling van de winning over de clusters;
c. een ernstige aantasting van de veiligheid van omwonenden van het Groningenveld ontstaat of dreigt te ontstaan.
1. De houder van de winningsvergunning Groningenveld is verplicht de winning van het Groningenveld uit te voeren overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde operationele strategie en indien die is opgelegd, een tijdelijke maatregel als bedoeld in artikel 52e, tweede lid.
2. Artikel 178, onderdeel c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
1. De houder van de winningsvergunning Groningenveld voert de door Onze Minister vastgestelde operationele strategie en indien die is opgelegd, een tijdelijke maatregel als bedoeld in artikel 52e, tweede lid, op zodanige wijze uit dat de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld zoveel mogelijk worden beperkt.
2. De houder van de winningsvergunning Groningenveld neemt alle noodzakelijke maatregelen om de gevolgen van een zwaar ongeval voor mens en milieu te beperken.
3. Onze Minister neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
4. Na beëindiging van de winning uit het Groningenveld neemt de houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel, indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld zoveel mogelijk te beperken.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het uitvoeren van de door Onze Minister vastgestelde operationele strategie.
1. De houder van de winningsvergunning Groningenveld zendt binnen een maand na afloop van een gasjaar een rapportage aan Onze Minister en de inspecteur-generaal der mijnen over:
a. het temperatuurscenario dat zich in het afgelopen gasjaar heeft voorgedaan;
b. de hoeveelheid gewonnen gas uit het Groningenveld in het afgelopen gasjaar;
c. de inzet van de clusters en de gasopslag Norg;
d. of de winning conform de door Onze Minister vastgestelde operationele strategie is uitgevoerd;
e. de waargenomen bodembeweging.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de rapportage, bedoeld in het eerste lid.
1. In aanvulling op artikel 36, tweede lid, kan Onze Minister zijn instemming met een opslagplan verlenen onder beperkingen of daaraan voorschriften verbinden gelet op het belang van het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld.
2. In aanvulling op artikel 36, derde lid, kan Onze Minister zijn instemming met een opslagplan intrekken of beperkingen en voorschriften stellen of wijzigen gelet op het belang van het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld.
D
Artikel 105, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c, aanhef komt te luiden:
c. een besluit tot wijziging van een instemming met een winningsplan en een besluit tot instemming met een gewijzigd of geactualiseerd winningsplan, voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat, tenzij de wijziging of actualisatie van ondergeschikte aard is omdat deze naar het oordeel van Onze Minister niet leidt tot een andere beoordeling van:.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. een vaststelling van een operationele strategie als bedoeld in artikel 52d, eerste lid.
E
Na artikel 122 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Onze Minister vraagt TNO, genoemd in artikel 1, onderdeel c, van de TNO-wet, te adviseren of de voorgestelde operationele strategie of strategieën, bedoeld in artikel 52c, tweede lid, gelet op de winning van de hoeveelheid gas die ten hoogste uit het Groningenveld benodigd is om eindafnemers van de hoeveelheid laagcalorisch gas te voorzien, de gevolgen van de winning uit het Groningenveld voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan zoveel mogelijk beperkt.
F
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 125, tweede lid, onderdeel f, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de door Onze Minister vastgestelde operationele strategieën, bedoeld in artikel 52d.
G
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 127, eerste lid, onderdeel k, door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
l. Onze Minister te adviseren of de voorgestelde operationele strategie of strategieën, bedoeld in artikel 52c, tweede lid, gelet op de winning van de hoeveelheid gas die ten hoogste uit het Groningenveld benodigd is om eindafnemers van de hoeveelheid laagcalorisch gas te voorzien, de verwachte bodembeweging minimaliseert en de gevolgen daarvan voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan zoveel mogelijk beperkt.
H
Na artikel 167b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In bijlage 2, artikel 2, van de Algemene wet bestuursrecht komt het onderdeel Mijnbouwwet, onder b, te luiden:
b. een besluit omtrent een mijnbouwmilieuvergunning krachtens artikel 40, instemming met een winningsplan krachtens artikel 34, instemming met een winningsplan of een opslagplan krachtens 39, eerste lid, en de vaststelling van een operationele strategie krachtens artikel 52d.
In artikel 1, ten eerste, van de Wet op de economische delicten, wordt in het onderdeel Mijnbouwwet «52,» vervangen door «52, 52e, eerste lid, 52f, eerste lid, 52g, vijfde lid, 52h».
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2018 ingediende voorstel van wet tot aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet) (Kamerstukken II, 2017/18, 34 986, nr. 2) tot wet is of wordt verheven, komt artikel 7a van de Mijnbouwwet te luiden:
Een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, wordt niet verleend voor zover de vergunning zou gelden voor activiteiten op de Waddeneilanden of in een gebied, of een gedeelte daarvan:
a. dat op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is aangewezen als Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone,
b. dat is gelegen binnen de Waddenzee als aangewezen krachtens de Wet ruimtelijke ordening,
c. dat op grond van de Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld (Trb. 1973, 155) is aangewezen als werelderfgoedgebied Waddenzee.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34957-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.