Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2018
Aanleiding
Bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2017 is het voorstel van wet tot wijziging
van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege het tijdelijk
aanhouden van afgescheiden vermogens door fuserende bedrijfstakpensioenfondsen en
regels voor fusie en splitsing aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden
(Kamerstuk 34 801, nr. 1).
Op 29 maart jl. heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid verslag
uitgebracht over het voorstel van wet (Kamerstuk 34 801, nr. 11). Uit het verslag blijkt dat uw Kamer zeer kritisch is over het voorstel van wet.
Zo vraagt de fractie van het CDA om het wetsvoorstel te heroverwegen en in te trekken.
De fractie van GroenLinks vraagt of de regering bereid is het voorstel terug te nemen
en de fractie van de PvdA vraagt of het zinvol is het wetsvoorstel door te zetten.
De SP-fractie heeft het voorstel met gemengde gevoelens ontvangen en de fractie van
50PLUS wijst op het geringe vertrouwen van de pensioensector in dit wetsvoorstel.
Doelstelling van het wetsvoorstel
Dit voorstel van wet beoogt primair consolidatie van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen
te bevorderen. Het voorstel strekt ertoe om het mogelijk te maken dat verplichtgestelde
bedrijfstakpensioenfondsen, die een wens hebben om tot schaalvergroting te komen,
bij een fusie tijdelijk afgescheiden vermogens kunnen aanhouden. Daarbij dient aan
de in het voorstel van wet gestelde waarborgen te worden voldaan.
Aan het toestaan van afgescheiden vermogens zijn juridische risico’s verbonden die
samenhangen met de (houdbaarheid van) de verplichtstelling. Deze risico’s zijn meermalen
duidelijk in beeld gebracht door de Raad van State (Kamerstuk 34 117, nr. 38 en Kamerstuk 34 801, nr. 4). Om deze risico’s te mitigeren zijn in het wetsvoorstel strikte waarborgen opgenomen.
Deze waarborgen zijn noodzakelijk om de juridische houdbaarheid van de verplichtstelling
zoveel als mogelijk te garanderen. De Raad van State heeft er in haar advies bij het
wetsvoorstel ook op gewezen dat de gestelde voorwaarden terecht en noodzakelijk zijn.
Niettemin hebben deze waarborgen in het verslag tot veel vragen geleid naar nut en
noodzaak van de voorwaarden en de vraag of het voorstel met deze waarborgen daadwerkelijk
tot kostenvoordelen zal leiden.
Niet alleen uw Kamer, maar ook de Pensioenfederatie staat zeer kritisch ten opzichte
van het voorstel. De Pensioenfederatie heeft onlangs een klemmend beroep gedaan om
het wetsvoorstel in de huidige vorm in te trekken, omdat de mogelijkheid tot fusie
met tijdelijk afgescheiden vermogens door de vele voorwaarden in de praktijk niet
werkbaar zal zijn (Financieel Dagblad, 30 april 2018). Onder deze voorwaarden is de
eerder geconstateerde behoefte aan het voorstel afgenomen. Naar verwachting zal niet
of nauwelijks gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden tot fusie met afgescheiden
vermogens, die het voorstel biedt.
Waardeoverdracht van nettopensioen
Ten aanzien van de waardeoverdracht van nettopensioen, die middels een nota van wijziging
in het voorstel is opgenomen (Kamerstuk 34 801, nr. 5), merk ik het nog volgende op. Ik constateer dat door uw Kamer – in het bijzonder
door de fracties van het CDA, GroenLinks en de SP – ook over dit onderdeel van het
wetsvoorstel veel kritische vragen zijn gesteld en er op dit moment geen draagvlak
lijkt te zijn voor de introductie van een shoprecht voor nettopensioen bij pensioenfondsen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande constateer ik dat er zowel in de Tweede Kamer als bij de
pensioenfondsen onvoldoende draagvlak is voor het voorstel in de huidige vorm. Ik
zal mij beraden op alternatieven om de mogelijkheden voor schaalvergroting van verplichtgestelde
bedrijfstakpensioenfondsen in de toekomst te faciliteren. De mogelijkheid tot waardeoverdracht
van nettopensioen zal ik nader bezien in het kader van de vernieuwing van het pensioenstelsel.
Daarbij zal ik ook integraal de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars
in ogenschouw nemen.
Daartoe gemachtigd door de Koning, trek ik het voorstel van wet hierbij in.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees