Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2018
Op 15 september 2017 heeft mijn voorganger u een afschrift1 gestuurd van zijn brief aan het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale
ombudsman (NOM) waarin zijn reactie op de aanbevelingen van de NOM in het rapport
«Woonwagenbewoner zoekt standplaats» is opgenomen. De belangrijkste aanbeveling aan
het Rijk was om samen met gemeenten een visie op het standplaatsenbeleid te ontwikkelen,
dat in lijn is met het mensenrechtelijk kader voor de culturele identiteit van Roma,
Sinti en woonwagenbewoners.
Deze visie is gereed en is opgenomen in het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en
standplaatsenbeleid, dat ik u hierbij aanbied.
De visie is tot stand gekomen in samenwerking met een dertigtal gemeenten, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), Aedes, een aantal
betrokken woningcorporaties en organisaties die de Roma, Sinti en woonwagenbewoners
vertegenwoordigen. Tevens heeft het College voor de Rechten van de Mens op mijn verzoek
een advies opgesteld over een vijftal belangrijke onderwerpen met betrekking tot het
beleidskader. Dit advies biedt ik u hierbij tevens aan1.
De visie die ten grondslag ligt aan dit nieuwe beleidskader heeft als kern inzake
huisvesting het beschermen van Roma, Sinti en woonwagenbewoners tegen discriminatie,
het waarborgen van hun (culturele) rechten en het bieden van rechtszekerheid en duidelijkheid.
Concreet betekent dit:
-
• De gemeente stelt het beleid voor woonwagens en standplaatsen vast als onderdeel van
het volkshuisvestingsbeleid;
-
• Het beleid dient voldoende rekening te houden met en ruimte te geven voor het woonwagenleven
van woonwagenbewoners;
-
• De behoefte aan standplaatsen moet in kaart worden gebracht;
-
• Corporaties voorzien in de huisvesting van woonwagenbewoners voor zover deze tot de
doelgroep behoren;
-
• De afbouw van standplaatsen is niet toegestaan (behoudens uitzonderlijke omstandigheden)
zolang er behoefte is aan standplaatsen;
-
• Een woningzoekende Roma, Sinti of woonwagenbewoner die dit wenst, moet binnen redelijke
termijn kans maken op een standplaats.
Het spreekt voor zich dat het opschrijven van een dergelijke visie niet de huisvestingsproblemen
van woonwagenbewoners oplost. Echter ik verwacht wel dat hiermee een aanzet is gegeven
om op lokaal niveau, daar waar nodig, het beleid met betrekking tot woonwagens en
standplaatsen te herzien en in overeenstemming te brengen met de visie en het mensenrechtelijk
kader zoals die in bijgaand beleidskader zijn opgenomen.
Vorige handreikingen en beleidskaders gingen veelal breder in op de vraagstukken van
woonwagenbewoners en het wonen in woonwagens en de mogelijkheden van gemeenten om
daarmee om te gaan. Op het onderdeel huisvesting was strijdigheid ontstaan met het
mensenrechtelijk kader. Dit beleidskader gaat alleen in op hoe het gemeentelijk huisvestingsbeleid
zodanig kan worden vormgegeven dat het binnen het mensenrechtelijk kader past.
Ik zal het beleidskader actief uitdragen. Ook zal ik kennis op dit beleidsterrein
verzamelen en beschikbaar stellen voor gemeenten en woningcorporaties en ik zal blijvend
investeren in een goede relatie met vertegenwoordigers van de doelgroep.
Ik heb opdracht gegeven, eveneens in overeenstemming met een aanbeveling van de NOM
hierover, om de ontwikkeling van standplaatsen in Nederland te monitoren. Dit onderzoek
vindt momenteel plaats en zal periodiek worden herhaald. Hierdoor kan worden vastgesteld
hoe het aantal standplaatsen zich ontwikkelt. Ik verwacht u kort na de zomer een eerste
resultaat van deze monitor te kunnen aanbieden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren