De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering streeft naar een verbod op outlaw motorcyclegangs;
constaterende dat de daartoe geëigende en gevoerde procedures tot op heden geen verboden
als gewenst hebben opgeleverd;
overwegende dat het, ook in het geval van een wel door de rechter opgelegd verbod,
de leden niet aan mogelijkheden zal ontbreken om dan in een ander clubverband wederom
clubactiviteiten te ontplooien;
constaterende met de regering dat vele leden van motorgangs inmiddels zijn veroordeeld
voor veelal overtredingen van de Opiumwet, de Wet wapens en munitie en geweldsmisdrijven,
maar dat hun clubs steeds ontkomen aan een verbod vanwege de moeilijk te bewijzen
aanklacht dat de werkzaamheden van de club in strijd zijn met de openbare orde;
constaterende dat veroordeelde motorgangleden hun delicten veelal plegen met medeclubleden,
dat er onderlinge solidariteit is en dat er een gedeelde fascinatie is voor de uiterlijke
verschijning en het bezit van een machine van niet bescheiden omvang, die bepalend
is voor de statuur van ieder lid binnen de club;
overwegende dat een clublid met een opgelegd rijverbod van substantiële duur zijn
status en waarde binnen de club subiet zal verliezen;
constaterende, derhalve, dat in geval van een rechterlijk vonnis, waarbij een clublid
wordt veroordeeld vanwege een «machodelict» (WWM, drugs, zwaar geweld, et cetera)
en waarbij de rechter tot de vaststelling kan geraken dat de mentale gesteldheid van
de dader ten tijde van het delict terug is te voeren tot zijn gebleken ontvankelijkheid
voor niet-wetsgetrouwe impulsen binnen de club, dit vonnis ten bate van voorkoming
van recidive vergezeld moet kunnen gaan van de bijkomende straf van ontzegging van
de rijbevoegdheid;
overwegende dat langs deze weg recidivebeperkend wordt opgetreden jegens veroordeelden
en hun gangs van criminele leden worden ontdaan;
verzoekt de regering, binnen zes maanden met een voorstel te komen dat rechters in
staat stelt bij een veroordelend vonnis vanwege enig geweldsdelict en/of een delict
ingevolge de WWM en/of de Opiumwet als bijkomende straf de bevoegdheid tot het besturen
van motorrijtuigen aan een veroordeelde te ontzeggen voor een substantiële duur in
die gevallen waarin is vastgesteld dat een veroordeelde ten tijde van het plegen van
een dezer delicten mentale inspiratie heeft opgedaan in zijn motorclubmilieu,
en gaat over tot de orde van de dag.
Hiddema