34 775 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2018

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 november 2017

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 19 september 2017 inzake het Deltaprogramma 2018 (Kamerstuk 34 775 J, nr. 4).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 november 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Remco Dijkstra

De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman

Vragen Deltaprogramma 2018

Vraag 1

Bent u, gelet op het feit dat bodemdaling in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie als thema in de algemene tekst is opgenomen als autonome ontwikkeling, ervan op de hoogte dat bodemdaling wordt veroorzaakt door menselijk handelen? Bent u er daarnaast van op de hoogte dat bodemdaling versterkt wordt door klimaatverandering en leidt tot waterveiligheidsrisico’s en hoge maatschappelijke kosten (22 miljard euro tot 2050, PBL-rapport «Dalende bodems, stijgende kosten»)? Wat is uw visie hierop in relatie tot het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie?

Antwoord 1

Ja. Zowel in stedelijk als in landelijk gebied zijn bodembelasting, bodemgebruik en het grondwaterpeil van cruciaal belang voor de snelheid van de bodemdaling. Grondwaterpeilbeheer is een belangrijk instrument waarmee de snelheid van bodemdaling kan worden beïnvloed. Door bodemdaling wordt de kwetsbaarheid van een gebied voor wateroverlast en overstroming groter. Het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie stimuleert het treffen van maatregelen tegen wateroverlast, droogte, hitte en gevolgen van overstromingen. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie bevat weliswaar geen specifieke maatregelen voor het tegengaan van bodemdaling, maar draagt wel bij aan het faciliteren van kennisontwikkeling op dit onderwerp.

Vraag 2

Hoe verhouden ruimtelijke adaptatie en uw voornemens op dat terrein zich tot de bouwopgave van ruim 500.000 woningen in de Randstad? Hoe wordt ermee omgegaan dat deze deels binnenstedelijk en deels buitenstedelijk gerealiseerd moeten gaan worden?

Hoe wordt onderzocht wat deze extra druk betekent voor de bestaande stad met gevolgen voor bodemdaling en conflicterende belangen (energietransitie, hittestress) en – bij gebrek aan stevige bodem – nieuwe woonwijken op slappe bodem? Hoe denkt u dat gemeenten hiermee in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie om kunnen gaan? Wat is hierop uw visie?

Antwoord 2

Op ruimtelijk gebied is er de komende jaren een aantal grote opgaven, de energietransitie en de bouwopgave zijn hier enkele voorbeelden van. Een gezamenlijke aanpak van deze opgaven is daarom ook vereist. In de omgevingsvisies moet de uitwerking van deze opgaven samen komen. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan een Plan van Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving waarin de acties voor de gebouwde omgeving uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de Nationale Klimaatadaptatie Strategie (NAS) worden meegenomen.

In dit Plan van Aanpak wordt gekeken naar de knelpunten om tot klimaatbestendig bouwen te komen en welke instrumenten vragen om aanpassing of ontwikkeling om hieraan een bijdrage te leveren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om bewustwording en gedrag van actoren in de gebouwde omgeving, regelgeving op gebouwniveau en praktijkvoorbeelden creëren voor mogelijke opschaling in de gebouwde omgeving.

Het Rijksvastgoedbedrijf voert samen met het Ministerie van IenW een analyse uit naar de (on)mogelijkheden om Rijksgebouwen klimaatbestendig te maken.

Samen met de ministeries van BZK en EZK en ook steden, bedrijven en onderzoeksinstellingen, neemt het Ministerie van IenW deel aan City Deals die over klimaatadaptatie gaan. Dit zijn de City Deal Klimaatadaptatie en de City Deal Waarden van groen en blauw in de stad. Deze City Deals hebben tot doel dat steden vergroenen en daardoor meer verkoelen en klimaatbestendiger worden.

Tevens wordt in het kader van de implementatie van de herziening van de EPBD (Europese richtlijn energieprestatie gebouwen) hittestress als aandachtspunt meegenomen.

Vraag 3

Welke kwetsbaarheden worden er precies in beeld gebracht bij de stresstesten? Zit daar ook natuur, recreatie of cultuurhistorie bij, zodat die kwetsbaarheden in het verdere proces meewegen in het zoeken naar optimale oplossingen? Zo nee, wanneer komen die dan in beeld en is dat effectief en efficiënt?

Antwoord 3

Kwetsbaarheden voor wateroverlast, droogte, waterveiligheid en hittestress worden door de stresstest voor een gebied in kaart gebracht. Zodra de resultaten van de stresstest beschikbaar zijn (uiterlijk in 2019), starten gemeenten, waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat per (deel)regio een dialoog met alle relevante gebiedspartners (denk aan woningcorporaties, netwerkbeheerders, agrariërs, natuurbeheerders). Het doel is tweeledig: het bewustzijn over de kwetsbaarheid voor klimaatextremen vergroten en vervolgens bespreken hoe deze kwetsbaarheid met concrete maatregelen te verkleinen is. Daarbij kunnen aspecten zoals natuur, recreatie, cultuurhistorie en bijvoorbeeld ook economie aan de orde komen.

Vraag 4

Betekent het feit dat de gezamenlijke strategieën voor ruimtelijke adaptatie op het gebied van wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen een plek gaan vinden in de bredere regionale klimaatstrategieën van de Nationale Adaptatie Strategie (NAS), dat de strategieën pas doorwerking krijgen als ze worden opgenomen in de instrumenten uit de Omgevingswet (zoals omgevingsvisies, omgevingsplannen en omgevingsprogramma's)? Is dat dan de plek waar de strategieën vanuit de NAS en dit Deltaplan geïntegreerd moeten worden?

Antwoord 4

Gemeenten, waterschappen en provincies spreken per gebied af welke inspanning ze op zich willen nemen om de kwetsbaarheid te verminderen, hoe ze burgers en bedrijven willen ondersteunen bij het treffen van eigen maatregelen en welke schade vooralsnog geaccepteerd wordt. Daarbij maken ze strategische keuzen, met zo nodig aandacht voor de samenhang in het systeem (stad/landelijk gebied), synergie met andere ruimtelijke ontwikkelingen, prioriteiten en de rolverdeling.

Waar het relevant is, geven provincies deze gezamenlijke strategie voor ruimtelijke adaptatie op het gebied van wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen een plaats in de bredere regionale klimaatadaptatiestrategieën van de NAS. De regionale klimaatadaptatiestrategieën bevatten onder meer de ruimtelijke consequenties van de klimaatopgave voor de inrichting van de fysieke leefomgeving. Deze consequenties landen in de huidige structuurvisies en plannen en de toekomstige Omgevingsvisies, Omgevingsplannen en Omgevingsprogramma’s.

Vraag 5

Op welke wijze zijn naar uw mening overheden en private partijen aanspreekbaar door bijvoorbeeld burgers op hun bijdrage? Op welke wijze wordt beoordeeld of klimaatbestendigheid afdoende is geborgd in beleid en regelgeving? Op welk moment is wie politiek afrekenbaar op klimaatbestendigheid? En in juridische zin?

Antwoord 5

Overheden hebben gezamenlijk afgesproken dat ze uiterlijk in 2019 een stresstest uitvoeren om inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor klimaatextremen. Op basis van dit inzicht gaan overheden individueel of gezamenlijk beleid ontwikkelen om deze kwetsbaarheden aan te pakken. Na vaststelling van het beleid zullen instrumenten (bijvoorbeeld regelgeving) worden ingezet en/of fysieke ingrepen worden getroffen om het beleid te verwezenlijken.

Over dit beleid wordt door de bestuurders van gemeenten, waterschappen en provincies (politiek) verantwoording afgelegd in de gemeenteraden, algemene besturen of provinciale staten. Het beleid wordt vastgelegd in plannen, bijvoorbeeld een Omgevingsvisie, -plan of -programma.

Vraag 6

Worden er vanwege het uitvoeren van dit Deltaprogramma en de ambitie van een klimaatbestendige inrichting wijzigingen in de Omgevingswet of de vier onderliggende besluiten doorgevoerd via het Invoeringsspoor (Invoeringswet en -besluit)? Zo ja, welke? Waar «landt» de verkenning over de vraag of aanvullende (bouw)regelgeving nodig is? Hoe wordt de ruimte voor voldoende maatwerk ingevoegd? Hoe wordt de Kamer betrokken bij de uitwerking van eventuele aanpassingen in de bouwregelgeving?

Vindt u dat het onderdeel aanvullende bouwregelgeving en de uitwerking van wetten en regels op het gebied van ruimtelijke adaptatie op democratische wijze langs de Kamer(s) moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 6

Nee, er worden nu geen wijzigingen in de Omgevingswet doorgevoerd via het Invoeringsspoor vanwege het uitvoeren van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Wel zal onderzoek worden gedaan of aanvullende bouwregelgeving nodig is inclusief eventueel maatwerk. Mocht dit het geval zijn dan zal dat in regelgeving worden verankerd. Hierbij zal de Kamer op de gebruikelijke wijze worden betrokken.

Vraag 7

Wordt bij verantwoordelijkheid van gemeenten en die van waterschappen de vraag meegenomen of er voldoende menskracht, kennis en kunde en financiële middelen zijn om de mogelijkheden van bestaande regelgeving te kunnen benutten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Uit de Tussentijdse Evaluatie Ruimtelijke Adaptatie uit begin 2017 blijkt dat voldoende menskracht en kennis inderdaad een aandachtspunt is. De inzet van capaciteit en middelen blijft een verantwoordelijkheid van gemeenten, waterschappen en provincies zelf. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is afgesproken dat er binnen het deltaprogramma RA een netwerk voor kennisdeling wordt opgezet (Platform Samen Klimaatbestendig) met als doel het delen van praktijkkennis tussen decentrale overheden onderling en met private professionals die lokaal en regionaal werken aan ruimtelijke adaptatie. Op die manier hoeft niet overal het wiel opnieuw te worden uitgevonden.

Vraag 8

Hoe beoordeelt u de drie adviezen en de signalering die de Deltacommissaris voorlegt?

Antwoord 8

Ik ken de adviezen van de Deltacommissaris en begrijp de wens voor middelen voor ruimtelijke adaptatie, rivierverruiming en zoetwatermaatregelen. Naast deze onderwerpen vragen ook medicijnresten in het oppervlaktewater, agrarisch waterbeheer en waterkwaliteit om de inzet van middelen. Ik ben nu bezig om al deze vraagstukken in kaart te brengen en wil dan een zorgvuldige afweging maken, die ik begin volgend jaar aan u presenteer.

Vraag 9

Kunt u aangeven hoe vaak deze supercells in Nederland tot op heden zijn voorgekomen en in welke jaren dat geweest is?

Antwoord 9

Het optreden van supercells leidt het KNMI af uit een handmatige analyse van radarbeelden, maar tot op heden wordt dit niet gearchiveerd als parameter. Uit onderzoek blijkt dat bij een hoog vochtgehalte in de atmosfeer buien explosief kunnen ontwikkelen en vaker voorkomen.

Het KNMI meet dat het aantal dagen met een hoog vochtgehalte (dauwpunttemperatuur) de laatste 40 jaar toeneemt, samenhangend met de oplopende temperatuur. Sinds 2000 is sprake van een opvallend hoog aantal zware buien (zie antwoord vraag 20).

Vraag 10

Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) weerscenario’s voor 2050 en verder kan maken, terwijl het niet eens kan aangeven of er deze winter een Elfstedentocht komt?

Antwoord 10

Weer heeft vanwege het timing-aspect een voorspelbaarheidshorizon in de orde van enkele weken. Klimaatscenario’s voor 2050 en verder worden bepaald door geleidelijke veranderingen in de processen die het dagelijkse weer bepalen, zoals mondiale opwarming en de ligging van grootschalige atmosferische circulatiepatronen. Hierin zien we sinds het midden van de vorige eeuw geleidelijke en structurele veranderingen door de toename in de concentratie broeikasgassen, waarmee modelmatig toekomstprognoses kunnen worden gemaakt. Deze prognoses betreffen de verandering van toekomstig weer in statistische zin.

Vraag 11

Kunt u aangeven of de uitspraak «de verwachte weersveranderingen lijken zich sneller te voltrekken dan gedacht» gebaseerd is op gedane metingen of op de glazen–bolvoorspellingen van het KNMI?

Antwoord 11

Het Nederlandse klimaat kenmerkt zich door grote jaarlijkse variaties in neerslag, waardoor trends pas na langere tijd zichtbaar zijn. Niettemin is er in de periode na 2000 een opvallend hoog aantal zware buien voorgekomen, met neerslagintensiteiten die volgens modelberekeningen passen bij een hogere temperatuur dan nu. Mogelijk is dit een indicatie van processen die de vorming van zware buien bepalen en die tot op heden nog niet volledig in de modellen verwerkt zijn.

Vraag 12

Hoe verhoudt het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie zich tot de NAS? Is het Deltaplan een onderdeel van de NAS?

Antwoord 12

In de Nationale klimaatadaptatie strategie (NAS) van eind 2016 wordt een volledig overzicht gegeven van het Nederlandse beleid ten aanzien van klimaatadaptatie, dus inclusief hetgeen al sinds 2010 in het Deltaprogramma gebeurt op het gebied van waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie.

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie heeft als doel de aanpak van een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting te versnellen en te intensiveren. Het Deltaprogramma kijkt daarbij naar de (ruimtelijke) maatregelen om de gevolgen van wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen te beperken.

In het Uitvoeringsprogramma van de NAS zullen de thema’s aan bod komen die in het Deltaprogramma nog niet worden opgepakt (denk bijvoorbeeld aan het voorkomen van ziektes en effecten op arbeidsproductiviteit). Dat maakt het plaatje compleet over de volle breedte van klimaatadaptie. Het Deltaprogramma en het Uitvoeringsprogramma van de NAS zijn dus complementair aan elkaar.

Vraag 13

In hoeverre zijn ook marktpartijen en kennisinstellingen betrokken bij de totstandkoming van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptie en wat is er met hun expertise gedaan?

Antwoord 13

In de voorbereiding op het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is op diverse momenten betrokkenheid geweest van bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, burgerinitiatieven en andere organisaties. In februari en maart 2017 hebben er vijf regionale bijeenkomsten en twee thematische rondetafelbijeenkomsten plaatsgevonden. Daarnaast heeft het netwerk van maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen van het Ministerie van IenM, het OIM (Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu), een advies uitgebracht. Verder waren ook kennisinstellingen zoals het KNMI, de STOWA, Stichting RIONED en Deltares betrokken. Tot slot is er gebruik gemaakt van het advies van de Adviescommissie Water (AcW) die in mei 2017 heeft geadviseerd over wateroverlast. Alle inbreng is meegenomen in de totstandkoming van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie.

Vraag 14

Waarom vinden de betrokken partijen de aanpak van waterbeschikbaarheid niet altijd even urgent, wat in sommige gevallen tot vertragingen leidt? Hoe vaak heeft het in 2016 tot vertraging geleid, welke consequenties had het en hoe kunnen deze vertragingen worden voorkomen?

Antwoord 14

Gebrek aan urgentie speelt met name in gebieden waar op dit moment geen watertekorten zijn, zoals gebieden met grote zoetwatervoorraden. De vertraging heeft betrekking op de mijlpaal 2021 als waterbeschikbaarheid landsdekkend ingevuld moet zijn. Op dit moment zijn er dus nog geen consequenties. Als vertraging speelt op plekken waar grote zoetwater knelpunten (gaan) spelen dan wordt dit bestuurlijk besproken in het landelijke Bestuurlijk Platform Zoetwater en de nationale stuurgroep Deltaprogramma onder leiding van de Deltacommissaris.

Vraag 15

Tot welke resultaten heeft het stimuleren van initiatieven van particulieren voor vergroening in steden en het vasthouden van water in 2016 geleid en welke financiële middelen zijn hier beschikbaar voor gesteld?

Antwoord 15

Diverse gemeenten stimuleren initiatieven van particulieren om klimaatadaptieve maatregelen te nemen in steden. Het betreft dan vooral zogenaamde afkoppel-subsidies, waarbij hemelwater wordt losgekoppeld van het rioolstelsel en verwerkt wordt op eigen perceel en subsidies om tuinen en daken te vergroenen zodat het watervasthoudend vermogen wordt vergroot en hittestress wordt tegengegaan. Steeds meer gemeenten en ook enkele waterschappen zetten stimuleringsregelingen in om klimaatadaptieve maatregelen te bevorderen.

Vanuit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zijn hiervoor geen financiële middelen beschikbaar gesteld, aangezien het betrekken van burgers primair een taak van gemeenten is. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stimuleert via «De Watercoalitie» wel de samenwerking van partijen die een bijdrage leveren aan het stimuleren van klimaatvriendelijke tuinen van particulieren, zoals gemeenten en waterschappen met tuincentra en hoveniers. Ook hierbij worden geen concrete uitvoeringsmaatregelen bekostigd. Tevens wordt met het programma «Ons Water» het waterbewustzijn in Nederland gestimuleerd waarbij praktische tips worden gegeven om huis en tuin regenbestendig te maken. Van 18–25 oktober 2017 was de Week van Ons Water. Die had als onderwerp hoe Nederland wordt beschermd tegen overstromingen en regen en over wat mensen zelf kunnen doen. Er zijn tal van leerzame en verrassende activiteiten door heel Nederland georganiseerd. Naast deze initiatieven om particulieren te stimuleren heeft het Ministerie van IenW de afgelopen 3 jaar via het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie geld beschikbaar gesteld. Dit stimuleringsprogramma ondersteunt overheden, belangengroepen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen bij het integreren van water en klimaat in ruimtelijke (her)ontwikkelingen. Het programma deelt ervaringen en kennis van alle betrokken partijen, onder meer door het organiseren van thematische bijeenkomsten. Bovendien investeert het stimuleringsprogramma in impactprojecten en living labs.

Vraag 16

Welke stappen worden genomen in 2017 om de zoetwaterbeschikbaarheid in Nederland nog beter in beeld te krijgen? Op welke wijze worden nieuwe gebieden of specifieke locaties onderzocht die ook geschikt zouden kunnen zijn voor drinkwaterwinning?

Antwoord 16

In 2017 ligt de nadruk op de transparantiefase van waterbeschikbaarheid: het in beeld brengen hoe de situatie nu is en in de toekomst gaat veranderen. Op rijksniveau (hoofdwatersysteem Rijkswaterstaat) en in de regio lopen tientallen pilots. De koppeling tussen hoofdwatersysteem en regio’s wordt op 150 zogenaamde uitwisselpunten kwantitatief uitgewerkt en gevisualiseerd. De totale voortgang wordt elk half jaar als ijkmoment besproken in het Bestuurlijk Platform Zoetwater. Drinkwaterwinning is hier onderdeel van. Als vervolg op de transparantiefase volgt de optimalisatiefase, waarin ook maatregelen voor (nieuwe) drinkwaterwingebieden onderdeel kunnen zijn.

Vraag 17

Waarom voelen partijen die specifiek zijn betrokken bij grote zoetwatervoorraden, zoals het IJsselmeer en het Hollandsch Diep, minder urgentie om de waterbeschikbaarheid uit te werken? Hoe kunnen zij hier toch toe worden opgeroepen?

Antwoord 17

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 18

Kan worden toegelicht wanneer bekend wordt welke financiële bijdrage van andere partners van het Deltaprogramma, zoals de provincies, verwacht kan worden?

Antwoord 18

De verwachting dat er middelen van andere partners dan Rijk en waterschappen (zoals provincies) in het Deltaprogramma beschikbaar komen, is gebaseerd op ervaringen in het verleden en in lopende projecten. Dergelijke afspraken kunnen bijvoorbeeld tot stand komen in interbestuurlijke overleggen in het kader van het MIRT of bijvoorbeeld bij nieuw te sluiten bestuurlijke overeenkomsten. Zo loopt er nu een proces om tot een lange termijn ambitie voor de rivieren te komen. Indien bijdragen van andere partners worden afgesproken, dan wordt daarover in het Deltaprogramma gerapporteerd.

Vraag 19

Kunt u aangeven hoeveel geld en fte zich bezighouden met het onderzoek Haagse Hitte en kunt u aangeven waar de hitte-eilanden in de stad zich bevinden?

Antwoord 19

Dit is mij niet bekend, het Ministerie van IenW is niet betrokken bij het onderzoek Haagse Hitte.

Vraag 20

Kunt u een top 10 geven van de hevigste buien dan wel stormen in Nederland?

Antwoord 20

I. Ranglijst stormen

De onderstaande tabel is samengesteld op basis van een analyse van de meetgegevens van dertien KNMI-landstations in de periode 1962–2016. De rangorde is gebaseerd op de zwaarte van de storm, gemiddeld over Nederland.

Rang

Datum

1

25 januari 1990

2

3 januari 1976

3

26 februari 1990

4

13 november 1972

5

18 januari 2007

6

27 oktober 2002

7

2 april 1973

8

13 januari 1993

9

27 november 1983

10

28 oktober 2013

II. Ranglijst piekneerslagintensiteit (uursom)

Onderstaande grafiek toont de neerslagstatistieken van circa 30 meetlocaties. De neerslagstatistiek geeft de kans (over het totaal onderzochte aantal uren) (X-as) op een bepaalde gemeten (klok)uursom aan neerslag (in mm) (Y-as). De blauwe lijn betreft de periode 1951–1999, in de grijze lijn zijn deze uursommen met 15% verhoogd. De rode lijn betreft de periode 2000–2016. De grafiek toont tevens de 8 hoogst gemeten uursommen van meer dan 50 mm. Hierin is te zien dat de maximale piekneerslagen na 2000 met ca. 25% zijn toegenomen ten opzichte van maximaal gemeten uursommen in de periode voor 2000.

Vraag 21

Wordt in overleg met de Deltacommissaris en betrokken overheden gekeken hoe het belang van ruimtelijke adaptatie beter verankerd kan worden in ruimtelijke procedures, zoals in het kader van de Omgevingswet?

Antwoord 21

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie hebben overheden gezamenlijk afgesproken dat zij de opgaven voor ruimtelijke adaptatie laten landen in de omgevingsvisies. Met het verschijnen van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie en de daarbij horende ambities is de verwachting dat het belang van ruimtelijke adaptatie nog nadrukkelijker wordt meegenomen in ruimtelijke procedures.

De Deltacommissaris heeft de wettelijke taak de voortgang van het deltaprogramma, waaronder deze afspraken over ruimtelijke adaptatie, te bewaken en daarover in het jaarlijkse Deltaprogramma te rapporteren aan de ministers.

Vraag 22

Welke formele rechtsbeschermingsmogelijkheden staan er open voor burgers, als zij van mening zijn dat een bestuursorgaan niet handelt in overeenstemming met het Deltaplan?

Antwoord 22

In het kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie hebben overheden gezamenlijk afspraken gemaakt, o.a. over het inzichtelijk maken van kwetsbaarheden voor weerextremen en het ontwikkelen van beleid om deze kwetsbaarheden aan te pakken. Dit beleid wordt door overheden vastgelegd in plannen, bijvoorbeeld in een Omgevingsvisie, -programma of -plan. Burgers hebben de mogelijkheid zienswijzen kenbaar te maken tegen ontwerpen van deze plannen.

Na vaststelling van het beleid zullen deze overheden instrumenten inzetten en/of fysieke ingrepen treffen om het beleid te verwezenlijken. Daarvoor zullen bestuursorganen besluiten vaststellen. Belanghebbenden kunnen tegen deze besluiten bezwaar en/of beroep instellen als deze rechtsbeschermings-mogelijkheden open staan.

Vraag 23

Kunt u aangeven in hoeverre het inbouwen van airconditioning in woningen onderdeel is van het hittestressbeleid? Hoeveel overheidsgeld is hiermee gemoeid? Indien dit niet van toepassing is, waarom wordt dit niet gestimuleerd?

Antwoord 23

Het inbouwen van airconditioning is geen onderdeel van het hittestressbeleid vanuit het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. Het koelen van gebouwen door middel van airconditioning is wel een advies dat door het RIVM wordt gegeven om hitte tegen te gaan. De afweging om al dan niet airconditioning aan te leggen ligt bij eigenaren of gebruikers van gebouwen zelf.

Vraag 24

Kunt u verklaren hoe het kan dat er in het Deltaprogramma beleid wordt gevoerd om de wateroverlast door de steeds frequentere en hevigere buien op te vangen en tegelijkertijd om de droogte tegen te gaan?

Antwoord 24

Hevigere buien en droogte zijn twee los van elkaar staande fenomenen die soms vragen om een eigen aanpak. Vaak zijn watertekort en wateroverlast echter twee kanten van dezelfde medaille; oplossingen voor droogte bieden soms ook een oplossing voor wateroverlast. Om de problemen in samenhang op te lossen zijn ze onderdeel van één Deltaplan.

Vraag 25

Kunt u aangeven wanneer onze burgers geïnformeerd worden over de verhoogde vluchtroutes in hun omgeving?

Antwoord 25

Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie bevat op blz. 125 schetsen van mogelijke inrichtingen op wijk en regionaal schaalniveau die bij kunnen dragen aan het beperken van de nadelige effecten van wateroverlast, hitte en droogte. Deze schetsen dienen als voorbeeld. Verhoogde vluchtroutes kunnen onderdeel zijn van de inrichting van een gebied. Een voorbeeld hiervan zijn de hoogwatervrije vluchtroutes in de Noordwaard. De gemeente Werkendam heeft de hoogwatervrije vluchtroutes opgenomen in het «Draaiboek Hoogwater Noordwaard». De website van de gemeente bevat tips voor de bewoners over wat te doen bij een evacuatie.

Vraag 26

Op welke wijze wordt er, in het geval grotere systeemveranderingen nodig zijn, voor gezorgd dat bestuursorganen niet gaan wachten op meekoppelkansen en wordt voorkomen dat geen-spijtmaatregelen achterwege blijven? Op welke wijze is dit vastgelegd of geborgd?

Antwoord 26

Door het uitvoeren van stresstesten worden de risico’s in kaart gebracht. Hierdoor is inzichtelijk waar maatregelen moeten worden genomen en hoe urgent die zijn. Meekoppelkansen met andere ingrepen in de ruimtelijke inrichting worden bij voorkeur benut, maar soms kan het ook nodig zijn om specifiek voor ruimtelijke adaptatie maatregelen te treffen. Welke maatregelen worden genomen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op lokaal en regionaal niveau moet die afweging moet worden gemaakt. Het Rijk kan die lokale afweging niet maken en daardoor niet afdwingen. Door monitoring wordt het uitblijven van het nemen van maatregelen wel inzichtelijk. Mocht blijken dat dit risico inderdaad optreedt dan kunnen hierover in een toekomstige Deltaplan afspraken worden gemaakt.

Vraag 27

Hoe verhoudt het gegeven dat op verschillende plekken wordt verwezen naar het vastleggen van afspraken in de omgevingsvisie, zich tot het vormvrije karakter van de omgevingsvisie, zoals dat is vastgelegd in de Omgevingswet?

Antwoord 27

Het klopt dat de omgevingsvisies onder de Omgevingswet een vormvrij karakter krijgen. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën uit het Deltaprogramma 2015 de afgelopen jaren verwerkt in hun beleids- en beheersplannen. Voor gemeenten gaat het vooral om het borgen van het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie in structuurvisies, bestemmingsplannen, rioleringsplannen en beheer- en onderhoudsplannen. De Omgevingswet verplicht Rijk, provincies en gemeenten om integrale omgevingsvisies op te stellen, met strategische hoofdkeuzes voor de fysieke leefomgeving. Dit biedt een uitgelezen mogelijkheid om de opgaven van het Deltaprogramma, waaronder die voor Ruimtelijke adaptatie te verbinden met andere maatschappelijke opgaven. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie hebben overheden gezamenlijk afgesproken dat zij de opgaven voor ruimtelijke adaptatie laten landen in de omgevingsvisies.

Vraag 28

Hoe wordt geborgd dat natuur- en klimaatbuffers deel uitmaken van (verkenningen naar) klimaatbestendige oplossingen? Kan een verplichte toets meegenomen worden in de Invoeringswet?

Antwoord 28

Het formuleren van beleid en maatregelen voor klimaatbestendige oplossingen is lokaal en regionaal maatwerk. Het is primair aan gemeenten en provincies, in het kader van hun verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke inrichting, om te bepalen welke oplossingen het meest passend zijn. Natuur- en klimaatbuffers kunnen daar onderdeel van zijn. De waterbeheerders (waterschappen en RWS) worden door gemeenten en provincies betrokken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen en visies, onder andere door de watertoets.

Vraag 29

Is het de bedoeling dat voor de duidelijkheid en leesbaarheid, aanvullende instructieregels via het Invoeringsbesluit in het Omgevingswetstelsel worden opgenomen, zodat dit ook daadwerkelijk in regelgeving is vastgelegd?

Antwoord 29

Nee. Het opnemen van instructieregels zou betekenen dat er een noodzaak is om vanuit het Rijk te sturen. Voor ruimtelijke adaptatie dragen overheden een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Door met elkaar samen te werken in het kader van het deltaprogramma wordt de opgaven voor ruimtelijke adaptatie aangepakt. Centrale sturing past daar niet bij.

Naar boven