Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 september 2018
Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezegging om uw Kamer te informeren over
de status van overheidsentiteiten in het financieel toezicht op de landen. Deze toezegging
heb ik gedaan tijdens het wetgevingsoverleg over de verantwoordingsstukken koninkrijksrelaties
op 21 juni 2018 (Kamerstuk 34 950 IV, nr. 8), na vragen van het lid Bosman (VVD).
Aanwijzing Curaçao 2012
Aanleiding voor de vragen van het lid Bosman is de aanwijzing van 13 juli 2012 van
de rijksministerraad aan het bestuur van Curaçao. Onderdeel 9 van de aanwijzing luidde
«het per 1 september 2012 opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak om de vermogens
van de overheidsvennootschappen op middellange termijn weer financieel gezond te maken».
Na kroonberoep van Curaçao en een uitspraak van de Raad van State is dit onderdeel
uit de aanwijzing verwijderd. Hierdoor is volgens het lid Bosman het beeld ontstaan
dat overheidsentiteiten geen onderdeel zijn van het financieel toezicht.
In haar uitspraak heeft de Raad van State over bovengenoemd onderdeel 9 van de aanwijzing
geconcludeerd dat artikel 19 van de Rijkswet financieel toezicht (Rft) een specifieke
regeling geeft ter verbetering van het financiële beheer, waaronder de corporate governance
van overheidsentiteiten. Op grond van dat artikel kan de toezichthouder een aanbeveling
geven, maar betreffende bepaling geeft geen aanwijzingsbevoegdheid. Een aanwijzing
op grond van artikel 17 van de Rft kan zich uitstrekken tot voornemens op het gebied
van vervreemding en verkrijging van deelnemingen en de uitvoering van het dividendbeleid
voor zover deze betrekking heeft op het voldoen aan de normen van artikel 15 van de
Rft. Dat was in onderdeel 9 echter niet aan de orde, omdat het maatregelen betrof
over de financiële toestand van de desbetreffende ondernemingen zelf. Genoemd onderdeel
van de aanwijzing is daarom komen te vervallen.
Status overheidsentiteiten in het financieel toezicht op de landen
Op grond van de Rft is rechtstreeks toezicht op overheidsentiteiten dus niet mogelijk.
Bij de beoordeling van de Landsbegroting wordt echter wel de collectieve sector betrokken.
Als een overheidsentiteit tot de collectieve sector behoort, wordt deze daarom wel
degelijk meegenomen in het financieel toezicht.
Concreet betekent dit dat het College financieel toezicht (Cft) nagaat in hoeverre
overheidsentiteiten een risico of een positieve impuls kunnen zijn voor de begroting.
Dit gebeurt op basis van informatie over de overheidsentiteiten die het Cft via het
land ontvangt. In de praktijk komt het vaak voor dat deze informatie niet of niet
tijdig wordt verstrekt. Inmiddels vraagt het Cft de jaarrekeningen daarom standaard
op met een artikel 8 verzoek (waarin de informatieplicht van de landen richting het
Cft is geregeld). Overigens delen sommige overheidsentiteiten hun jaarrekeningen rechtstreeks
met het Cft.
Op grond van de Rft, zijn verder ook begrote dividendopbrengsten van overheidsentiteiten
onderdeel van de begrotingsbeoordeling. Overheidsentiteiten met een belangrijke maatschappelijke functie kunnen bovendien verstrekkende
gevolgen hebben voor de Landsbegroting, bijvoorbeeld als de overheid moet ingrijpen
wanneer entiteiten in financiële problemen komen. Dit kan er vervolgens toe leiden
dat de normen van de Rft niet worden behaald.
Tot slot maakt het beleid van het land ten aanzien van de overheidsentiteiten onderdeel
uit van het financieel beheer. Overheidsentiteiten worden dus door het Cft ook op
deze wijze meegenomen in het financieel toezicht.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops