Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725-X nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725-X nr. 9 |
Vastgesteld 20 juni 2017
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Defensie over het jaarverslag van 17 mei 2017 inzake het Ministerie van Defensie 2016 (Kamerstuk 34 725 X, nr. 1).
De Minister van Defensie heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Ten Broeke
De griffier van de commissie, De Lange
1
Klopt het dat u met de aanpassingen ten opzichte van de geplande investeringen in 2016, die «noodzakelijk» waren om het totaal aan investeringsbehoeften binnen de financiële kaders te brengen, een nóg grotere boeggolf aan investeringen creëert dan de reeds bestaande? Klopt het dat deze boeggolf alleen maar oplosbaar is door projecten te schrappen, te verkleinen, nog verder in de tijd te verplaatsen of door middel van extra budget? Welke aanvullende maatregelen neemt u om verdere groei van deze boeggolf te voorkomen teneinde noodzakelijke vervangingsinvesteringen tijdig te kunnen laten starten?
13
Kunt u per krijgsmachteenheid aangeven welke materiële onderdelen de komende vijf jaren vervangen moeten worden? En de komende tien jaar? Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
25
Welke aanvullende financiële maatregelen zijn nodig om de benodigde vervangingsinvesteringen te realiseren ten behoeve van de gereedheid op langere termijn?
De investeringsbehoefte voor de benodigde vernieuwingen, instandhoudingsprogramma’s en vervangingen is de komende vijftien jaar groter dan het beschikbare budget. Echter, de mogelijkheden om te voorzien in de benodigde vernieuwingen, instandhoudingsprogramma’s en vervangingen blijven afhankelijk van de beschikbare financiële middelen, en zo ook de toekomstige politieke besluitvorming.
Alle inspanningen zijn erop gericht om de komende jaren te groeien naar de realisatie van het gewenste investeringspercentage. Sinds 2014 stijgt de investeringsquote. Vertraagde (geplande) projecten worden in de regel ingepast binnen het bestaande budget. Belangrijk is daarom de afspraak dat eventueel ongebruikt investeringsbudget kan meeschuiven naar volgende jaren. Investeringen hoeven zo niet te worden geschrapt.
Een overzicht van de actuele moderniserings- en vervangingsprojecten met de daarbij behorende kosten wordt jaarlijks gepubliceerd in het Materieel Projecten Overzicht (MPO). Per krijgsmachtonderdeel betreft het onder meer de volgende projecten:
• CZSK: vervanging van hoofdwapensystemen zoals de onderzeeboten, M-fregatten, mijnenjagers en landingsvaartuigen. Daarnaast vervanging van nagenoeg alle wapens zoals de torpedo (MK46 en MK48), Goalkeeper, 127 MM kanon LCF, Nato Sea Sparrow Missile en Harpoon. Andere eenheden zoals de vier Luchtverdedigings- en Commando Fregatten, Zr.Ms. Johan de Witt en de twee hydrografische opnemingsvaartuigen ondergaan een midlife update.
• CLAS: de vervanging van de operationele wielvoertuigen en kleding, uitrusting en optronica van individuele militairen. Daarnaast upgrades van de belangrijkste wapensystemen zoals de CV-90, de Fennek, de Patriot en de Pantserhouwitser.
• CLSK: vervanging van de jachtvliegtuigen, vervanging en modernisering van de Chinook helikopters, vervanging van de tankervliegtuigen KDC-10 door MRTT en vervanging van de radarsystemen (MPR vervangen door SMART-L). Daarnaast ondergaan de 28 Apaches een midlife update en worden er wapens aangeschaft voor de F-16/F-35 (Infrarood geleide lucht-lucht raket), F-35 (Middel/lange afstandsraket, strategische Lucht-Grond bewapening en tactische bewapening) en Apache (verbetering bewapening).
• Defensiebreed worden de operationele voorraden voor inzet aangevuld.
2
Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat slechts een deel van de eenheden operationeel gereed is. In Bijlage 8 (p.142) wordt gesteld wat betreft de eerste hoofdtaak dat deze doelstelling uitgaat van de inzet van alle beschikbare middelen en dat Defensie in 2016 met beperkingen aan deze inzetbaarheidsdoelstelling heeft kunnen voldoen. Welke beperkingen betreft dit? Welke risico's brengen deze beperkingen met zich mee? Hoe lang blijft deze situatie nog voortbestaan?
14
Welke beperkingen heeft de krijgsmacht ten aanzien van de eerste hoofdtaak? Hoe verklaart u dat de eenheden niet kunnen worden ingezet voor taken in het kader van de tweede hoofdtaak (vaak relatief laag in het geweldsspectrum) en wel voor de eerste hoofdtaak (in het hoogste deel van het geweldsspectrum)? Kunt u aangeven welke risico's dit met zich meebrengt, een en ander ook in relatie met de stelling op blz. 143 met betrekking tot de beperkte inzetbaarheid voor de tweede hoofdtaak dat de beperkingen vooral gerelateerd zijn aan «bepaalde (en vooral hoge) dreigingsniveaus»?
78
Welke beperkingen worden specifiek bedoeld bij de eerste inzetbaarheidsdoelstelling? Anders geformuleerd: wat kan de krijgsmacht binnen deze doelstelling niet wat eigenlijk wel zou moeten?
Voor het behalen van de inzetbaarheidsdoelstellingen moeten eenheden beschikbaar en organieke operationeel gereed (OG) zijn volgens een vastgestelde norm. Bij een aantal eenheden is dat niet het geval. Deze eenheden kennen beperkingen. Deze beperkingen hebben voornamelijk betrekking op (gevechts)ondersteuning (combat support (CS) en combat service support (CSS)), op de geoefendheid en op de materiële gereedheid. Zoals bekend kan de krijgsmacht bij gelijktijdige inzet op land, ter zee, en in de lucht of ter verdediging van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied, niet of niet volledig voorzien in de eigen (gevechts)ondersteuning, tenzij het gaat om een missie in hetzelfde operatiegebied. Hierbij gaat het vooral om vuursteun, medische ondersteuning, bevoorradings-, communicatie- en informatiecapaciteit.
Langdurige (en eenzijdige) inzet heeft per definitie gevolgen voor de operationele gereedheid (OG). Eenheden houden zich dan immers bezig met slechts een beperkt deel van hun totale organieke takenpakket en materieel slijt sneller dan gepland. Bij eenheden die relatief veel aan specifieke missies deelnemen, zijn deze effecten op de OG het grootst. Wanneer een kritieke ondergrens wordt bereikt, zoals wordt aangegeven door de betreffende operationele commandant, kan de inzet voor specifieke missies tijdelijk opgeschort worden om de organieke OG te herstellen. Let wel, inzet is de core business van Defensie. Ook tekorten aan gespecialiseerd personeel kunnen van invloed zijn op de operationele gereedheid.
Uiterlijk 2021 zal de basisgereedheid van de krijgsmacht op orde zijn gebracht. Zoals hierboven uiteengezet, is het totale gereedstellingsproces mede afhankelijk is van de inzet van eenheden, voldoende en toereikende (gevechts)ondersteuning evenals ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
3
Hoeveel persberichten zijn er door het Ministerie van Defensie in 2016 verstuurd?
In 2016 heeft het Ministerie van Defensie 71 persberichten verstuurd.
4
Op welke wijze is de doelstelling uit de begroting 2016 ingevuld om de IT te versterken als onderdeel van de operationele aansturing en de ondersteuning van de krijgsmacht? Hoeveel extra IT-ers heeft Defensie aangetrokken met de aanvullende middelen?
Uit de intensivering in de begroting 2016 is een bedrag van € 14,2 miljoen vanaf 2017 beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van onderhoud aan de IT-infrastructuur met als doel de generieke IT te versterken. De middelen zijn toegevoegd aan de reguliere budgetten. Er is niet bijgehouden hoeveel extra IT-ers van de aanvullende middelen zijn aangetrokken. Verder is voor de specifieke IT structureel € 5 miljoen toegevoegd, met name voor beter onderhoud van de (wapen-) systeemsimulatoren.
5
Op welke wijze is in 2016 de doelstelling uit de begroting 2016 om de interne controlfunctie te versterken ingevuld?
De controlfunctie is onder meer versterkt door nieuwe afspraken te maken over de betrokkenheid van de financiële functie in het planproces. Zo wordt de financiële functie eerder betrokken in dat proces; de betrokkenheid krijgt nu meer expliciet vorm door de invoering van de zogenaamde comptabele paraaf op documenten op basis waarvan besluiten worden genomen met financiële gevolgen. Voorts zijn nieuwe afspraken gemaakt over het hanteren van een aantal financiële instrumenten in de planvorming en de begrotingsuitvoering binnen Defensie: afgesproken is een kosten-batenanalyse uit te voeren voor de grote materieelprojecten, er is een nieuwe ramingsmethodiek ontwikkeld en de spelregels rondom risicomanagement en risicobeheersing zijn geëvalueerd en opnieuw vastgesteld.
6
Is het volledige in 2016 toegevoegde budget voor de versterking van de basisgereedheid aan het beoogde doel besteed? Zo nee, waaraan is het geld dan wel besteed?
7
Kunt u inzicht geven waar de additionele middelen ter versterking van de basisgereedheid (€ 90 miljoen) voor 2016 aan zijn besteed, onderverdeeld in versterking van de materiële gereedheid, versterking van de personele gereedheid, geoefendheid, ondersteuning en Very High Readiness Joint Task Force (VJTF)?
Het toegevoegde budget is besteed conform de afspraken die in de begroting 2016 zijn gemaakt. Onderstaand de verdeling van de besteding in 2016.
(in mln. euro) |
|
---|---|
2016 |
|
Verhogen materiële gereedheid |
45 |
Verhogen personele gereedheid |
22 |
Verhogen geoefendheid en VJTF |
11 |
Overige ondersteuning en bedrijfsvoering |
12 |
Verhogen investeringsbudget |
130 |
Totaal |
220 |
Intensivering BIV |
60 |
7
Kunt u inzicht geven waar de additionele middelen ter versterking van de basisgereedheid (€ 90 miljoen) voor 2016 aan zijn besteed, onderverdeeld in versterking van de materiële gereedheid, versterking van de personele gereedheid, geoefendheid, ondersteuning en Very High Readiness Joint Task Force (VJTF)?
Zie het antwoord op vraag 6.
8
Hebben de veroudering en onderhoud van B/C systemen en de materiële gereedheid van oudere wapensystemen in 2016 tot onvoorziene hogere onderhoudskosten geleid? Zo ja, hoeveel hoger in 2016 en wat is de prognose voor de komende jaren?
Stijging van exploitatiekosten is afhankelijk van verschillende factoren. Oudere systemen hebben vaak meer onderhoud nodig en reserveonderdelen worden bij ouderdom van een systeem schaarser. Hierdoor nemen exploitatiekosten veelal toe. Afhankelijk van de fase binnen de life-cycle van het systeem wordt bezien of een levensduurverlengende modificatie mogelijk is. Hiermee moeten de exploitatiekosten worden beheerst. Het tijdig vervangen van een systeem voorkomt deze problemen. Anderzijds zijn de exploitatiekosten van nieuwe systemen vaak hoger door het gebruik van nieuwe technologieën. Mede hierdoor is het niet mogelijk deze te kwantificeren en een prognose van de kosten voor de komende jaren te geven.
9
Kunt u inzichtelijk maken hoe het met de instroom van lastig te werven categorieën personeel is gesteld? Worden tekorten op dit gebied ingelopen? U wordt verzocht u beantwoording te staven met cijfers.
Het werven van verschillende (schaarste)categorieën personeel is en blijft lastig. In de Personeelsrapportage 2016 is een volledig cijfermatig overzicht van deze categorieën opgenomen.
10
Welke mogelijkheden ziet u om de investeringsquote omhoog te brengen tot 20% conform de NAVO-richtlijn? Hoe groot acht u de kans dat de doelstelling voor 2017 daadwerkelijk gehaald gaat worden, gezien het beeld van de afgelopen jaren waarin doelstellingen niet zijn gehaald? En hoe groot acht u de kans dat de 20 procent wordt bereikt in de komende jaren? U wordt verzocht uw beantwoording van een toelichting te voorzien.
72
Heeft het niet halen van de investeringsquote in 2016 nog altijd te maken met personele beperkingen? Graag een toelichting.
Zoals bekend, heeft Defensie verbeteringen doorgevoerd om de voorzien in-keten soepeler te laten lopen en initiatieven ontplooid om onderrealisatie op de investeringen terug te dringen (Kamerstuk 34 300 X, nrs. 115 en 89). De meest recente verwachting over de ontwikkeling van de investeringsquote is weergegeven in de begroting 2017. Sinds 2014 stijgt de investeringsquote jaarlijks met een procentpunt. Voorts is de realisatie van de verplichtingenstand in 2016 hoger dan initieel begroot en komt uit op ruim € 2,5 miljard. Dit is positief voor de realisatie van de investeringsquote in de komende jaren. Defensie streeft er naar om op termijn gemiddeld ten minste 20 procent van het uitgavenbudget te besteden aan investeringen. Daarbij geldt dat de realisatie van de investeringsquote in enig jaar lager of hoger kan uitkomen, bijvoorbeeld door veranderende verwervingsstrategieën, wijzigende behoeftestellingen of vertraging in het sluiten van contracten of het leveren van materieel.
De realisatie van de investeringsquote in 2016 wordt bepaald door verplichtingen die in eerdere jaren zijn aangegaan. De effecten van personele beperkingen in de verwervingsketen ijlen omm die reden nog enige tijd na.
11
Wat zijn de concrete, praktische, effecten van het niet behalen van het investeringsbudget van 20% conform de NAVO-richtlijn sinds 2010 voor de inzetgereedheid van eenheden? U wordt verzocht uw beantwoording van een toelichting te voorzien.
De NAVO-richtlijn van 20 procent is gericht op het handhaven van een gezonde krijgsmacht waarin voldoende vernieuwing plaatsvindt om zo gelijke tred te houden met de veranderende dreigingsomgeving. Door onder meer bezuinigingen en problemen in de voorzien in-keten heeft Defensie lange tijd niet kunnen voldoen aan dit percentage. Dit heeft geleid tot uitstel van vervangingsinvesteringen en grotere onderhoudsinspanningen bij verouderend materieel. Beiden hebben een negatief effect op de materiële gereedheid. Ook heeft dit effect gehad op de technologische voorsprong van de krijgsmacht op tegenstanders.
12
Waarom wordt, met het huidige nationale dreigingsniveau en instabiele wereldbeeld, de islam niet een keer in het jaarverslag genoemd?
Geen enkele geloofsovertuiging wordt in het Jaarverslag genoemd.
13
Kunt u per krijgsmachteenheid aangeven welke materiële onderdelen de komende vijf jaren vervangen moeten worden? En de komende tien jaar? Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Zie het antwoord op vraag 1.
14
Welke beperkingen heeft de krijgsmacht ten aanzien van de eerste hoofdtaak? Hoe verklaart u dat de eenheden niet kunnen worden ingezet voor taken in het kader van de tweede hoofdtaak (vaak relatief laag in het geweldsspectrum) en wel voor de eerste hoofdtaak (in het hoogste deel van het geweldsspectrum)? Kunt u aangeven welke risico's dit met zich meebrengt, een en ander ook in relatie met de stelling op blz. 143 met betrekking tot de beperkte inzetbaarheid voor de tweede hoofdtaak dat de beperkingen vooral gerelateerd zijn aan «bepaalde (en vooral hoge) dreigingsniveaus»?
Zie het antwoord op vraag 2.
15
Welke financiële verhouding hanteert u bij de uitgaven tussen de strijdkrachten? Hoe was die verhouding de afgelopen vijf jaar. Wat is voor u de ideale verhouding?
De krijgsmacht is ingericht conform de nota «In het Belang van Nederland» (bijlage bij Kamerstuk 33 763, nr. 1) om de opgedragen taken zo goed mogelijk uit te voeren. De uitgaven voor de defensieonderdelen zijn daarvan een afgeleide en vindt u in de begroting. Daarvoor is geen blauwdruk of gewenst percentage.
16
Kunt u aangeven welke landen voorop lopen op defensiesamenwerking en welke landen daar binnen de EU minder hard aan trekken?
Alle EU-partners en Navo-bondgenoten doen aan internationale samenwerking, zowel multilateraal, regionaal als bilateraal. Elk land maakt een keuze, als het gaat om welke samenwerkingsvorm en welk verband het meest geschikt is.
De jaarlijkse rapportage over internationale militaire samenwerking die de Kamer op 29 november 2016 heeft ontvangen (Kamerstuk 33 279, nr. 19), gaat in op de bilaterale samenwerking van Nederland met de strategische samenwerkingspartners. Dit betreft België/Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
De brieven van 22 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 127) en 30 oktober 2015 (Kamerstuk 33 279, nr. 16) gaan in op enkele samenwerkingsverbanden op defensiegebied die los staan van de EU en de Navo. Dit zijn onder andere Nordefco (Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden) en de Visegrad-groep (Hongarije, Polen, Tsjechië en Slowakije). Op het gebied van bilaterale samenwerking zijn van belang de bilaterale Frans-Britse samenwerking en de intensieve bilaterale samenwerking van Duitsland met Frankrijk, Nederland, Polen en Roemenië.
17
Is de € 870 miljoen, die tot 2020 oplopend aan de defensiebegroting zal worden toegevoegd, toereikend om de basisgereedheid volledig op orde te brengen?
Oplopend tot 2020 is ongeveer de helft van het extra budget bestemd voor het herstel van de basisgereedheid. Met dit toegevoegde budget kan de basisgereedheid op orde worden gebracht. Dit is een groeipad, waarbij de basisgereedheid in 2021 volledig op orde is. Het gereedstellingsproces is, naast voldoende budget, mede afhankelijk van de inzet van eenheden, voldoende en toereikende (gevechts)ondersteuning evenals de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Voor de gereedheid op lange termijn is het tevens van belang dat de benodigde vernieuwingen, instandhoudingsprogramma’s en vervangingen tijdig worden gerealiseerd en dat hiervoor voldoende budget beschikbaar is.
18
Bent u geslaagd in uw doelstellingen van de nota «In het belang van Nederland» uit 2013 (Kamerstuk 33 763, nr. 1) om duurzaam evenwicht aan te brengen tussen middelen en ambities en daarmee een stabiel fundament te leggen onder de toekomst van de krijgsmacht? Zo nee, hoe groot is de kloof tussen middelen en ambities in de afgelopen jaren geworden?
Met de begroting 2017 is opnieuw een belangrijke stap gezet en kan de basisgereedheid de komende jaren op orde worden gebracht. De aanhoudende verslechtering van de internationale veiligheidssituatie geeft hiertoe ook alle aanleiding, en dat geldt evenzeer voor de afspraken die hierover in Navo- en EU-verband zijn gemaakt.
In mijn brief van 14 februari jongstleden schets ik de lijnen van ontwikkeling die voor de krijgsmacht van belang zijn (Kamerstuk 33 763, nr. 126). Deze vervolgstappen moeten leiden tot een duurzaam gerede en snel inzetbare krijgsmacht. Zij behelzen:
• investeringen om de huidige krijgsmacht te continueren en vernieuwen;
• verbetering van de operationele (gevechts)ondersteuning;
• uitbreiding en modernisering van de slagkracht.
Dit laat uiteraard onverlet dat de mogelijkheden voor de verdere invulling van deze stappen afhankelijk zijn van de beschikbare financiële middelen en de toekomstige politieke besluitvorming daarover.
19
Aangezien u aangeeft dat het op orde brengen van de basisgereedheid mede zal afhangen van de inzet van eenheden, zal u dan, tot de basisgereedheid is hersteld, zo terughoudend mogelijk zijn bij de inzet voor missies?
Inzet behoort tot de kerntaken van Defensie. Inzet voor missies onttrekt voor lange of korte duur personeel en materieel aan het generieke gereedstellingproces. Dit heeft effect op de generieke gereedheid van de hierbij betrokken eenheden. Deze effecten op de gereedstelling en eventuele maatregelen zijn onderdeel van een Artikel 100-brief die uw Kamer bij besluiten over de inzet van militaire eenheden ontvangt.
20
Wat betreft de materiële gereedheid stelt u dat de bemerkingen van de Algemene Rekenkamer (hierna: AR) over de logistieke keten hebben geleid tot verbetering van de leverbetrouwbaarheid van reservedelen, voorraden en brandstoffen. Kunt u aangeven hoe en in welke mate de gereedheid en inzetbaarheid van de eenheden hierdoor zijn verbeterd?
Met het extra toegekende budget zijn en worden meer reserveonderdelen, munitie en brandstof aangeschaft. Er kan meer en op grotere schaal worden geoefend. Dit draagt bij aan het herstel van de basisgereedheid.
De gereedheid en inzetbaarheid van eenheden is afhankelijk van de materiële gereedheid, de personele gereedheid en de geoefendheid. Met het verbetertraject voor de logistieke keten reserveonderdelen is in 2016 een trendbreuk geforceerd in de ketenprestatie van goedkope reserveonderdelen die vaak nodig zijn in het onderhoudsproces. De leverbetrouwbaarheid is gestegen van 30 procent begin 2016 naar 74 procent eind 2016. De toegenomen leverbetrouwbaarheid van goedkope reserveonderdelen is één van de aspecten die van invloed zijn op de materiële gereedheid. De eerste verbeteringen zijn vastgesteld in de materiële gereedheid bij het CLAS (CV90 en wielvoertuigen), CLSK (F-16 en Chinook) en het CZSK (M-fregatten en OPV). Dit zal uiteindelijk samen met verbeteringen in de personele gereedheid en geoefendheid moeten leiden tot een stijging van het aantal operationeel gerede eenheden, zichtbaar in de doelstellingenmatrices van de begroting en het jaarverslag.
21
Wanneer zullen de leverbetrouwbaarheid van goedkope reserveonderdelen en de voorraadbeschikbaarheid weer 100 procent zijn?
Defensie heeft zich niet tot doel gesteld om de leverbetrouwbaarheid en voorraadbeschikbaarheid van goedkope reserveonderdelen te verhogen naar 100 procent. Dit komt omdat de artikelgroep goedkope reserveonderdelen, naast reserveonderdelen die de inzetbaarheid van het materieel beïnvloeden, ook artikelen bevat die geen invloed hebben op de materiële gereedheid, zoals vlaggen en schoonmaakmiddelen. De nadruk in deze groep ligt dan ook op de inzetbaarheidsbepalende reserveonderdelen en bij het samenstellen van de norm is hiermee rekening gehouden. Er wordt toegewerkt naar een herstel van de leverbetrouwbaarheid van de goedkope reserveonderdelen tot de norm van 85 procent medio 2017 en een voorraadbeschikbaarheid van 90 procent.
22
Hoe hoog was het percentage van de leverbetrouwbaarheid van duurdere/grotere reserveonderdelen in 2015 en 2016?
De leverbetrouwbaarheid van duurdere/grotere reserveonderdelen bedroeg eind 2015 31 procent en eind 2016 54 procent. De aandacht verschuift in 2017 en verder van de goedkope reserveonderdelen die vaak nodig zijn in het onderhoudsproces naar de duurdere/grotere reserveonderdelen. Het oplopende budget tot 2021 in het kader van het herstel van de basisgereedheid speelt een belangrijke rol in de verbetering van de leverbetrouwbaarheid van deze groep reserveonderdelen.
23
Is de genoemde leverbetrouwbaarheid een gemiddelde van alle krijgsmachtonderdelen? Kunt u de leverbetrouwbaarheid en de materiële reserves schematisch en per defensieonderdeel uiteenzetten?
Ja. Onderstaand zijn de percentages voor eind 2016 voor de leverbetrouwbaarheid en voorraadbeschikbaarheid van de goedkope reserveonderdelen die vaak nodig zijn in het onderhoudsproces per defensieonderdeel uiteengezet. De KMAR beschikt niet over eigen assortimenten en is voor de ondersteuning afhankelijk van de andere defensieonderdelen.
In % |
Leverbetrouwbaarheid |
Voorraadbeschikbaarheid |
---|---|---|
CDC |
81,5 |
86,3 |
DMO |
68,0 |
78,4 |
CLAS |
72,3 |
76,1 |
CLSK |
75,0 |
86,3 |
CZSK |
74,3 |
75,8 |
24
Kunt u per krijgsmachtonderdeel specifieker dan reeds op pagina 12 van het jaarverslag is gedaan, uitsplitsen op welke wijze de € 79 miljoen voor de basisgereedheid precies is ingezet?
Met de eerste suppletoire begroting 2016 (Kamerstuk 34 485 X, nr. 2) is de artikelsgewijze toedeling van de intensivering basisgereedheid verwerkt en toegelicht per krijgsmachtonderdeel.
25
Welke aanvullende financiële maatregelen zijn nodig om de benodigde vervangingsinvesteringen te realiseren ten behoeve van de gereedheid op langere termijn?
Zie het antwoord op vraag 1.
26
Hoe staat het met de geoefendheid voor het optreden tegen reguliere eenheden in een groot conflict? Is het juist wat de Gezamenlijke Officieren Verenigingen beweren («Landmacht oefent met «oude zooi», Telegraaf, 1 mei 2017) dat er niet alleen een tekort is aan belangrijk en ondersteunend materiaal, maar dat de geoefendheid om op het hoogste geweldsniveau tegen reguliere eenheden op te treden ernstig te kort schiet? Moet dit niet eerst op peil gebracht worden voordat weer aan missies wordt deelgenomen?
Een operationeel gerede eenheid (OG-eenheid) is in internationaal verband in staat op te treden in een grootschalig conflict, van hoog tot laag in het geweldspectrum. Zoals bekend, is het oplossen van de beperkingen onderdeel van het herstel van de basisgereedheid en ook het meerjarig perspectief. De komende jaren is specifiek aandacht voor het beoefenen en trainen van grootschalig optreden in internationaal verband. Voor missies in het kader van de tweede hoofdtaak wordt middels specifieke oefen- en trainingsprogramma’s gezorgd dat eenheden gereed zijn voor hun inzetspecifieke taak.
Het gereedstellingsproces is mede afhankelijk van de inzet van eenheden, voldoende en toereikende (gevechts)ondersteuning evenals ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Voor de gereedheid op lange termijn is het tevens van belang dat de benodigde vernieuwingen, instandhoudingsprogramma’s en vervangingen tijdig worden gerealiseerd en dat hiervoor voldoende budget beschikbaar is.
27
Kunt u de ambities, die er voor 2016 waren voor het herstel van de generieke geoefendheid, nader toelichten en concretiseren? In welke mate heeft u deze ambities kunnen verwezenlijken met de uitgevoerde oefeningen?
Vanaf 2016 is een begin gemaakt met het herstel van de generieke geoefendheid. In het Jaarverslag 2016 op pagina 13 is een overzicht gegeven van de activiteiten in dat kader in 2016. Het herstel van de geoefendheid is mede afhankelijk van de ontwikkelingen in de personele en materiële gereedheid.
28
U noemt een toename van de personele gereedheid bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Hoe zit het bij de andere defensieonderdelen?
De maatregelen bij de KMar maken deel uit van de versterking van de nationale veiligheidsketen uit 2015 onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het CZSK en CLAS zijn betrokken bij de vergroting van de snel inzetbare capaciteit van de Dienst Speciale Interventies. Verder is in dit kader de Unit Interventies Mariniers (CZSK) versterkt.
29
Hoe geeft u inhoud aan de oproep van de Europese Raad van 15 december 2016 dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor haar eigen veiligheid en dat de lidstaten hiertoe, rekening houdend met nationale omstandigheden en juridische verplichtingen, voldoende middelen vrij moeten maken? Zo ja, hoe dan? Vindt u dat u hieraan voldoende invulling geeft?
Tijdens de Europese Raad van 15 december 2016 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1176) hebben de staatshoofden en regeringsleiders bevestigd dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor haar eigen veiligheid en besloten dat daarvoor voldoende additionele middelen moeten worden vrijgemaakt. Voor de EU-lidstaten die ook lid zijn van de Navo, zoals Nederland, gelden hiervoor de Navo-afspraken over defensie-uitgaven. Hogere defensie-uitgaven van Europese landen komen zowel de EU als de Navo ten goede.
Met het oog op deze afspraken heeft het huidige kabinet de dalende trend van defensie-uitgaven een halt toegeroepen en is sinds 2014 oplopend tot 2020 bijna € 900 miljoen aan de defensiebegroting toegevoegd. Hiermee is een stap in de goede richting gezet.
30
Kunt u een schatting geven van hoeveel het zou kosten als Nederland nu besluit de F-35 toch niet meer aan te schaffen?
In 2012 heeft de Algemene Rekenkamer onderzocht wat de gevolgen zouden zijn als Nederland de deelname aan het F-35 programma zou staken (Kamerstuk 26 488, nr. 302). Stoppen met het F-35 programma lag niet voor de hand. Op dat moment heeft Nederland definitief gekozen voor de F-35.
Met de jaarlijkse voortgangsrapportage in maart ontvangt u een verantwoording van de uitgaven. Eind 2016 had Defensie € 1.543 miljoen uitgegeven aan het F-35 programma. Dit is inclusief de Nederlandse deelname van $ 800 miljoen aan de ontwikkelingsfase.
31
Welke gevolgen heeft het later geleverd worden van het Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS)-systeem voor de toekomstige gebruikers daarvan?
Door de latere levering zullen te voet of uitgestegen optredende militairen hun bestaande uitrusting langer moeten blijven gebruiken. De invoering van het Smart Vest, het belangrijkste deelproject onder VOSS, zal naast verbetering van het draagcomfort, de ergonomie en de samenhang van de uitrusting vooral ook de bescherming en communicatiemogelijkheden van de individuele militair verbeteren.
32
Waarom licht u de vooruitgang wat betreft Air-to-Air Refueling (AAR) toe, als het gaat om de vooruitgang die het afgelopen jaar geboekt is op de vier belangrijkste capaciteitsontwikkelingsprogramma’s die de Europese Raad is overeengekomen, maar gaat u niet in op Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS), Governmental Satellite Communication en Cyber Defence? Kunt u dit alsnog doen? Waaruit bestaat de vooruitgang op de andere gebieden?
De vier voornaamste capaciteitsontwikkelingsprogramma’s van het Europese Defensieagentschap (EDA), Strategische tanker capaciteit (Air-to-air refueling), Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS), GovSatCom en Cyber, lopen goed:
• Voor het Multi Role Tanker Transport (MRTT), waarvoor Nederland lead nation is, hebben Nederland en Luxemburg in 2016 een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend voor twee A330 toestellen, inclusief een optie voor zes additionele toestellen. In februari jl. hebben de Ministers van België, Duitsland en Noorwegen een Declaration of Intent getekend om zich bij het project aan te sluiten.
• Wat betreft RPAS neemt Nederland deel aan de user community waarbinnen informatie en best practices worden gedeeld, maar niet aan de capaciteitsontwikkeling voor een nieuwe generatie MALE-UAV, die medio 2025 het licht zou moeten zien.
• Nederland doet niet mee aan het Governmental SatCom-project, omdat Defensie al langlopende contracten heeft waarmee wordt voorzien in militaire satelliet capaciteit. Voor commerciële satelliet capaciteit wordt periodiek een contract afgesloten met de huidige commerciële satellietproviders, waarbij Nederland de markt kritisch volgt, vooral op basis van de prijs. Defensie volgt de ontwikkelingen actief.
– Nederland maakt deel uit van het EU Project Team Cyber (PT Cyber). Het Project Team Cyber bestaat uit vertegenwoordigers van onder andere het EDA, de Europese Commissie, de EU militaire staf, de European Space Agency (ESA) en de lidstaten. Hierin worden de relevante cyber ontwikkelingen besproken, waaronder de projecten op het gebied van capaciteitsontwikkeling. Nederland speelt bij de volgende EDA-projecten op het gebied van cyber een voorname rol:
– Cyber Ranges (virtuele test en opleidingsomgevingen): Nederland is een van de lead nations die zich ervoor inzetten om de capaciteit van bestaande Cyber Ranges in EU-verband te delen. Hierdoor kan deze schaarse opleidings- en trainingsfaciliteit beschikbaar worden gesteld door landen met overcapaciteit aan landen die geen of onvoldoende capaciteit tot hun beschikking hebben. Dit project bevindt zich in een afrondende fase.
– Military Multi-Agent System For Advanced Persistent Threat Detection (MASFAD): Ook in dit project speelt Nederland een leidende rol, met name door de bepalende inbreng van TNO. Dit is een zeer ambitieus project, waarbij gezocht wordt naar mogelijkheden om de complexe Advanced Persistent Threats uit dataverkeer te halen.
– EU Cyber Education and Training: Er is gezamenlijk geïnventariseerd aan welke cyber defence-opleidingen behoefte bestaat en op basis daarvan is een breed scala aan opleidingen ter beschikking gesteld. Omdat Nederland al enkele jaren personeel opleidt tot cyberprofessionals, hebben wij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het samenstellen van het opleidingsaanbod.
33
Hoeveel panden, kantoren, (voormalige) kazernes, dienstwoningen enzovoorts uit de huisvestings- en vastgoedportefeuille van het Ministerie van Defensie, dus zowel objecten in eigendom als objecten die worden gehuurd, stonden in 2016 voor enige tijd, of het hele jaar, (deels) leeg?
Defensie investeert in vastgoed als bedrijfsmiddel, ter ondersteuning van het primaire proces, en houdt daarbij de doelmatigheid goed in de gaten. In principe staat daarom geen vastgoed leeg, tenzij dat als overbrugging noodzakelijk is.
In 2016 was de Kromhoutkazerne in Utrecht nog niet volledig gevuld, in afwachting van de verhuizing van de DMO in 2017. Daarnaast stond een kantoorpand aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag leeg in afwachting van de verbouwing met het oog op de huisvesting van het CIMIC Centre Of Excellence.
Objecten die overtollig zijn, worden voor afstoting overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf.
34
Hoe vaak zijn medewerkers van het Ministerie van Defensie in 2016 doelwit geweest van een cyberaanval?
35
Hoeveel cyberaanvallen zijn in 2016 uitgevoerd op systemen en/of netwerken van het Ministerie van Defensie?
Het Ministerie van Defensie is alert op de digitale weerbaarheid van haar medewerkers en mitigeert dreigingen in het digitale domein onder andere door het uitvoeren van Defensiebrede cyber awareness-programma’s en het aanbieden van trainingen. Het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT) werkt dag en nacht aan het veilig houden van defensienetwerken. Zoals u in het jaarverslag van de MIVD over het jaar 2016 hebt kunnen lezen, draagt de MIVD actief bij aan het Nationaal Detectie Netwerk, een sensornetwerk bij overheidsinstellingen en bedrijven. In het afgelopen jaar zijn enkele honderden pogingen tot hacken onderkend van buitenlandse inlichtingendiensten.
35
Hoeveel cyberaanvallen zijn in 2016 uitgevoerd op systemen en/of netwerken van het Ministerie van Defensie?
Zie het antwoord op vraag 34.
36
Heeft u in 2016 voldoende cyberprofessionals weten aan te trekken? Wat was de doelstelling en wat is het behaalde resultaat?
Het digitale domein is inmiddels doorgedrongen tot praktisch alle defensieonderdelen. Voor steeds meer functies is kennis van het digitale domein in meer of mindere mate onontbeerlijk. Een strikt gedefinieerde functiegroep van cyberprofessionals hanteert Defensie dan ook niet. De cyberprofessional kan een hacker, jurist, inkoper, hoogleraar, analist, leidinggevende, soldaat of IT’er zijn. Defensie werkt aan het boeien en binden van deze cyberprofessionals door middel van uitdagend werk, het ontwikkelen van loopbaanpaden, detacheringen en uitwisselingen binnen en buiten Defensie.
37
Wanneer gaat u voldoen aan de Europese norm om 2% van de Defensiebegroting te besteden aan R&D?
Zoals met de begroting 2017 aan uw Kamer gemeld zijn de mogelijkheden om naar de norm van het EDA te groeien, en ook het tempo waarin dit gebeurt, afhankelijk van de beschikbare financiële middelen.
38
Kunt u exact aangeven wanneer Defensie over een operationeel Defensie Cyber Commando zal beschikken?
In 2014 heeft Defensie haar operationele cybercapaciteit verder versterkt door het oprichten van een Defensie Cyber Commando (DCC). Het DCC neemt deel aan nationale en internationale oefeningen, voldoet aan de gereedheidsnormen en kan reeds worden ingezet bij de ondersteuning van missies en operaties van de krijgsmacht. Deze ontwikkelingen ondersteunen de verwachting dat Defensie in 2017 beschikt over een operationeel DCC.
39
Hoeveel zou het kosten om het AOW-gat volledig, dus 100%, te compenseren voor alle medewerkers die hier mee kampen?
De meerkosten van het uitbetalen van een 100 procent-netto-maatregel, in plaats van de voorziene 90 procent-netto-maatregel, zouden (cumulatief tot 2035) ongeveer 220 miljoen euro bedragen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 26 april en 1 juni jl. geoordeeld dat de 90 procent compensatie van het AOW-gat door Defensie aan voormalige burgermedewerkers en militairen met een wachtgelduitkering toereikend is.
40
Zijn er al concrete effecten merkbaar van de samenwerking met regionale opleidingscentra en andere onderwijsinstellingen?
Er zijn op dit moment 21 Regionale Opleidingscentra (ROC’s) die met Defensie samenwerken bij het verzorgen van de opleidingen Veiligheid en Vakmanschap (VeVa). Door de komst van de VeVa-opleidingen is de herkenbaarheid en zichtbaarheid van het militaire beroep in de samenleving toegenomen. Op dit moment wordt met de ROC’s en het Ministerie van OCW gesproken over intensivering van de samenwerking op MBO 3/4-niveau. Zo is bijvoorbeeld in samenwerking met de politie een haalbaarheidsstudie naar een MBO 4-opleiding Veiligheid aanbesteed, waarvan de resultaten medio 2017 bekend worden. Hiermee wordt ingespeeld op de arbeidsmarkt van de toekomst.
41
Hoeveel is er gebruik gemaakt van de 24 in 2016 aangestelde loopbaanbegeleiders?
De loopbaanbegeleiders starten in 2017.
42
Hoe verklaart u de daling van de vulling van militair personeel in 2016?
44
Hoe rijmt u de daling van de vulling van militair personeel in 2016, voor het eerst in jaren, met de door u voorgenomen personeelsuitbreiding ter versterking van de basisgereedheid? Betekent dit dat op dit gebied de doelstellingen niet zijn gehaald?
Vulling is de verhouding tussen formatie en personeel. Voor het herstel van de basisgereedheid zijn extra middelen toegekend in 2016. Die middelen vertalen zich in een verhoging van de formatie. Het duurt even voordat er ook mensen op die formatieplaatsen werkzaam kunnen zijn.
De daling van de vulling is daarnaast het resultaat van de militaire personele daling (ruim 700 in 2016) bij een gelijkblijvende formatie. Zoals in de aanbiedingsbrief bij de Personeelsrapportage over 2016 vermeld, heeft de afname van het aantal militairen twee hoofdoorzaken, namelijk voortijdige uitstroom (met name in fase 2 van het flexibel personeelssysteem) en onvoldoende instroom (met name technisch personeel).
43
Hoe hoog is bedrag waarmee de kosten van het gedeeltelijk dichten van het AOW-gat binnen de defensiebegroting gedicht worden? Ten koste van welke andere uitgaven gaat dit?
De totale kosten van de genomen maatregelen (cumulatief tot 2035) bedragen ongeveer 750 miljoen euro. Van dit bedrag wordt 152 miljoen euro bekostigd uit de middelen die voortvloeien uit het amendement-Harbers/Nijboer (Kamerstuk 34 550 X, nr. 27). De overige kosten worden gedekt binnen de begroting van Defensie.
44
Hoe rijmt u de daling van de vulling van militair personeel in 2016, voor het eerst in jaren, met de door u voorgenomen personeelsuitbreiding ter versterking van de basisgereedheid? Betekent dit dat op dit gebied de doelstellingen niet zijn gehaald?
Zie het antwoord op vraag 42.
45
Ziet u een verband tussen het uitblijven van een arbeidsvoorwaardenakkoord en de daling van de vulling van het militair personeel? Wat bent u bereid hieraan te doen? Bent u bereid bij de Voorjaarsnota een beroep te doen op het kabinet om meer geld ter beschikking te stellen ten behoeve van verbetering van de arbeidsvoorwaarden van het defensiepersoneel?
Voor de daling van de vulling van het militair personeel zijn meerdere oorzaken aan te wijzen (zie ook Personeelsrapportage 2016 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 90)).
46
Wat gaat u doen om de jarenlange negatieve trend van hogere uitstroom dan instroom van personeel te keren, helemaal nu de economie aantrekt en de arbeidsmarkt krapper wordt? Welke onorthodoxe, meervoudige maatregelen bent u bereid te nemen?
Werving en behoud van personeel zijn juist in een tijd waarin de economie aantrekt en de arbeidsmarkt krapper wordt belangrijk. Door specifieke wervingscampagnes en -activiteiten wordt een baan bij Defensie bij een zo breed mogelijk publiek onder de aandacht gebracht. Via vooropleidingen, zoals de opleiding Veiligheid en Vakmanschap (VeVa), worden potentiële kandidaten zo vroeg mogelijk in contact gebracht met Defensie en wordt een overstap naar Defensie zo gemakkelijk mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt er gekeken hoe de opleidingsuitval verder kan worden teruggedrongen.
Het terugdringen van de irreguliere uitstroom van personeel vergt een combinatie van maatregelen, zoals het bieden van een aantrekkelijk toekomstperspectief, betere vorming en opleidingsmogelijkheden en passende arbeidsvoorwaarden. De uitvoering van deze maatregelen is onderdeel van de gesprekken met de bonden.
Een vernieuwde kijk op het personeelsbeleid, en ook de vulling van het personeelsbestand, wordt geboden door de invoering van de «Adaptieve Krijgsmacht». In oktober 2017 wordt de Kamer, zoals eerder gemeld, over de voortgang verder geïnformeerd.
47
Wat is de omvang van de extra kosten van de invoering van het Total-Force concept bij handhaving van de output van de krijgsmacht (aantal oefeningen, etc.)? Heeft u rekening gehouden met die extra kosten? Zo ja, hoe denkt u deze extra uitgaven te financieren?
Het Plan van Aanpak uitvoering Adaptieve Krijgsmacht (Kamerstuk 34 550 X, nr. 73) d.d. 13 januari 2017 is gericht op zowel een vergroting van de flexibiliteit van de krijgsmacht als op een duurzame samenwerking met andere actoren in de samenleving. De financiële gevolgen van de invoering zijn afhankelijk van de initiatieven die worden genomen en het tempo waarin die worden uitgevoerd. Deze gevolgen zijn daarom nu nog niet bekend. Het spreekt vanzelf dat de invoering van het concept mede afhankelijk is van de beschikbare financiële middelen. Het budget is immers leidend.
48
Hoe realistisch is uw (eerder al met jaren uitgestelde) streven naar 100% vulling in 2021, als u de negatieve trend van hogere uitstroom dan instroom van personeel al jaren niet weet te keren?
Met de intensivering in 2016 is een eerste stap gezet om een hogere vulling van het personeelsbestand mogelijk te maken. Zoals bekend heeft Defensie door onder meer het herstel van de economie te maken met een hogere uitstroom en een lagere instroom dan verwacht. Bij de begroting voor het jaar 2018 ontvangt de Kamer, zoals eerder gemeld, een plan van aanpak werving en behoud. Dit plan van aanpak is gericht op het herstel van de personele vulling en een evenwichtiger personeelsbestand.
49
Hoe gaat u voor het budgetjaar 2018 extra middelen verkrijgen om de exploitatietekorten van de operationele commando's op te heffen?
51
Klopt het, dat in weerwil van de door u opgesomde maatregelen ter versterking van de financiële duurzaamheid, de operationele commando's (opco's) nog steeds kampen met een exploitatietekort? Zo ja, hoe groot is dit, in hoeverre gaat de uitholling van de krijgsmacht door en wat gaat u hieraan nog in het begrotingsjaar 2017, dan wel in de begroting 2018 doen?
Het kabinet heeft in 2016 en in 2017 structureel extra middelen uitgetrokken voor de Krijgsmacht. Een belangrijk deel van dit extra budget wordt gebruikt voor het versterken van de basisgereedheid. Met die middelen wordt onder meer gewerkt aan de verbetering van de materiële gereedheid. Dit is een groeipad, waarbij de basisgereedheid in 2021 op orde is. De inspanningen om de materiële gereedheid te verbeteren, waarbij in 2016 onder meer is ingezet op de versterking van de onderhouds- en verwervingscapaciteit evenals de logistieke bedrijfsvoering, en de verwerving van extra reserveonderdelen en munitie. Dit gaat in 2017 en 2018 onverminderd door.
Daarbij wordt opgemerkt dat het proces van gereedstelling mede afhankelijk is van de inzet van eenheden, voldoende en toereikende (gevechts)ondersteuning en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Zoals reeds in de begroting 2017 gesteld, zijn vervolgstappen nodig ter verbetering van de operationele (gevechts-)ondersteuning, alsook investeringen om de huidige krijgsmacht voort te zetten en te vernieuwen. Invulling van deze stappen is afhankelijk van de beschikbare financiële middelen en ook de toekomstige politieke besluitvorming daarover.
50
Kunt u de investering in de kennis en deskundigheid van medewerkers om met de nieuwe standaarden voor ramingen en risicoreserveringen te werken nader toelichten? Wat is de doelstelling, wat is het beoogde eindresultaat en wanneer is of wordt dit bereikt? Om wat voor kennis en deskundigheid gaat het en hoeveel mensen betreft het?
Defensie streeft naar een realistisch evenwicht tussen doelstellingen, capaciteiten en middelen. Het verbeteren van de ramingssystematiek en het risicomanagement zijn belangrijke stappen in het groeitraject financiële duurzaamheid.
Het personeel dat met de nieuwe standaarden voor ramingen en risicomanagement moet werken, wordt schriftelijk van de nieuwe regelgeving op de hoogte gebracht en krijgt trainingen aangereikt. Het betreft informatiesessies en workshops specifiek gericht op het werken met de nieuwe standaarden. In de sessies wordt ook andere vernieuwde regelgeving behandeld, zoals de aanwijzing over project- en programmamanagement. In de workshops wordt met alle doelgroepen (opdrachtgever, opdrachtnemer en controller) gelijktijdig de nieuwe systematiek aan de hand van casussen doorlopen.
Regelgeving is doorlopend aan verandering onderhevig. Daarom wordt het personeel periodiek bijgeschoold. De informatiesessies en workshops worden voortdurend inhoudelijk geactualiseerd, zodat altijd de actuele regelgeving en systematiek wordt onderwezen. Voorts maakt het verloop van personeel herhaaldelijk bijscholen noodzakelijk.
51
Klopt het, dat in weerwil van de door u opgesomde maatregelen ter versterking van de financiële duurzaamheid, de operationele commando's (opco's) nog steeds kampen met een exploitatietekort? Zo ja, hoe groot is dit, in hoeverre gaat de uitholling van de krijgsmacht door en wat gaat u hieraan nog in het begrotingsjaar 2017, dan wel in de begroting 2018 doen?
Zie het antwoord op vraag 49.
52
Kunt u nader toelichten waarom u bij de ontwikkeling naar een toekomstbestendige sturing op de bedrijfsvoering het realiseren van de inzetbaarheids- en gereedheidsdoelstellingen binnen de beschikbaar gestelde middelen voorop stelt? Waarom lijkt u de sturing uitsluitend te baseren op het beschikbare budget en noemt u de effectiviteit van de bedrijfsvoering en organisatie in het geheel niet? Bent u bereid in de besturing van de bedrijfsvoering meer aandacht te geven aan de effectiviteit van de organisatie? Zo ja op welke wijze wordt daaraan inhoud gegeven?
Het realiseren van de inzetbaarheids- en gereedheidsdoelstellingen binnen de beschikbaar gestelde middelen kan niet zonder een effectieve bedrijfsvoering. Dat een effectieve bedrijfsvoering van belang is voor Defensie blijkt ook uit het plan van aanpak materiële gereedheid (Kamerstuk 33 763, nr. 109) en de verbeteringen in de voorzien in-keten (Kamerstuk 34 300 X, nr. 115) waarover u bent geïnformeerd. Voorts wordt in de bedrijfsvoeringsparagraaf in de begroting nadere informatie gegeven over de bedrijfsvoering en worden de belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen benoemd.
53
Welke kosten zijn tot op heden gemaakt voor de militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS in Irak en Syrië?
De strijd tegen ISIS heeft tot en met 2016 ongeveer € 230,6 miljoen gekost. De specifiek aan deze missie gerelateerde kosten bestaan onder meer uit additionele personeelskosten, materieelkosten, transportkosten en munitie.
54
Hoe vaak zijn Nederlandse F-16’s in 2016 boven Syrië en Irak ingezet en hoeveel burgerslachtoffers zijn daarbij gevallen?
Alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van optreden van de coalitie worden door het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM zorgvuldig onderzocht. Daarbij wordt ook overlegd met de coalitiepartner die bij het mogelijke incident was betrokken. Defensie onderzoekt de feitelijke toedracht en doet melding van het incident aan het OM. Overigens wordt het OM op de hoogte gesteld van iedere wapeninzet van Nederlandse eenheden en beslist eigenstandig of er aanleiding bestaat tot nader (feiten)onderzoek. Het is, zoals ook eerder met de Kamer besproken, om verscheidene redenen niet mogelijk exact te bepalen hoeveel burgerdoden er zijn te betreuren als gevolg van het optreden van de coalitie of individuele coalitiepartners.
Zoals uw Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925 nr. 597 van 9 september 2016) hebben de Nederlandse F-16’s tijdens hun inzetperiode van oktober 2014 tot en met juni 2016 ruim 2.100 vluchten uitgevoerd, waarbij meer dan 1.800 wapens zijn ingezet. Uw Kamer is ook gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 571 van 6 februari 2016) dat twee gevallen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de strijd tegen ISIS worden onderzocht. De Commandant der Strijdkrachten heeft de vaste commissie voor Defensie in een besloten vergadering onlangs geïnformeerd over twee additionele onderzoeken, en een geval waarbij het OM na nadere bestudering geen noodzaak heeft gezien een feitenonderzoek te starten. Om operationele redenen worden geen details vrijgegeven van de afzonderlijke onderzoeken. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten.
55
Bent u bereid nog bij de Voorjaarsnota 2017 te voorzien in volledige prijsbijstelling, op basis van de door het CBS ontwikkelde prijsindex? Zo nee, waarom niet? Bent u in elk geval bereid zo snel mogelijk vervolgonderzoek in te stellen door onder andere het CPB naar een defensie-index? Zo nee, waarom niet?
Het CBS heeft een onderzoek uitgevoerd naar het vermoeden dat prijzen van defensiematerieel harder stijgen dan de algemene index op grond waarvan Defensie wordt gecompenseerd. Op 1 mei jl. is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 199) over de resultaten van dit onderzoek. Defensie bestudeert de resultaten, conclusies en aanbevelingen van het onderzoek.
56
Klopt het dat de inzet van Belgische F-16's in de strijd tegen ISIS duurt tot 1 juli 2017, maar dat Nederland pas vanaf 1 januari 2018 weer F-16’s kan inzetten in de strijd tegen ISIS en dat er dus een hiaat van zes maanden ontstaat? (Kamerstuk 27 925, nr. 606). Kunt u aangeven hoe de bondgenoten hebben gereageerd op dit blijk van achterblijven in bondgenootschappelijk solidariteit?
Zoals gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 606 van 27 januari 2017 en Kamerstuk 27 925, nr. 608 van 24 mei 2017) zou Nederland, afhankelijk van de behoefte en na politieke besluitvorming, vanaf 1 januari 2018 weer een bijdrage kunnen leveren aan de pool van jachtvliegtuigen die de coalitie beschikbaar heeft. Jachtvliegtuigen zijn en blijven schaars in de coalitie, tegelijkertijd is het belang ervan in de strijd tegen ISIS is op dit moment onverminderd groot.
57
Welke kosten zijn tot op heden gemaakt voor de militaire bijdrage aan de NAVO-missie Resolute Support?
De Resolute Support Missie (RSM) is gestart op 1 januari 2015 en heeft tot en met 2016 ongeveer € 26,2 miljoen gekost. De additionele kosten voor deze missie zijn voornamelijk opgebouwd uit personeels- en transportkosten. Binnen RSM wordt gebruik gemaakt van Duits materieel.
58
In hoeverre betekent de deelname aan de missie in Mali een belemmering voor het herstellen van de (basis)gereedheid van de krijgsmacht voor het optreden tegen reguliere eenheden in een groot conflict?
Inzet voor missies onttrekt voor lange of korte duur personeel en materieel aan het generieke gereedstellingproces. Dit heeft effect op de generieke gereedheid van de hierbij betrokken eenheden. Deze effecten op de gereedstelling en eventuele maatregelen zijn onderdeel van een Artikel 100-brief die uw Kamer bij besluiten over de inzet van militaire eenheden ontvangt.
59
Kunt u aangeven wat de reserveringen zijn voor de nog drie lopende maatregelen uit de marinestudie en wanneer deze worden opgeleverd?
Het betreft de volgende drie maatregelen:
1. De twee M-fregatten uitrusten met een Low Frequency Active Sonar (LFAS). Beide schepen zijn inmiddels uitgerust met LFAS. In 2017 en 2018 is nog een bedrag van in totaal € 1,8 miljoen gereserveerd voor voltooiing van het project.
2. De vier Walrusklasse onderzeeboten uitrusten met een Mine Avoidance Sonar (MAS) en aanpassingen aan de Medium Range Sonar (MRS). Bij drie boten zijn alle werkzaamheden uitgevoerd. De werkzaamheden aan de vierde boot worden gedaan tijdens het lopende instandhoudingsprogramma. In 2017 is nog een bedrag van € 1,6 miljoen gereserveerd voor reserveonderdelen.
3. Verbeteren van de SMART-L radar van de vier Luchtverdedigings- en Commando Fregatten (LCF’n) voor de detectie van ballistische raketten. De verbeterde SMART-L radar wordt tijdens het instandhoudingsprogramma (2019–2022) aan boord van de LCF’n geplaatst. Vanaf 2020 is het eerste LCF volledig operationeel met deze capaciteit. In de periode 2017–2020 is nog een bedrag van in totaal € 32,4 miljoen gereserveerd voor voltooiing van het project.
60
Om welke redenen is er een zoveel grotere bijdrage voor de missie MINUSMA gedaan door de VN?
De ontvangsten van de VN kennen een grillig verloop en laten zich lastig plannen. In 2016 zijn de afspraken aangaande de infrastructuur van het, door Nederland gebouwde, VN-kamp voltooid en zijn de daaruit voortvloeiende vergoedingen betaald. Hiermee was vanwege de onzekerheid omtrent het doorlopen proces met de VN geen rekening gehouden in de begrote ontvangsten.
61
Hoe kan het dat het gewenste aantal «operationeel gerede» eenheden slechts een deel van het al beperkte aantal betreft. Mocht een optreden tegen de nieuwe dreigingen nodig zijn, zijn wij er, gelet op de beperkte hoeveelheid OG-eenheden, niet gereed voor? Hoe wordt het aantal (de norm) OG-eenheden bepaald? Wat zijn daarbij de uitgangspunten? (zie ook bijlage 8)
Voor elke eenheid die wordt ingezet, zijn er eenheden nodig om de inzet te kunnen voortzetten. Alle eenheden die niet operationeel gereed zijn, behoren tot de categorie «voortzettingsvermogen». Voor deze eenheden is immers tijd om te recupereren, onderhoud te plegen, te oefenen en verder getraind te raken om een andere eenheid af te lossen of om de operationele gereedheidsstatus te bereiken.
De in de begroting opgenomen inzetbaarheidsdoelstellingen van de krijgsmacht geven weer welke capaciteiten voor welke duur moeten kunnen worden ingezet in het licht van de hoofdtaken van Defensie en de daaruit voortvloeiende strategische opgaven. Bij het bepalen van deze doelstellingen draait het om de vraag welke mate van inzetbaarheid de regering nodig of wenselijk acht. Hierbij gaat het om het, doorgaans in internationaal verband, gelijktijdig en in voldoende omvang kunnen uitvoeren en volhouden van uiteenlopende missies in verschillende inzetgebieden, onder verschillende dreigingsscenario’s en om de snelle inzetbaarheid van de krijgsmacht als de omstandigheden daar om vragen. Tevens moet de krijgsmacht in staat zijn om de nationale taken in Nederland uit te voeren. Op basis van deze doelstellingen is het aantal OG-eenheden per capaciteit bepaald.
62
Hoe vaak exact zijn in 2016 Russische militaire eenheden in het Noordzeegebied begeleid, te water of in de lucht?
In 2016 werden Russische militaire eenheden zeker negen maal begeleid in de Nederlandse Exclusieve Economische Zone in het Noordzeegebied. Zesmaal werden zij begeleid door een Nederlands marineschip. Daarnaast werd drie maal een NH-90 helikopter van het Defensie Helikopter Commando en eveneens drie maal een vliegtuig van de Kustwacht ingezet, al dan niet in combinatie met de inzet van een schip. In 2016 heeft de QRA geen onderscheppingen gedaan op Russische vliegtuigen boven de Noordzee.
63
Kunt u met betrekking tot uw stelling dat de Psyops-elementen (PSE) vanwege het ontbreken van het benodigd materieel en een lagere personele vulling niet volledig waren gereed te stellen, aangeven welk materieel het betreft en wanneer dit wel aanwezig kan zijn? Welke maatregelen treft u op het gebied van personele vulling?
Het voornaamste knelpunt bij de PsyOps-capaciteit is een ondervulling bij het Product Development Centre (PDC). Voorts staat de personele gereedheid onder druk door individuele uitzendingen en inzet van PsyOps functionarissen in de missie in Mali (MINUSMA). Er wordt onderzocht of (een gedeelte) de behoefte aan personele capaciteit gevuld kan worden met reservisten. De behoefte aan materieel (o.m. radio en drukwerkapparatuur) zal naar verwachting halverwege 2017 worden vervuld.
64
Wat waren de beperkingen van de twee van de drie bataljons Nationale Reserve die weliswaar operationeel gereed waren, maar met beperkingen en wat is er nodig om de gereedheid te verhogen? Hoe en wanneer wordt er een einde gemaakt aan de situatie van verminderde geoefendheid?
Twee van de drie bataljons waren waren niet voor alle taken inzetbaar wegens een verminderde geoefendheid. Gedurende 2016 is een inhaalslag in gang gezet om de geoefendheid en uiteindelijk de gereedheid te verhogen. In 2017 staat een volwaardig oefen- en trainingsprogramma gepland, met voldoende beschikbare uren voor O&T, waardoor alle bataljons eind 2017 weer op het afgesproken niveau zullen zijn gebracht.
65
In noot 1 staat dat volgens de AGCDS (Aanwijzing Gereedheid Commandant der Strijdkrachten) eenheden in principe binnen 180 dagen gereed moeten zijn. Voldoet deze norm, gezien de veranderde veiligheidssituatie in de wereld, nog wel?
Deze norm van 180 dagen geldt voor die eenheden die niet operationeel gereed gesteld zijn en staat los van de snellere gereedheidstermijnen voor operationeel gerede eenheden zoals deze met de NAVO zijn afgesproken. Zoals voorgesteld in het eindrapport van het IBO Gereedstelling wordt onderzocht of deze norm verder gespecificeerd moet worden.
66
Hoe verhoudt zich de conclusie dat in 2016 nul F-16 jachtvliegtuigen operationeel gereed waren, terwijl de verwachting voor 2016 zes vliegtuigen bedroeg, tot de ambitie om in 2018 de gereedheidsnorm zonder beperkingen te halen?
67
Waren er, ondanks het extra budget voor basisgereedheid, in 2016 financiële belemmeringen om de verwachtte operationele gereedheid van de F-16 te behalen?
68
Is het de verwachting dat de OG-norm voor 2017 wel wordt gehaald voor de F-16’s?
De geoefendheid is voldoende voor de geplande operaties en het uitvoeren van de Quick Reaction Alert (QRA) taak. Gedurende de eerste helft van het jaar 2016 zijn de F-16’s ingezet in Irak en Oost-Syrië (ATF-ME). De eenheden waren hiervoor inzetgereed, dat wil zeggen dat zij voldoende waren getraind voor de specifieke taken die gedurende de missie moesten worden uitgevoerd. In het tweede deel van het jaar 2016 was het trainingsprogramma voornamelijk gericht op het herstel van de volledige operationele gereedheid (OG) van de F-16’s en de voorbereiding op de inzet in Baltic Air Policing 2017. Daarnaast was de beschikbaarheid van vliegtuigen, vanwege een verhoogde onderhoudsinspanning voorafgaand aan Red Flag en Frisian Flag (zie ook vraag 79), in de tweede helft van 2016 onvoldoende om het volledige trainingsprogramma te vliegen. Hierdoor is de gereedheidsnorm voor 2016 niet gehaald.
De maatregelen om de materiële gereedheid te verbeteren, die mogelijk zijn gemaakt door de intensiveringen van de afgelopen jaren, hebben een positief effect gehad op de beschikbaarheid van de toestellen. Hierdoor kan het dagelijkse vliegprogramma en de deelname aan grootschalige oefeningen weer zonder beperkingen worden uitgevoerd. Zoals aan de Kamer is gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 608 van 24 mei 2017) zullen de F-16’s pas weer beschikbaar zijn voor de coalitie in de strijd tegen ISIS per 1 januari 2018 omdat een periode van achttien maanden voor herstel van de gereedheid nodig is.
67
Waren er, ondanks het extra budget voor basisgereedheid, in 2016 financiële belemmeringen om de verwachtte operationele gereedheid van de F-16 te behalen?
Zie het antwoord op vraag 66.
68
Is het de verwachting dat de OG-norm voor 2017 wel wordt gehaald voor de F-16’s?
Zie het antwoord op vraag 66.
69
Heeft u plannen om in 2017 de geoefendheid van luchtverkeers- en luchtgevechtsleiders op orde te krijgen, opdat de gereedheidsnorm dit jaar wel wordt gehaald? U wordt verzocht uw beantwoording van een toelichting te voorzien.
De geoefendheid van de luchtverkeers- en luchtgevechtsleiders is op dit moment voldoende voor de toegewezen taken. In het kader van het brede herstel van de basisgereedheid is het echter ook voor deze groep noodzakelijk om de geoefendheid van commandovoering in grootschalige conflicten en op het hoogste dreigingsniveau, op peil te brengen. Daarvoor is deelname aan complexe, grootschalige oefeningen zoals Frisian Flag noodzakelijk. Hieraan wordt de komende jaren prioriteit gegeven, naast het uitvoeren van de reguliere taken als bewaking van het luchtruim en de ondersteuning van de Quick Reaction Alert.
Door de schaarste aan personeel voor deze specifieke functies op de arbeidsmarkt, blijft de personele vulling een uitdaging. Defensie zoekt echter intensief naar mogelijkheden om de personele vulling van het Air Operations Control Station Nieuw Milligen te verhogen. Daarbij wordt gekeken naar de instroom van nieuw personeel, behoud van personeel en tevens naar terugkeer van gekwalificeerd personeel dat Defensie eerder heeft verlaten.
70
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in de uitgaven voor externe inhuur de afgelopen vijf jaar?
In onderstaande tabel is de ontwikkeling in de uitgaven voor externe inhuur weergegeven van de afgelopen vijf jaar.
x € 1.000 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|---|---|
Uitgaven externe inhuur |
77.646 |
83.758 |
105.584 |
106.691 |
101.790 |
71
Wat zijn de gevolgen geweest van het niet halen van de OG2016 voor de expeditionaire inzet van de KMar?
De gevolgen van de lagere expeditionaire capaciteit van de KMar bleven beperkt doordat in 2016 de vraag naar expeditionaire capaciteit in overeenstemming was met de operationeel gestelde capaciteit.
72
Heeft het niet halen van de investeringsquote in 2016 nog altijd te maken met personele beperkingen? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 10.
73
Op welk(e) project(en) heeft de kasschuif van € 60 miljoen voor IT betrekking? Naar welk jaar is het budget verschoven?
In aanloop naar de eerste suppletoire begroting 2016 zijn de investeringsplannen aangepast omdat verschillende investeringen in 2016 niet volledig gerealiseerd konden worden. Dit heeft geleid tot een kasschuif van € 200 miljoen uit 2016 naar de jaren 2019, 2020 en 2021. Hierin zit voor Voorzien in IT een schuif van € 60 miljoen. De meest omvangrijke verschuivingen op het gebied van IT zijn het gevolg van vertragingen in het programma IT (€ 22 miljoen) en in het project Vernieuwing van TITAAN (€ 10 miljoen). Verder betreft het een grote hoeveelheid kleinere IT-projecten.
74
Het blijkt dat voor de verwerving van de F-35 het budget € 550 miljoen lager is dan de behoefte. Wat betekent dit voor het aantal te verwerven toestellen als dit verschil blijft bestaan?
75
Wat betekent het feit dat het budget voor de verwerving voor de F35 € 650 miljoen lager is voor het aantal te verwerven toestellen als dit verschil blijft bestaan?
Het verschil tussen de kostenramingen en het beschikbare budget voor de verwerving van de F-35 wordt veroorzaakt door de ongunstige dollarkoers. Zoals bekend acht het kabinet het echter onverstandig om op dit moment het budget aan de raming aan te passen. Dit zou abrupte, ingrijpende maatregelen vergen, terwijl het onzeker is of die uiteindelijk nodig zullen zijn, ook omdat de toestellen in verschillende tranches over een reeks van jaren worden aangeschaft. Zowel veranderingen in de dollarkoers als in de prijzen (in dollars) zullen de komende jaren van invloed zijn op de ramingen. Vanzelfsprekend volgt het kabinet de ontwikkelingen op de voet.
Het kabinet heeft bij het vaststellen van de kaders voor de Verwerving F-35 besloten een risicoreservering in te richten. Die kan aan het einde van het project worden ingezet voor het opvangen van valutaschommelingen of, als de reservering daarvoor ruimte biedt, het aanschaffen van extra toestellen.
75
Wat betekent het feit dat het budget voor de verwerving voor de F35 € 650 miljoen lager is voor het aantal te verwerven toestellen als dit verschil blijft bestaan?
Zie het antwoord op vraag 74.
76
Kunt u aangeven of er in missies in 2016 problemen zijn geweest met de leveringen van munitie, gezien het feit dat dit op gemiddeld 88% lag?
De levering van munitie aan missiegebieden heeft te allen tijde prioriteit. De levering aan missiegebieden heeft in 2016 dan ook niet tot problemen geleid.
77
Hebben de in bijlage 8 genoemde beperkingen ook invloed op de in de doelstellingsmatrices van de beleidsartikelen operationeel gereed gemelde eenheden?
De operationeel gereed gemelde eenheden zijn gereed voor de door de CDS opgedragen taken.
78
Welke beperkingen worden specifiek bedoeld bij de eerste inzetbaarheidsdoelstelling? Anders geformuleerd: wat kan de krijgsmacht binnen deze doelstelling niet wat eigenlijk wel zou moeten?
Zie het antwoord op vraag 2.
79
Kunt u nader toelichten waarom de materiële gereedheid daalt als er extra onderhoudsinspanningen worden gepleegd aan wapensystemen die zijn ingezet in de grote oefeningen Bison Drawsko en Red Flag?
De oefeningen Bison Drawsko en Red Flag in het eerste kwartaal van 2017 waren belangrijk voor het herstel van de geoefendheid in hoge dreigingsscenario’s. Tijdens deze internationale oefeningen is met een groot aantal wapensystemen van CLAS (Bison Drawsko) en F-16’s van CLSK (Red Flag) deelgenomen. Om de beschikbaarheid van deze wapensystemen voor de oefeningen zeker te stellen, zijn in het vierde kwartaal van 2016 extra onderhoudsinspanningen uitgevoerd. Daardoor stonden er tijdelijk meer wapensystemen in onderhoud en waren deze niet beschikbaar voor regulier gebruik. Derhalve was eind 2016 de materiële gereedheid tijdelijk lager.
80
Wat betekent het dat de generieke geoefendheid onder druk stond? Betekent dit dat de eenheden onvoldoende waren geoefend voor niet-geplande inzet (bijv. in het kader van de eerste hoofdtaak)? Wat is de relatie hiervan met het gestelde op pagina 142 dat alle beschikbare middelen, weliswaar met beperkingen, kunnen worden ingezet voor de verdediging van het nationaal en bondgenootschappelijk grondgebied?
Een operationeel gerede eenheid (OG-eenheid) is in internationaal verband in staat op te treden in een grootschalig conflict, van laag tot hoog in het geweldspectrum. Zoals bekend, is het oplossen van beperkingen is onderdeel van het herstel van de basisgereedheid, en ook het meerjarig perspectief. Voorts zal er de komende jaren aandacht moeten zijn voor oefening en training van grootschalig optreden in internationaal verband.
Voor de eerste hoofdtaak, de verdediging van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, wordt uitgegaan van de inzet van alle beschikbare middelen. Dit zijn zowel eenheden die Operationeel Gereed (OG) zijn als eenheden die onderdeel zijn van het voortzettingsvermogen.
Defensie is en blijft in staat om samen met de bondgenoten het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied te verdedigen. Dit is een collectieve Navo-verantwoordelijkheid.
81
Zijn de beperkingen die voortkomen uit de intensieve bewaking van kwetsbare objecten door de KMar inmiddels weggenomen, zodat de KMar zich ook weer volledig kan toeleggen op andere taken die nu minder uitvoerbaar waren? U wordt verzocht uw beantwoording van een toelichting te voorzien.
Voor het uitvoeren van bewaking van vitale kwetsbare objecten beschikt de KMar inmiddels over zes operationeel gestelde Hoog Risico Beveiliging (HRB) pelotons. Het laatste en zesde HRB peloton is medio december 2016 gereed en operationeel gesteld. Daarmee is het eerdere beslag op de Bijstands Eenheid capaciteit weer vrij gekomen ten behoeve van overige taakvelden van de KMar.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-X-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.