Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2017
In het Verantwoordingsdebat van 31 mei jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 81, Verantwoordingsdebat
2016) is gesproken over de volgende constatering van de Algemene Rekenkamer (AR):
«We hebben geconstateerd dat een groot aantal medewerkers is geadviseerd om een aanvraag
om gebruik te mogen maken van de regeling, opnieuw te doen, maar dan met een datum
vlak voor 1 juli. Dit is de datum tot waarop medewerkers een aanvraag konden doen
om te mogen uitstromen met ontvangst van een volledige stimuleringspremie. Dit is
voordelig voor deze medewerkers, maar nadelig voor de Belastingdienst.»
De Minister van Financiën heeft uw Kamer in dat debat toegezegd om deze constatering,
na consultatie van de AR, nader toe te lichten. Deze toezegging doe ik u graag gestand.
De Auditdienst Rijk (ADR) heeft op mijn verzoek een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid
van de uitgaven bij de vertrekregeling 2016 op alle dossiers van de 1.779 medewerkers
aan wie in 2016 een stimuleringspremie is betaald. Dit ADR-rapport is eind januari
aan uw Kamer aangeboden.1 Op basis van het onderzoek van de ADR heeft de AR een review gedaan op 65 dossiers.
De AR heeft bevestigd en inmiddels op haar website gepubliceerd dat er geen sprake
is van valsheid in geschrifte bij het aanvragen van de stimuleringspremie.
Wat de AR met de bewuste passage heeft willen aangeven is dat bij de uitvoering van
de regeling in enkele gevallen sprake is geweest van het «optimaliseren» van het gebruik
van de regeling ten gunste van de medewerker. Zo is bij een beperkt aantal medewerkers
de datum van aanvraag verplaatst van februari naar eind juni, dit omdat de medewerkers pas in september wilden vertrekken en de aanvraag binnen drie maanden voor
beoogde vertrekdatum moest worden gedaan. Bij één medewerker is uit coulance de regeling
conform de voorwaarden van voor 1 juli geaccordeerd, terwijl de aanvraag net na 1 juli
is ingediend. Deze medewerker had alles voorbereid om voor 1 juli de aanvraag in te
dienen. In de week vóór 1 juli overleed de partner van deze medewerker, waardoor de
aanvraag niet is tijdig was ingediend. Uit coulance is deze alsnog geaccordeerd. Er
is derhalve geen sprake geweest van valsheid in geschrifte, wat ook door de AR wordt
aangegeven. Ik hoop dat het ontstane misverstand hiermee is verholpen.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes