Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725 nr. 20 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725 nr. 20 |
Vastgesteld 7 juni 2017
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van de Algemene Rekenkamer van 17 mei 2017 inzake het rapport Staat van de rijksverantwoording (Kamerstuk 34 725, nr. 3).
De Minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Duisenberg
De griffier van de commissie, Berck
Vraag 1
Wat betekent het precies dat u de gedachte omarmt van een overheid die standaardiseert, begrippen uniformeert, zelf één taal spreekt en de andere overheidslagen in dezelfde taal laat spreken in de praktijk? Wat gaat u doen en wat zijn de gevolgen voor de administratieve lasten (positief dan wel negatief)?
Antwoord 1
De overheid digitaliseert de komende jaren meer en meer en wordt datagedreven. Om dit goed en efficiënt te kunnen doen is uniformering, harmonisatie en standaardisatie van informatie van belang. Gegevensuitwisseling is dan eenvoudiger en voorkomen wordt dat «appels en peren» bij elkaar worden opgeteld. Dit heeft betrekking op zowel financiële informatie als niet-financiële informatie in de begrotingen, jaarverslagen en ook op beleidsvraagstukken
Voor de informatie in de begrotingen en jaarverslagen heeft het Ministerie van Financiën het programma «Naar een digitale begroting» gestart. Dit programma omdat verschillende projecten die betrekking hebben op modernisering van de financiële informatievoorziening, zoals het op een visueel aantrekkelijke manier presenteren van begroting- en verantwoordingsinformatie via de site www.rijksfinancien.nl en het beschikbaar stellen van steeds meer open datasets.
Voor de beleidskant zijn de ministeries zelf aan zet. Dit veroorzaakt in de invoeringsperiode additionele administratieve lasten, echter na invoering is er sprake van een situatie die beter te onderhouden is en daardoor minder lasten kent.
Ook is de ambitie om meer baten-lasteninformatie aan de verantwoording van de rijksoverheid en waar mogelijk ook in de begroting toe te voegen. Uw Kamer heeft eind maart het rapport van de Adviescommissie Verslaggevingsstelsel rijksoverheid, getiteld Baten en lasten geherwaardeerd ontvangen (bijlage bij Kamerstuk 31 865, nr. 93). Een inhoudelijke reactie op het rapport laat ik aan een volgend kabinet.
Vraag 2
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het effect van belastingverlichtende maatregelen meetbaar wordt?
Antwoord 2
Voor belastingverlichtende maatregelen in de vorm van fiscale regelingen (zoals belastinguitgaven) geldt het Toetsingskader Belastinguitgaven volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. Hierin wordt onder andere gestipuleerd dat een regeling een heldere doelstelling heeft en dat van tevoren duidelijk is wat en wanneer wordt geëvalueerd naar doeltreffendheid en doelmatigheid (in principe eens per vijf jaar). Voor lastenverlichtende maatregelen in de vorm van een verlaging van bestaande tarieven (zoals in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting) komt het effect naar voren in de modeldoorrekeningen van het CPB. Een ex post evaluatie naar de effecten van generieke tariefsmutaties is niet gebruikelijk. Overigens moet worden opgemerkt dat het effect van een maatregel ex post niet altijd specifiek meetbaar is, bijvoorbeeld doordat het niet kan worden onderscheiden van het effect van andere factoren.
Gegeven de begrensde capaciteit voor het uitvoeren van kwantitatieve analyses moet een afweging worden gemaakt hoe de inzet van extra middelen om gegevens te verzamelen het best kan worden ingezet. Daarbij speelt de budgettaire omvang van een regeling een rol, naast de beleidsmatige en politieke relevantie. Op dezelfde manier wordt een pragmatische benadering gehanteerd bij het opstellen van een programmering van evaluaties van doeltreffendheid en doelmatigheid van de fiscale regelingen.
Vraag 3
Gaat u de totale omvang van alle belastinginstrumenten zichtbaar maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Vraag 5
Wat is uw reactie als het gaat om het feit dat de totale omvang van de instrumenten niet vast te stellen is en de door de Algemene Rekenkamer aangegeven gederfde inkomsten?
Antwoord 3 en 5
Het kabinet presenteert jaarlijks een overzicht van fiscale regelingen in de bijlagen 6 en 13 van de Miljoenennota. Dit jaar en vorig jaar zijn aan bijlage 6 ruim dertig fiscale regelingen toegevoegd. Het zijn regelingen die de budgettaire opbrengst beperken en die budgettair en beleidsmatig relevant zijn. Bij het bepalen van de budgettaire en beleidsmatige relevantie van regelingen is er geen absolute maatstaf, maar zal een zekere flexibiliteit worden gehanteerd zodat de lijst in de toekomst kan worden aangepast, mede rekening houdend met wensen van het parlement op dit vlak.
Elke definitie van fiscale regelingen is vatbaar voor discussie. In die zin bestaat een volledige lijst niet. Het kabinet acht een discussie over de theoretisch beste definitie en de daaruit af te leiden totale lijst fiscale regelingen weinig vruchtbaar en kiest voor een pragmatische aanpak. In beginsel heeft het de voorkeur omwille van de transparantie om de lijst fiscale regelingen in de bijlagen 6 en 13 van de Miljoenennota zo breed mogelijk te maken, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen de kosten om schattingen mogelijk te maken en de toegevoegde waarde van die informatie. Om een voorbeeld te geven van kosten die daarbij relevant zijn: om over gegevens te beschikken van alle regelingen die de Algemene Rekenkamer heeft geïnventariseerd, zouden belastingplichtigen met een administratieve lastenverzwaring kunnen worden geconfronteerd. Belastingplichtigen zouden dan bijvoorbeeld de vrijgestelde, niet belaste inkomens en vermogensbestanddelen moeten bijhouden en vervolgens het bedrag moeten aangeven op een aangifte. Dit zou dan louter voor statistische doeleinden zijn; opgave van vrijgestelde inkomens leidt immers niet tot een te betalen belasting.
Vraag 4
Waarom kan voor belastingen met een kleine omvang, zoals de assurantiebelasting of de kansspelbelasting, geen zicht worden gegeven in misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)? Wat is het beeld dat u hierbij heeft? Wat is het M&O-beleid als het gaat om belastingen met een kleine omvang?
Antwoord 4
Ook voor de kleine belastingmiddelen geldt dat wordt gewerkt conform handhavingsregie, wat inhoudt dat de Belastingdienst op een risicogerichte wijze kijkt naar burgers en bedrijven en op basis van kennis over (de oorzaken van) hun gedrag bewust handhavingskeuzes maakt. De Belastingdienst heeft een mix van preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten tot zijn beschikking. De Belastingdienst probeert zoveel mogelijk proactief en in de actualiteit te handelen om problemen te voorkomen in plaats van reactief te zijn. De afweging die de Belastingdienst jaarlijks maakt over de inzet van mensen en middelen voor de verschillende activiteiten moet duidelijk zijn. Dit geldt evenzeer voor de grote als de kleine belastingmiddelen. Deze moeten alle uiteindelijk een plek krijgen in het overall handhavingsplan van de Belastingdienst. Bij de 19e halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 355) is een voorstel gedaan voor de opzet, vorm en inhoud van een jaarlijks uit te brengen handhavingsbrief die dit keuzeproces beter inzichtelijk maakt.
Vraag 6
Wat is de uitleg voor de onrechtmatigheden bij de uitbetaling van het pgb-trekkingsrecht door de Sociale Verzekeringsbank in 2016? Welke maatregelen zijn getroffen om dit in 2017 te voorkomen? In hoeverre gaat dit zich in 2017 nog weer voor doen?
Antwoord 6
De onrechtmatigheden bij de uitbetaling van pgb-gelden zijn ontstaan bij de invoering van het trekkingsrecht. Hierdoor was het noodzakelijk om coulancebeleid te voeren, dit heeft tot in het najaar van 2016 geduurd. Dit coulancebeleid hield in dat de SVB coulant omging met verkeerd ingediende declaraties en zorgovereenkomsten. De controles op de zorgovereenkomsten en declaraties worden weer uitgevoerd vanaf respectievelijk 1 augustus 2016 en 1 november 2016. Daarmee worden alle noodzakelijke controles vanaf het najaar van 2016 weer uitgevoerd. Nu het coulancebeleid is beëindigd is het de verwachting dat deze rechtmatigheidscores zullen verbeteren in 2017. Het niet uitvoeren van alle controles betekent niet automatisch dat er dan geen zorg geleverd is of dat de budgethouder onterechte zorg heeft ontvangen. Voorts hecht ik eraan te vermelden dat onrechtmatigheden niet betekent dat er ook onjuist is betaald.
Daarnaast zijn verstrekkers en de SVB vanaf maart 2016 de laatste ambtshalve zorgovereenkomsten waarop de afgelopen zes maanden nog is gedeclareerd aan het wegwerken. Ultimo 2016 ging het om bijna 4.000 zorgovereenkomsten. In het eerste kwartaal van 2017 zijn 2.000 ambtshalve zorgovereenkomst weggewerkt. Meer dan 95% van deze zorgovereenkomsten waren arbeidsrechtelijk gezien op orde. De komende periode wordt deze actie voortgezet.
Vraag 7
Wat zijn de oorzaken van de personeelstekorten die door de Algemene Rekenkamer zijn geconstateerd (met name op het gebied van IT, financiën en inkoop)? In hoeverre gaat het hier om kwantiteit en in hoeverre om kwaliteit?
Antwoord 7
De tekorten aan ICT-personeel bij het Rijk staan niet op zichzelf. Het Rijk werft personeel in een overspannen vraagmarkt (zowel publiek als privaat). Zoals onlangs vastgesteld in het aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid «Maak Waar» gelden als belangrijke oorzaken dat hoewel het aantal ICT’ers in Nederland weliswaar stijgt, maar ook sprake is van fors meer vacatures. De tekorten komen niet alleen tot stand door snelgroeiende technologische ontwikkelingen, maar ook door onvoldoende aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en een lage instroom in ICT-opleidingen1.
Het Rijk onttrekt zich niet aan deze landelijke ontwikkelingen met betrekking tot tekorten aan ICT-personeel. Uit de Staat van de Rijksverantwoording 2016 blijkt dat er tenminste sprake is van kwantitatieve tekorten. In juni 2017 wordt onder regie van BZK een interdepartementaal onderzoek gedaan naar tekorten met betrekking ICT-personeel bij het Rijk. De aard van de tekorten (kwantitatief en kwalitatief) komt daarin eveneens aan de orde.
Ook de personele tekorten op het gebied van inkoop spelen in een context van een krappe arbeidsmarkt. Hierdoor hebben de ministeries moeite om voldoende gekwalificeerd inkooppersoneel aan te trekken en te behouden. Een complicerende factor is dat inkoopexperts van buiten de overheid niet direct uitwisselbaar zijn met inkoopdeskundigen bij de (rijks-)overheid vanwege verschillen in de aard van werkzaamheden. De kaders van de aanbestedingsregelgeving zijn immers niet van toepassing op private organisaties. Deze kaders beïnvloeden de manier waarop inkoopwerkzaamheden worden uitgevoerd in sterke mate. De instroom van buiten de publieke sector is hierdoor momenteel beperkt. Ook de instroom van starters in publieke inkoopfuncties is beperkt, mede doordat er in de opleidingsprogramma’s van onderwijsinstellingen weinig aandacht uitgaat naar (publieke) inkoop. Tegelijkertijd is er ruimte voor een verhoging van het kwaliteitsniveau van de inkoopdeskundigen van het Rijk vanwege het steeds toenemende ambitieniveau dat de rijksoverheid op het gebied van inkoop nastreeft. De realisatie van die ambities vragen ook om ontwikkeling van de individuele medewerker binnen de rijksinkoop.
De omvang van de financiële functie is de laatste jaren afgenomen. In de periode 2009 – 2015 is de capaciteit van de financiële functie met bijna 30% afgenomen. Oorzaken hiervan zijn onder meer de departementale herindelingen, waardoor de financiële functies van twee departementen in elkaar geschoven zijn wat tot reductie van fte’s heeft geleid. Daarnaast is in deze periode bij Defensie de control- en audit functie opnieuw ingericht wat heeft geleid tot nagenoeg een halvering van het aantal fte’s in de financiële functie binnen dit departement. Ook is het aantal fte’s bij de financiële administratie van departementen door optimalisering, digitalisering en centralisatie ten opzichte van 2009 gehalveerd.
Vraag 8
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de personeelstekorten worden opgelost?
Vraag 17
Wat gaat u doen om het tekort aan ICT-personeel op te lossen?
Antwoord 8 en 17
Voor het verlichten van de personeelstekorten op het gebied van inkoop wordt op dit moment een plan van aanpak opgesteld. Aandacht zal hierbij in het bijzonder uitgaan naar ICT-inkoopdeskundigheid. Ten behoeve van het plan van aanpak worden maatregelen verkend om de effectieve zij-instroom van zowel binnen als buiten de (rijks-)overheid te bevorderen en om het voor starters gemakkelijker en aantrekkelijker te maken te kiezen voor een carrière in de overheidsinkoop. In het afgelopen jaar zijn al stappen in de goede richting gezet. Zo hebben de ministeries in samenwerking met elkaar twee traineeships voor inkoop opgezet, gericht op verschillende inkoopvakgebieden. Een van de traineeships is in januari 2017 gestart, het andere start in september 2017. Hiervoor worden op dit moment kandidaten geworven. Ook mogelijkheden om de samenwerking met opleidingsinstellingen, waaronder de Rijksacademie voor Financiën Economie en Bedrijfsvoering, te versterken maken onderdeel uit van de verkenning voor het plan van aanpak.
Voor de financiële functie wordt gericht gewerkt aan het voorkomen van personeelstekorten. Het financial traineeship is een instrument om de instroom op peil te houden door goed gekwalificeerde financials af te leveren. De Rijksacademie voor Financiën en Economie en Bedrijfsvoering wordt ingezet om de kennis en kunde van het zittende personeel verder te ontwikkelen. Om talent binnen de financiële functie te behouden gaat het Ministerie van Financiën samen met de andere departementen een high-financials programma ontwikkelen waarbij ambitieuze financials de kans krijgen zich verder te ontwikkelen. Tot slot richt het programma Ontwikkeling financiële functie Rijk zich onder meer op het personele kansen en uitdagingen voor de financiële functie.
Het Ministerie van BZK heeft in het recente verleden reeds maatregelen getroffen om de tekorten aan ICT-personeel aan te pakken. Er heeft in 2016 een rijksbrede arbeidsmarktcampagne plaatsgevonden, gericht op ICT’ers. Daarnaast is er een Rijks ICT traineeprogramma (RITP) opgezet voor afgestudeerde hbo en wo ICT’ers en is de pool I-interim Rijk verdubbeld van 100 naar 200 fte. De tekorten aan ICT-personeel staan echter niet op zichzelf. Het Rijk werft personeel in een overspannen vraagmarkt (zowel publiek als privaat), waarin de concurrentieslag voor ICT’ers in volle gang is. Het thema «instroom en doorstroom van ICT’ers» is daarom één van de prioriteiten in de Strategische I-Agenda Rijksdienst die op 2 december 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 31 490, nr. 221).
Het Ministerie van BZK zal in 2017 onderzoek laten uitvoeren om een beeld te krijgen van de aard en omvang van tekorten aan ICT-personeel bij het Rijk. Mede op basis van de uitkomsten uit het onderzoek wordt een plan van aanpak opgesteld met (aanvullende) beleidsmaatregelen en/of initiatieven om de belangrijkste knelpunten, ook richting de toekomst aan te pakken. Op korte termijn wordt gewerkt aan rijksbrede initiatieven zoals voortzetting van het RITP en rijksbrede wervingscampagnes voor ICT’ers. Ook zijn pilots opgezet voor het opstarten van een ICT-stagebureau en het uitwisselen van cv’s van potentiële ICT-werknemers tussen Rijksonderdelen.
Vraag 9
Wat doet het Ministerie van VenJ aan het verhogen van het tempo om enkele langer bestaande tekortkomingen op te lossen?
Antwoord 9
Het Ministerie van VenJ heeft in de afgelopen jaren een intensief verbeterprogramma uitgevoerd gericht op het structureel oplossen van de bevindingen van de Auditdienst Rijk en de onvolkomenheden van de Algemene Rekenkamer. Sinds de zomer van 2016 is dit verbetertraject geïntensiveerd om de belangrijkste knelpunten die zich meerjarig voordeden intensiever aan te pakken. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de onvolkomenheid voor personeelsbeheer is opgelost. In het samenvattend Auditrapport van de Auditdienst Rijk is de conclusie opgenomen dat in 2016 veel verbeteringen zichtbaar zijn.
Specifiek voor de ernstige onvolkomenheid met betrekking op het financieel beheer/controlfunctie zal 2017 voor het Ministerie van VenJ in het teken staan van de verdere implementatie van het zogenaamde tweelaags controlmodel. Tegen de achtergrond van de voortgang die bij de aanpak van deze specifieke (ernstige) onvolkomenheid in 2016 is geboekt, heb ik er vertrouwen in dat hier dit jaar belangrijke stappen worden gezet om de controlfunctie in 2017 op een kwalitatief goed niveau te brengen. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat zij een merkbaar andere koers ziet, onder andere als gevolg van de «tone at the top», de samenwerking en informatiedeling tussen DG’s en positie van de directeur Financieel Economische Zaken.
Wat betreft subsidie- en bijdragenbeheer vindt de Algemene Rekenkamer dat er sprake is van verbetering. Specifieke onderdelen vragen aandacht. In 2016 is geïnvesteerd in controle en voorafgaand toezicht op subsidiebeschikkingen. In 2017 zal mede op basis van een evaluatie van het subsidiebeheer worden bezien met welke maatregelen de kwaliteit van het subsidiebeheer structureel geborgd wordt.
Ten aanzien van het inkoopbeheer op het bestuursdepartement constateert de Algemene Rekenkamer onder meer een toename van onrechtmatige inkoopuitgaven. Deze hangen onder meer samen met de inhuur van tolken waarvoor een verbeterprogramma is gestart dat volgend jaar zal worden voltooid.
Vraag 10
Wat zijn de gevolgen voor de schatkist als de resterende taakstelling van het kabinet Rutte/Asscher op de ambtelijke organisatie, waarvan de Algemene Rekenkamer aangeeft dat deze 9.000 fte vertegenwoordigt, wordt geschrapt?
Antwoord 10
In het Regeerakkoord van het kabinet Rutte/Asscher is een taakstelling opgenomen voor de rijksdienst die begint in 2016 en structureel wordt in 2018. Dit is een budgettaire taakstelling en niet een taakstelling in aantallen fte’s. Wanneer de resterende taakstelling vanaf 2018 wordt geschrapt, dan wordt 200 miljoen structureel aan bezuinigingen niet gerealiseerd. Voor uw informatie treft u hieronder de budgettaire reeks van de taakstelling aan zoals deze is opgenomen in het Regeerakkoord Rutte/Asscher.
Taakstelling Rutte/Asscher (in € mln.) |
2016 |
2017 |
Struc. (vanaf 2018) |
---|---|---|---|
Rijksoverheid (incl. ZBO’s) – |
– 400 |
– 900 |
– 1.100 |
Vraag 11
Kan de (resterende) taakstelling voor de ambtelijke organisatie ook deels of geheel ingevuld worden zonder verdere personeelsreductie? Indien nee waarom niet?
Antwoord 11
Het kabinet Rutte/Asscher stuurt niet op reductie van personeel, maar stuurt op (apparaats)budget, waar onder andere de kosten voor personeel uit worden betaald. Dit betekent dat de (resterende) taakstelling door de departementen kan worden ingevuld op zowel personele als op materiële kosten (zoals bijvoorbeeld huisvestingskosten). Ook hoeft een reductie van personele kosten niet één op één te leiden tot een personeelsreductie. De personele kosten kunnen naast minder ambtenaren, bijvoorbeeld ook worden verlaagd door het eventueel verminderen van externe inhuur of door hoge schalen te vervangen door lagere schalen. De verschillende departementen bepalen zelf de invulling van hun taakstelling.
Vraag 12
Het CPB geeft bij de doorrekening van verkiezingsprogramma’s desgewenst een maximale taakstelling voor de rijksdienst en lagere overheden, ook wanneer een partij ervoor kiest om geen concrete hervormingsvoorstellen in te brengen. Heeft het ontbreken van een scherpe relatie tussen maatregelen en opbrengsten bij de doorrekening van verkiezingsprogramma’s invloed (gehad) op de al dan niet onrealistische ambities?
Antwoord 12
Het CPB acht een maximale effeciencykorting op de rijksdienst van 1,5% haalbaar. Dit is op basis van een internationale vergelijking2. Ook geeft het CPB aan dat de invulling van de taakstelling zal leiden tot minder dienstverlening en kwaliteitsverlies. Het wel of niet aanleveren van concrete maatregelen heeft geen invloed gehad op de maximale taakstelling die het CPB meegenomen heeft in zijn berekeningen.
Vraag 13
De Belastingdienst vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de rijksdienst. Heeft het «tot stilstand komen van de modernisering bij de Belastingdienst» invloed op de resterende taakstelling van het kabinet Rutte/Asscher op de ambtelijke organisatie in euro’s of in fte’s? Indien ja, hoeveel?
Antwoord 13
Nee, de taakstelling van het kabinet Rutte/Asscher is meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen en staat daarmee los van de modernisering van de Belastingdienst (Investeringagenda).
Vraag 14
Deelt u de mening van de ambtenaren dat de grens van verdere taakstellingen is bereikt?
Antwoord 14
Ik onderschrijf onderstaande passage uit de brief van de secretarissen-generaal3:
«Tot slot, In de meeste verkiezingsprogramma’s komen bezuinigingen op het overheidsapparaat voor. De afgelopen jaren hebben bij de rijksoverheid al grote ombuigingen plaatsgevonden. Daarnaast zijn er betere resultaten geboekt met substantieel minder middelen en is er veel efficiencywinst geboekt. Deze voorgeschiedenis heeft gevolgen voor de mate waarin nieuwe bezuinigingen nog verantwoord zijn. Het CPB zegt daarover dat een taakstelling van l,5% de absolute bovengrens is en dat dit al zal leiden tot merkbaar kwaliteitsverlies en minder dienstverlening.
Als u kiest voor bezuinigingen op de overheid, dan vergt dat bewuste keuzes die moeilijk samen zullen gaan met eventuele ambities in het regeerakkoord gericht op verbetering van dienstverlening aan burgers en bedrijven, zoals wij bepleiten.
Bij eventuele bezuinigingen op delen van de overheid, vragen wij u om ruimte voor de invulling ervan. Het vooraf vastleggen van bureaucratische regels aan bezuinigingstaakstellingen leidt tot ongewenste effecten en rigiditeit in onze organisatie.»
Vraag 15
Hoe groot is het tekort aan ICT-personeel en hoe is dit tekort verdeeld per ministerie?
Antwoord 15
De Algemene Rekenkamer concludeert in de Staat van de Rijksverantwoording 2016 dat sprake is van een tekort aan ICT-personeel. De verdeling van de specifieke tekorten per ministerie zijn niet bekend. Het Ministerie van BZK laat in 2017 een interdepartementaal onderzoek uitvoeren om een kwantitatief en kwalitatief beeld te krijgen van de aard en omvang van tekorten aan ICT-personeel bij rijksonderdelen.
Mede op basis van de uitkomsten uit het onderzoek wordt een plan van aanpak opgesteld met (aanvullende) beleidsmaatregelen en/of initiatieven om de belangrijkste knelpunten, ook richting de toekomst aan te pakken.
Vraag 16
Hoeveel wordt uitgegeven aan externe inhuur van ICT'ers en wat is het gemiddelde uurtarief van deze externe inhuur?
Antwoord 16
Conform de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2016 (bijlage bij Kamerstuk 31 490, nr. 223) werd 427 miljoen euro uitgegeven door de ministeries aan advisering van opdrachtgevers met betrekking tot automatisering. Het gemiddeld uurtarief ten aanzien van deze inhuur wordt niet als zodanig bijgehouden.
Vraag 18
Hoe vaak komt identiteitsfraude voor?
Antwoord 18
Vanwege het ontbreken van een duidelijke definitie van wat onder identiteitsfraude wordt verstaan is het lastig hierop een eenduidig antwoord te geven. Het lijkt erop dat die definitie van identiteitsfraude in de praktijk verschillend wordt beleefd. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de verschillende verschijningsvormen van identiteitsfraude. Daarom zal worden onderzocht of en zo ja hoe partijen die te maken hebben met identiteitsfraude dit als zodanig kwalificeren.
Uit verschillende onderzoeken komen verschillende cijfers naar voren. De verschillen in cijfers komen dus door deze onduidelijke definitie van identiteitsfraude en door verschillende onderzoeksmethoden. Ik geef u een aantal voorbeelden:
Volgens de veiligheidsmonitor van V&J is in 2016 is 0,4 procent van de Nederlanders slachtoffer geweest van een of meer vormen van identiteitsfraude. De definitie van identiteitsfraude dat hier wordt gehanteerd is echter nogal ruim, zo valt skimming en phishing in dit onderzoek onder identiteitsfraude.
In 2015/2016 kreeg het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten (CMI) van BZK ongeveer 1.700 meldingen binnen. Deze meldingen hebben echter niet allemaal betrekking op identiteitsfraude, ook foutieve registraties van persoonsgegevens worden aan het CMI gemeld.
In opdracht van BZK heeft het onderzoeksbureau Veldkamp een kwantitatief onderzoek uitgevoerd over adres- en identiteitsfraude. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat 0,2% van de Nederlanders ooit slachtoffer is geworden van identiteitsfraude.
Het Ministerie van BZK voert de Monitor Identiteit uit. Deze monitor geeft een beeld van hoe burgers zich in Nederland identificeren en hoe de overheid de kwaliteit daarvan borgt. Uit een enquêteonderzoek uit 2015 blijkt dat 3,4% van de Nederlanders slachtoffer is geworden van Identiteitsfraude. In 2017 zal dit onderzoek herhaald worden.
Vraag 19
Welke stappen gaat u ondernemen om de tekortkomingen in de informatiebeveiliging weg te nemen?
Vraag 20
Wat wordt er gedaan om de informatieveiligheid te verbeteren bij de ministeries waar deze op dit moment onder de maat is?
Vraag 30
Wat gaat het kabinet doen om de tekortkomingen bij de informatiebeveiliging bij de ministeries op te lossen?
Antwoord 19, 20 en 30
Elke Minister is zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van informatiebeveiliging op het eigen departement. Alle departementen hebben over 2016 een In Control Verklaring (ICV) afgegeven aan het Ministerie van BZK. In enkele ICV’s worden zeer hoge risico’s onderkend, maar allen zijn voorzien van een verbeterplan dat nu in uitvoering wordt gebracht.
De Chief Information Officer (CIO) Rijk voert gesprekken met de departementale CIO’s over de constateringen van de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer ten aanzien van informatiebeveiliging, waarbij specifieke aandachtspunten per departement worden besproken. Dit najaar vindt een tweede gespreksronde plaats, waarin de voortgang van de verbeterplannen zal worden besproken.
De Kamer wordt al jaarlijks geïnformeerd over de status van de informatiebeveiliging via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering in mei. Zoals toegezegd door Minister Dijsselbloem tijdens het Verantwoordingsdebat van 31 mei 2017, zal de Minister van BZK de Kamer dit jaar aanvullend daarop nader informeren: op korte termijn over het overleg tussen de Algemene Rekenkamer en de drie departementen die in eerste instantie de bevindingen van de Rekenkamer ten aanzien van de informatiebeveiliging relativeerden (EZ, Defensie en VenJ). Later dit jaar zal de Minister van BZK de Kamer informeren over de rijksbrede aanpak en voortgang ten aanzien van informatiebeveiliging.
Vraag 21
Klopt het dat de modernisering van de Belastingdienst in 2016 «tot stilstand is gekomen» mede als gevolg van de vertrekregeling?
Vraag 22
In hoeverre herkent u zich in de passage: «Bij de Belastingdienst is de modernisering geheel tot stilstand gekomen»?
Antwoord 21 en 22
De Investeringsagenda van de Belastingdienst loopt achter op schema. Doordat de vertrekregeling veel managementaandacht vroeg, is de Investeringsagenda vertraagd. Dat is ook de aanleiding tot herijking van de Investeringsagenda geweest zoals in de continuïteitsrapportage (zie Kamerstuk 30 166, nr. 330) is gemeld. Daarmee is de modernisering zelf niet stilgevallen maar wordt in herijkte vorm de Investeringsagenda verder uitgerold.
Vraag 23
Hoe komt het dat de hulp aan gedetineerden in het buitenland niet is verbeterd?
Antwoord 23
De Algemene Rekenkamer concludeert: «De voorgenomen reallocatie van middelen is niet gerealiseerd, er sprake is van een bezuiniging». Het kabinet deelt deze conclusie niet. De middelen voor gedetineerdenbegeleiding zijn niet verminderd, maar meer op maat en naar behoefte ingezet. De conclusie van de Algemene Rekenkamer is voornamelijk gebaseerd op het aantal door medewerkers van de Nederlandse vertegenwoordigingen afgelegde bezoeken aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Een daling van dit aantal duidt echter niet op een bezuiniging. De op 1 januari 2015 ingezette beleidswijziging ten aanzien van de bezoekfrequentie (maximaal vier bezoeken per jaar in de zogeheten zorglanden en een bezoek per detentie in de niet-zorglanden), in samenhang met een afnemend aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland ten gevolge van de toepassing van de WETS4 en de WOTS5, heeft een vermindering van het totale aantal bezoeken met zich mee gebracht. Daar staat evenwel tegenover dat de afgelegde bezoeken met meer maatwerk en een hogere kwaliteit, en in de zorglanden in sommige gevallen juist met een hogere frequentie dan voorheen, worden uitgevoerd. Bezoeken worden beter voorbereid en meer gericht op de individuele situatie van de gedetineerde. Dit betekent onder andere dat bezoeken in de regel arbeidsintensiever en soms ook langer dan vroeger zijn. Tot slot hebben de Nederlandse vertegenwoordigingen extra middelen toegewezen gekregen voor medische zorg aan gedetineerden. Naast de gedetineerdenbegeleiding door de Nederlandse vertegenwoordigingen, is de door BZ gesubsidieerde en door derden geboden gedetineerdenbegeleiding van belang. BZ heeft extra geïnvesteerd in uitbreiding, kwaliteitsverbetering en verdere professionalisering van deze begeleiding door subsidiepartners.
Vraag 24
Volgens de Algemene Rekenkamer is in 2016 in totaal 2,4 miljard euro uitgegeven aan «passend onderwijs». Betreft deze 2,4 miljard euro «nieuw geld» wat door het kabinet is uitgetrokken voor passend onderwijs of betreft het ook, geheel of gedeeltelijk, een schuif van bestaande uitgaven naar het kader van passend onderwijs?
Antwoord 24
De invoering van passend onderwijs betrof een budgetneutrale stelselwijziging. De 2,4 miljard euro bestaat, net als voor de invoering van passend onderwijs, voor het grootste deel (1,7 miljard euro) uit directe betalingen aan scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en speciaal basisonderwijs. Met het overige deel van het budget worden de samenwerkingsverbanden bekostigd, die de middelen voornamelijk herverdelen binnen de betreffende schoolbesturen. Deze middelen zijn voor een deel afkomstig uit het budget dat voorheen ook al naar de samenwerkingsverbanden ging.
Het overige deel is afkomstig van het budget waarmee voorheen reguliere scholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs werden bekostigd in de vorm van rugzakjes en ambulante begeleiding.
Vraag 25
Wat doet het kabinet aan het verbeteren van het inzicht in de besteding van de middelen voor passend onderwijs in het bijzonder en het onderwijs in het algemeen?
Antwoord 25
Voor de sector onderwijs in het algemeen geldt dat het Ministerie van OCW de komende tijd een aantal maatregelen neemt. Op dit moment wordt wettelijk geregeld dat onderwijsinstellingen, naast de verplichte jaarlijkse aanlevering bij het Ministerie van OCW, hun jaarverslagen moeten publiceren op hun eigen internetsite. Dit ter bevordering van het horizontaal toezicht.
Er is een werkgroep ingericht met de regionale samenwerkingsverbanden van scholen en het Ministerie van OCW om te komen tot een uniforme en gestandaardiseerde manier van verantwoorden. Daarnaast is wetgeving in voorbereiding die scholen en samenwerkingsverbanden verplicht hun jaarverslag openbaar te maken (zoals de AR aanbeveelt). Dit jaar wordt de ontwikkeling van het dashboard passend onderwijs afgerond. Hierin kunnen samenwerkingsverbanden en besturen zien hoe het samenwerkingsverband zich ontwikkelt, mede in vergelijking tot andere samenwerkingsverbanden in het land. Ik verwacht dat deze ingezette acties, die overigens wel een lange adem vergen, tot meer transparantie en betere verantwoording zullen leiden. Ook moet de kanttekening worden geplaatst dat het volgen van iedere euro aan onderwijs in de huidige lumpsumsystematiek niet mogelijk is.
Vraag 26
Wat is de reactie van het kabinet op het feit dat de Algemene Rekenkamer constateert dat uit de reactie van de Minister van OCW de urgentie niet blijkt om tot meer transparantie te komen over de besteding van gelden aan passend onderwijs?
Antwoord 26
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat door de Algemene Rekenkamer wordt geschetst. Alleen extra richtlijnen voorschrijven en daarmee denken dat veel meer zicht zal komen op de besteding van middelen heeft het risico vooral schijnzekerheden te geven. Om tot een goede oplossing te komen is het zaak om weloverwogen en in gesprek met veldpartijen tot een oplossing te komen. Een werkgroep van het Ministerie van OCW voert momenteel deze gesprekken. De verwachting is dat deze werkgroep met concrete oplossingsrichtingen komt waarmee gebouwd kan worden aan de gewenste transparantie.
Vraag 27
Wat doet het kabinet aan het verbeteren van het inzicht in de effectiviteit van de middelen in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit?
Antwoord 27
De rijksoverheid, provincies en gemeenten hebben het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) met een tweeledig doel opgesteld:
• het verbeteren van de luchtkwaliteit door het realiseren van de EU-grenswaarden
• scheppen van ruimte voor de uitvoering van nieuw projecten om zo ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld de bouw van nieuwe wegen of bedrijven terreinen.
De monitoring is jaarlijks en richt zich op de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en op de voortgang van maatregelen en projecten. Het meest recente monitoringrapport is 9 november 2016 aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 30 175, nr. 247). De decentrale overheden leggen jaarlijks verantwoording af over de door hen ontvangen NSL-subsidies. De effectiviteit van de regionale en plaatselijke initiatieven wordt ondersteund doordat bij de verstrekte NSL-subsidies van de derde en vierde tranche een eigen bijdrage van dezelfde omvang verplicht is (cofinanciering door medeoverheden).
Vraag 28
Waarom is er in 10 jaar geen evaluatie geweest, terwijl de afspraak toch is dat al het beleid een keer per vier tot maximaal zeven jaar doorgelicht moet worden? Waarom is er geen beleidsdoorlichting luchtkwaliteit geweest?
Antwoord 28
In de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) is bepaald dat een beleidsartikel op de begroting in zijn geheel eens in de vier tot maximaal zeven jaar wordt doorgelicht. Het beleidsdoorlichting luchtkwaliteit (artikel 20 van de IenM begroting) stond daarom ook aanvankelijk gepland voor 2016. De looptijd van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is na deze planning tweemaal verlengd. Eerst tot 1 januari 2017 en vervolgens tot aan de beoogde datum van invoering van de Omgevingswet per 2018 (Kamerstuk 30 175, nr. 224) is aangekondigd in de begroting van IenM 2017 is de planning van de beleidsdoorlichting luchtkwaliteit hierop aangepast zodat in de beleidsdoorlichting het NSL in zijn totaliteit wordt geëvalueerd. De beleidsdoorlichting luchtkwaliteit start in 2018 en de geplande afronding is in 2019. Voor Prinsjesdag 2017 ontvangt uw Kamer een toelichting bij de onderzoeksopzet van deze doorlichting.
Overigens wordt het NSL jaarlijks gemonitord. De monitoring dient om de voortgang van het NSL te volgen en biedt een basis om het programma waar nodig bij te sturen. In november 2016 is het meest recente monitoringsrapport aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstuk 30 175, nr. 247).
Vraag 29
Wat kan het kabinet zeggen over de effecten van de sectorplannen?
Antwoord 29
De Kamer wordt halfjaarlijks over voortgang van de sectorplannen geïnformeerd. Komende maand wordt de eerstvolgende voortgangsbrief aan de Tweede Kamer aangeboden met de 5e Quickscan. Effectmeting vindt plaats na afronding van deze plannen. Over de opzet en timing van de gefaseerde evaluatie van de sectorplannen waaronder een effectmeting (tussenevaluaties in najaar 2017 en najaar 2018 en eindevaluatie in 2019) is de Kamer reeds geïnformeerd bij brief van september 2016. Daarbij is een uitleg gegeven over de onderzoeksmethode van de onderzoekers van SEO /ecbo.
OECD, 2010, Public Administration after «New Public Management», Value for Money and Government, o.a. blz. 81–86.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-20.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.