Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 november 2020
In de bij het VAO over de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 29 oktober jl. (Handelingen
II 2020/21, nr. 18, VAO NOVI) ingediende motie (Kamerstuk 34 682, nr. 60) constateert de heer Van Gerven dat in het klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) is afgesproken dat wordt gestreefd naar een evenwichtige eigendomsverdeling, waarbij
de lokale omgeving (burgers en bedrijven) voor 50% eigenaar worden van de energieproductie
van het lokale energieproject. De heer Van Gerven verzoekt om na te gaan hoe publieke
en collectieve lokale initiatieven voor duurzame energie een grotere kans kunnen krijgen.
In een ordedebat op 3 november jl. vroeg de heer Van Nispen hoe deze motie zal worden
uitgevoerd (Handelingen II 2020/21, nr. 19, stemmingen).
Onder publieke en lokale initiatieven voor duurzame energie versta ik in dezen publieke
initiatieven en initiatieven van burgers en lokale bedrijven, die samen hun dorp of
stad duurzamer willen maken door de opwek van duurzame elektriciteit.
Deze initiatieven dragen direct en indirect bij aan de doelen van het kabinet. Ze
kennen echter de nodige uitdagingen om succesvol van de grond te komen. Daarom is
het belangrijk dat initiatiefnemers worden ondersteund. Naast het Rijk spelen ook
gemeenten hier een belangrijke rol in. In dat verband zie ik goede voorbeelden in
Súdwest-Fryslân en Noord-Holland (bijvoorbeeld de «Handreiking praktijk: lokale initiatieven
en eigendom» van de Regionale Energiestrategieën (RES’en) Noord-Holland Noord en Noord-Holland
Zuid).
De uitvoering van de motie-Van Gerven stem ik af met de Minister van Economische Zaken
en Klimaat. In de eerste plaats zal ik u een overzicht geven van aantallen en aard
van deze initiatieven. Hierbij maak ik gebruik van de Lokale Energie Monitor van HIER
Opgewekt.
Vervolgens ga ik na welke nationale knelpunten de in de motie genoemde initiatieven
ervaren. Hiervoor sluit ik onder meer aan bij het onderzoek dat het Nationaal Programma
RES in december gaat uitvoeren naar de stand van zaken in de RES’en. Hiermee sluit
ik ook aan bij de uitvoering van motie met Kamerstuk 32 813, nr. 592 (motie van de leden Dik-Faber en Sienot over de doelstelling van 50% lokaal eigendom
van hernieuwbare energie) en motie met Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 49 (motie van het lid Bruins c.s. over het borgen van financiële participatie bij hernieuwbare
energieprojecten).
Het Rijk ondersteunt de genoemde initiatieven nu al, onder meer door tussenkomst van
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de Rijksbijdrage in het Ontwikkelfonds
voor energiecoöperaties, de Participatiecoalitie en als medeopdrachtgever van het
Nationaal Programma RES.
Met het uit het onderzoek voortkomende overzicht van knelpunten zal ik nagaan in hoeverre
deze ondersteuning voldoet, aanpassing of uitbreiding behoeft en op welke wijze hier in zou kunnen worden voorzien.
In de eerste Voortgangsbrief van de NOVI (voor de zomer van 2021) informeer ik u over
de uitkomsten van deze verkenning.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren