34 682 Nationale Omgevingsvisie

Nr. 76 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2020

In de bij het VAO over de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 29 oktober jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 18, VAO NOVI) ingediende motie (Kamerstuk 34 682, nr. 60) constateert de heer Van Gerven dat in het klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) is afgesproken dat wordt gestreefd naar een evenwichtige eigendomsverdeling, waarbij de lokale omgeving (burgers en bedrijven) voor 50% eigenaar worden van de energieproductie van het lokale energieproject. De heer Van Gerven verzoekt om na te gaan hoe publieke en collectieve lokale initiatieven voor duurzame energie een grotere kans kunnen krijgen.

In een ordedebat op 3 november jl. vroeg de heer Van Nispen hoe deze motie zal worden uitgevoerd (Handelingen II 2020/21, nr. 19, stemmingen).

Onder publieke en lokale initiatieven voor duurzame energie versta ik in dezen publieke initiatieven en initiatieven van burgers en lokale bedrijven, die samen hun dorp of stad duurzamer willen maken door de opwek van duurzame elektriciteit.

Deze initiatieven dragen direct en indirect bij aan de doelen van het kabinet. Ze kennen echter de nodige uitdagingen om succesvol van de grond te komen. Daarom is het belangrijk dat initiatiefnemers worden ondersteund. Naast het Rijk spelen ook gemeenten hier een belangrijke rol in. In dat verband zie ik goede voorbeelden in Súdwest-Fryslân en Noord-Holland (bijvoorbeeld de «Handreiking praktijk: lokale initiatieven en eigendom» van de Regionale Energiestrategieën (RES’en) Noord-Holland Noord en Noord-Holland Zuid).

De uitvoering van de motie-Van Gerven stem ik af met de Minister van Economische Zaken en Klimaat. In de eerste plaats zal ik u een overzicht geven van aantallen en aard van deze initiatieven. Hierbij maak ik gebruik van de Lokale Energie Monitor van HIER Opgewekt.

Vervolgens ga ik na welke nationale knelpunten de in de motie genoemde initiatieven ervaren. Hiervoor sluit ik onder meer aan bij het onderzoek dat het Nationaal Programma RES in december gaat uitvoeren naar de stand van zaken in de RES’en. Hiermee sluit ik ook aan bij de uitvoering van motie met Kamerstuk 32 813, nr. 592 (motie van de leden Dik-Faber en Sienot over de doelstelling van 50% lokaal eigendom van hernieuwbare energie) en motie met Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 49 (motie van het lid Bruins c.s. over het borgen van financiële participatie bij hernieuwbare energieprojecten).

Het Rijk ondersteunt de genoemde initiatieven nu al, onder meer door tussenkomst van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de Rijksbijdrage in het Ontwikkelfonds voor energiecoöperaties, de Participatiecoalitie en als medeopdrachtgever van het Nationaal Programma RES.

Met het uit het onderzoek voortkomende overzicht van knelpunten zal ik nagaan in hoeverre deze ondersteuning voldoet, aanpassing of uitbreiding behoeft en op welke wijze hier in zou kunnen worden voorzien.

In de eerste Voortgangsbrief van de NOVI (voor de zomer van 2021) informeer ik u over de uitkomsten van deze verkenning.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven