34 623 Verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet ambulancezorg

Nr. 6 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2017

Hierbij bied ik u de nota naar aanleiding van het verslag inzake het bovenvermelde wetsvoorstel aan (Kamerstuk 34 623, nr. 7). Daaraan is toegevoegd de toezicht- en handhavingtoets van de IGZ inzake het wetsvoorstel.

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in een brief van 5 april jl. verzocht toe te lichten wat het gevolg zou zijn van het controversieel verklaren van het onderhavige wetsvoorstel. In dat verband wil ik opmerken dat op 1 januari 2018 de Tijdelijke wet ambulancezorg vervalt, tenzij onderhavig wetsvoorstel voordien in werking is getreden. Indien de Tijdelijke wet ambulancezorg zou vervallen, komt de wettelijke ordening van de ambulancezorg te vervallen. Dat houdt in dat vanaf dat moment het een ieder is toegestaan deze diensten aan te bieden. Nu is dat voorbehouden aan de Regionale Ambulancevoorzieningen. Dat zou betekenen dat bijvoorbeeld taxibedrijven ambulancezorg kunnen leveren. Daarnaast zouden er geen eisen meer aan de ambulancezorg zijn gesteld. Er zou bijvoorbeeld niet meer geregeld zijn dat er in de ambulance een ambulanceverpleegkundige aanwezig moet zijn. Ook is er geen partij meer die de meldkamer voor de ambulancezorg in stand moet houden en is niet meer bepaald dat een verpleegkundige de intake verzorgt. Ook de eis dat een ambulance onder normale omstandigheden in 95% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse moet zijn vervalt. Aangezien ik dit maatschappelijk een ongewenste situatie vind, wil ik bij dezen verzoeken om een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel.

Tevens heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) tijdens de procedurevergadering van 22 februari jongstleden aan mij een reactie gevraagd naar de stand van zaken over het onderzoek naar de toekomst van de ambulancezorg, waarbij tevens wordt aangegeven welke scenario’s worden onderzocht. Hier is door leden van de verschillende fracties in het verslag ook om gevraagd, dus ik verwijs voor de laatste stand van zaken naar de nota naar aanleiding van het verslag, in het bijzonder naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA in hoofdstuk 1.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven