34 511 Initiatiefnota van de leden Ypma en Mohandis: «Gelijke onderwijskansen voor alle kinderen, ongeacht hun achtergrond, afkomst of het opleidingsniveau van hun ouders»

Nr. 2 INITIATIEFNOTA

INHOUDSOPGAVE

I.

Inleiding.

1

II.

Voorstellen.

4

 

a.

Leraren beter opleiden en waarderen.

5

 

b.

Vroeg-selectie tegengaan en doorstroom verbeteren

8

 

c.

Perverse financiële prikkels wegnemen.

13

III.

Financiële gevolgen van de voorstellen.

16

IV.

Slotwoord.

18

V.

Literatuur.

18

I. INLEIDING

Onderwijs is de motor van de emancipatie en verheffing en van groot belang om de tweedeling in de maatschappij te bestrijden. School is de plek waar kinderen elkaar ontmoeten en leren omgaan met verschil. Ieder kind moet er de kans krijgen om talenten te ontdekken en zich te ontwikkelen, ongeacht achtergrond, afkomst of het opleidingsniveau van ouders.

Het Nederlandse onderwijs behoort gelukkig tot het beste onderwijs ter wereld. Dat blijkt uit onderzoek waarin het onderwijs in verschillende landen met elkaar wordt vergeleken (OESO). In Nederland halen kinderen goede cijfers voor bijvoorbeeld wiskunde en taal, bijna alle kinderen gaan al naar school als zij vier jaar oud zijn en het aantal uren dat kinderen naar school gaan is hoger dan in andere landen. De Nederlandse leraren zijn deskundig en doen hun werk op een goede manier. Scholen hebben veel vrijheid om te bepalen hoe het onderwijs op hún school eruit ziet maar er is ook streng en goed toezicht van de onderwijsinspectie op de kwaliteit van het onderwijs en de nationale examens.

Maar dat betekent niet dat we nu tevreden achterover kunnen leunen. Het Nederlandse onderwijs is goed, maar de vraag is of het ook goed genoeg is voor iedereen. Als we namelijk de kansen die kinderen krijgen met elkaar vergelijken, zijn er nog steeds kinderen die meer kansen krijgen dan andere kinderen. Bijvoorbeeld omdat hun ouders een andere opleiding hebben gevolgd of omdat Nederlands niet de eerste taal is die zij hebben geleerd. Dat blijkt ook uit een voorbeeld van de onderwijsinspectie:

Neem een zevendegroeper van wie de ouders hoogopgeleid zijn, laten we hem Thijs noemen. Thijs heeft gemiddeld een grotere kans op een relatief hoog advies aan het einde van de basisschool. Zijn ouders zullen vervolgens gericht kiezen voor een middelbare school waar prestaties hoger zijn en waar leerlingen minder vaak een niveau worden teruggezet. Thijs zal op die school eerder een plek krijgen op een hoger niveau dan het advies van zijn basisschool aangaf. Ook is de kans groter dat hij in de jaren erop overstapt naar een nog hoger niveau. Statistisch gezien mag Thijs verwachten dat hij na z’n eindexamen in het hoger onderwijs terecht komt. En zo krijgt hij gedurende zijn hele schoolcarrière alle kansen om maximaal te presteren. Maar neem nu Tim, twee straten verderop. Zijn ouders zijn laagopgeleid. Tim is net zo’n leerling als Thijs, net zo vaardig en met hetzelfde IQ, maar de kans is groot dat hij eind groep acht een lager advies krijgt. Daarna kiezen Tims ouders waarschijnlijk een middelbare school waar de prestaties gemiddeld minder hoog zijn – zonder dat zij het zich realiseren – en waar leerlingen vaker naar een lager niveau overgaan. Bovendien is de kans groter dat Tim op die school lager dan het basisschooladvies wordt geplaatst, en dat hij blijft zitten of dat hij in het tweede of derde jaar naar een lager niveau gaat. De cijfers wijzen uit dat de kans ook groter is dat Tim daarna een mbo-opleiding kiest en dat hij niet naar het hoger onderwijs gaat. Zelfde talenten, verschillende uitkomsten.

Dat is onacceptabel: twee kinderen met dezelfde talenten en een gelijke intelligentie krijgen niet dezelfde kansen, simpelweg omdat de één hoogopgeleide ouders heeft en de ander niet. Kinderen van laagopgeleide ouders krijgen vaker een lager schooladvies, gaan naar scholen waar de prestaties gemiddeld minder hoog zijn en eindigen vaker op een gemiddeld lager onderwijsniveau. We selecteren vroeg en er zijn te weinig mogelijkheden om door te groeien en opleidingen te stapelen. De ongelijkheid in de samenleving zet zich op die manier door in het onderwijs. Dat is oneerlijk. Al op heel jonge leeftijd zijn de kansen van kinderen niet gelijk. Kinderen van hoogopgeleide ouders gaan vaker naar een kinderdagverblijf en kinderen van lager opgeleide ouders gaan vaker naar de peuterspeelzaal. Op deze manier groeien kinderen op in gescheiden werelden. De schooladviezen worden smaller, de selectiedrempels hoger, de overgangen lastiger. Ongelijkheid wordt ook zichtbaar in de groei van commerciële huiswerkbegeleiders en toetstrainingen. Ouders met een dikke portemonnee kunnen het zich veroorloven om hun kinderen buiten school extra te laten begeleiden en voor te bereiden op toetsen en examens. Dat is een luxe die niet of minder is weggelegd voor ouders met lagere inkomens of ouders die minder bekend zijn met dergelijke ondersteuning, met alle gevolgen van dien voor de kansen van kinderen, die niet minder talent hebben.

De ongelijke behandeling van kinderen kan ook zichtbaar worden door het handelen en de keuzes van leraren en ouders. Leraren hebben volgens analyses hogere verwachtingen van kinderen van hoogopgeleide ouders en dat kan van invloed zijn op het schooladvies dat kinderen aan het einde van de basisschool krijgen. Ook de verwachtingen die ouders hebben van hun kinderen lijken nog te vaak gebaseerd te zijn op hun eigen ervaringen in het onderwijs in plaats van op de talenten van kinderen. De ongelijkheid in de samenleving wordt zo doorgezet in het onderwijs.

Dat moet anders.

De plek waar je wieg heeft gestaan mag nooit bepalend zijn voor je schoolloopbaan. Het onderwijs moet er juist voor zorgen dat ieder kind de kans krijgt om zijn talenten te ontdekken en zich te ontwikkelen. En dat kennis en kunde zo breed mogelijk over de samenleving wordt verspreid. Al meer dan 100 jaar zetten sociaaldemocraten zich hiervoor in en hebben wij hierin veel bereikt en ook in de toekomst blijven wij strijden voor gelijke kansen voor ieder kind. Dit is een strijd die voortduurt, elke dag opnieuw.

Dit vraagt om actie, maar het is niet gemakkelijk. Het is niet alleen een onderwijsprobleem en een individueel probleem voor wie het aangaat, maar een breed maatschappelijk probleem. Om de kansenongelijkheid in het onderwijs aan te pakken bepleiten wij al langer een aantal maatregelen. Maatregelen om de verheffende waarde van het onderwijs te versterken. Maar ook om die andere cruciale opdracht voor ons onderwijs te versterken: verbinden. School is immers de plek waar je van jongs af aan zelfvertrouwen ontwikkelt, waar je anderen ontmoet en hen leert accepteren en respecteren. Op school leren kinderen omgaan met verschillen. Onderwijs – van peuterspeelzaal tot universitaire master – is hét instrument om verschillen te verkleinen en onderlinge acceptatie te vergroten. De rol van het onderwijs bij het creëren en onderhouden van een verbonden samenleving moeten we niet onderschatten.

Er moeten routes ontstaan in het onderwijsstelsel waardoor talentontwikkeling niet wordt gehinderd maar wordt gestimuleerd en gelijktijdig verbindend werkt. Verbinding is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het onderwijs om álle leerlingen, scholieren en studenten te helpen het maximale uit zichzelf te halen. Oók de kinderen of jongeren met een beperking. Elke leraar of universitaire leraar, grote onderwijsinstelling of dorpsschool, onderwijssoort of onderwijsniveau heeft als opdracht om iedereen te helpen het maximale uit zichzelf te halen en kansen te bieden. Gezamenlijk kunnen we knelpunten benoemen, belemmeringen wegnemen en waar nodig het moeilijke gesprek aangaan. Als we van elkaar leren en de urgentie voelen om samen in actie te komen. Alle ouders willen het beste voor hun kinderen en juist het onderwijs moet ervoor zorgen dat niet de afkomst van het kind maar de capaciteiten en de toekomst telt.

Recent hebben Diederik Samsom en schooldirecteur Eric van ‘t Zelfde een aantal voorstellen gedaan voor «De Nieuwe School» om te zorgen voor gelijke onderwijskansen. Zij stellen bijvoorbeeld voor dat leraren meer tijd krijgen om hun lessen voor te bereiden, dat kinderen vanaf 2,5 jaar al beginnen met spelenderwijs leren en dat middelbare scholen meerdere onderwijsniveaus aanbieden, zodat kinderen gemakkelijker kunnen overstappen naar een ander onderwijsniveau.

In deze initiatiefnota beschrijven we hoe wij willen zorgen voor gelijke onderwijskansen voor alle kinderen, ongeacht hun achtergrond, afkomst of het opleidingsniveau van hun ouders. Een deel van deze voorstellen zullen we komende maanden in de Tweede Kamer bespreken zodat er snel iets kan veranderen. Een ander deel van deze voorstellen zijn niet van vandaag op morgen ingevoerd. Bijvoorbeeld omdat er eerst overleg nodig is met leraren, leerlingen, ouders en scholen. Of omdat er op korte termijn nog geen geld voor is om het te betalen. Alle voorstellen samen geven een overzicht van maatregelen die naar onze mening gezamenlijk bijdragen aan de strijd voor gelijke kansen in het onderwijs. Een strijd om ervoor te zorgen dat je als dubbeltje een kwartje kunt worden. Om ervoor te zorgen dat iedereen tot z’n recht komt.

Onze voorstellen zijn onderverdeeld in drie kernrichtingen waarmee gelijkheid wordt vergroot

  • a. Leraren beter opleiden en waarderen.

    Elke dag zetten duizenden leraren zich met passie en overtuiging in voor de leerlingen in hun klas. Zij zorgen er voor dat kinderen het beste uit zichzelf kunnen halen en zich volledig kunnen ontwikkelen. Daarvoor is voldoende tijd nodig. Tijd om lessen voor te bereiden en vaardigheden om te kunnen omgaan met verschil in de klas en te zorgen voor onderwijs op maat. Onderwijs dat aansluit op wat individuele kinderen nodig hebben. Dat doet een leraar niet alleen. Op school werken leraren samen met hun collega’s, ieder vanuit de eigen expertise en ervaring aan het beste onderwijs voor onze kinderen. Leraren met een universitaire opleiding vormen hierop een waardevolle en belangrijke aanvulling.

  • b. Vroeg-selectie tegengaan en doorstroom verbeteren.

    Op de basisschool komen kinderen van verschillende afkomst en met verschillende achtergronden samen. Vóór en ná de basisschool ligt kansenongelijkheid op de loer. Daarom stimuleren we voor jonge kinderen de voorschool waar álle kinderen samen naar toe gaan. Bij de overstap naar het voortgezet onderwijs bieden we kinderen optimale kansen door het schooladvies verplicht naar boven bij te stellen als de score op de eindtoets hoger is dan verwacht. We stimuleren brede brugklassen en scholengemeenschappen en we maken het makkelijker voor kinderen om over te stappen naar een ander onderwijsniveau. Ook waarderen we de verschillen tussen kinderen door het invoeren van het maatwerkdiploma.

  • c. Perverse financiële prikkels wegnemen.

    De hoogte van je inkomen mag nooit bepalend zijn voor de kansen die kinderen krijgen in het onderwijs. Daarom willen we dat ook minderjarige mbo’ers een vergoeding voor bijkomende schoolkosten krijgen. Daarmee wordt een drempel door schoolkosten, die er voor kinderen in het voortgezet onderwijs niet is, weggenomen. Scholen met meer leerlingen die extra begeleiding vragen krijgen extra geld om dit uit te kunnen voeren. Prikkels in de bekostiging en beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs die kinderen in hun kansen belemmeren nemen we weg.

Wij blijven strijden voor gelijke onderwijskansen van álle kinderen. Omdat zij het verdienen. Omdat het gaat om hun toekomst. Omdat het gaat om de toekomst van Nederland!

II. VOORSTELLEN

Ongelijkheid ligt constant op de loer en is een kracht die permanent bestreden moet worden. Met de volgende drie richtingen en veertien voorstellen strijden we voor het allerbeste funderend onderwijs voor iedereen.

Leraren beter opleiden en waarderen.

  • 1. Bij iedere beleidswijziging moet het kabinet beargumenteren hoe deze beleidswijziging bijdraagt aan het vergroten van gelijke onderwijskansen.

  • 2. De leraar kan omgaan met verschil en maakt meer gebruik van de mogelijkheden van ICT.

  • 3. Ieder lerarenteam op de basisschool bestaat over 5 jaar voor 15% en over 10 jaar voor 30% uit universitair opgeleide leraren.

  • 4. Leraren krijgen meer tijd om hun lessen voor te bereiden, elkaar feedback te geven en kinderen individueel te begeleiden.

Vroeg-selectie tegengaan en doorstromen verbeteren.

  • 5. Alle kinderen kunnen vanaf hun tweede jaar twee dagen per week op de voorschool terecht.

  • 6. Het schooladvies wordt verplicht naar boven bijgesteld als de uitslag op de eindtoets hoger is dan het originele schooladvies.

  • 7. Ieder kind heeft recht op een meervoudig advies (bijvoorbeeld vmbo GL/T- havo) en heeft het recht te worden toegelaten op beide onderwijsniveaus van het advies.

  • 8. Scholengemeenschappen en brugklassen met meerdere onderwijsniveaus worden financieel en in regelgeving gestimuleerd.

  • 9. Doorstroomrecht naar een ander onderwijsniveau zonder aanvullende eisen.

  • 10. Het is mogelijk vakken op een hoger (of lager) niveau af te ronden en dit wordt op het maatwerkdiploma vermeld.

  • 11. Waardering van ons beroepsonderwijs en een betere overstap van mbo naar hbo.

Perverse financiële prikkels wegnemen.

  • 12. Scholen worden positief gewaardeerd en beoordeeld als zij maatwerk mogelijk maken voor hun leerlingen door ruimte te bieden voor verschil in tempo, leerstijl en het volgen van vakken op verschillende niveaus.

  • 13. Scholen met veel aantal achterstandsleerlingen ontvangen een hogere bijdrage per leerling.

  • 14. Minderjarige mbo’ers krijgen een vergoeding voor bijkomende schoolkosten, zodat ze niet langer duurder uit zijn dan hun leeftijdsgenoten op de havo of het vwo.

a. Leraren beter opleiden en waarderen.

Voorstel 1: Bij iedere beleidswijziging moet het kabinet beargumenteren hoe deze beleidswijziging bijdraagt aan het vergroten van gelijke onderwijskansen.

Het Sociaal- en Cultureel Planbureau toonde onlangs aan dat de verschillen toenemen en een ander karakter krijgen. In onze samenleving dreigt een hardnekkige scheiding te ontstaan tussen een kansarme onderlaag en een bovenlaag die alle mogelijkheden heeft. Mensen met een hoge opleiding kiezen een partner met hoge opleiding en krijgen kinderen met een zeer grote kans op een hoge opleiding, en begeven zich veelal in kringen van mensen met een hoge opleiding. Hetzelfde geldt voor mensen met een lagere opleiding. Er is steeds minder contact tussen de kansrijken en de achterblijvers. Een tweedeling is daarmee gaande, een die over meer dan inkomen of vermogen gaat. Juist andere vormen van menselijk kapitaal, zoals arbeidsmarktpositie, gezondheid, partnerkeuze en maatschappelijke status raken ongelijk verdeeld. Deze kloof groeit in de breedte én in de diepte: de verschillen worden hardnekkiger. Dat is funest voor de cohesie in de samenleving.

Onderwijs biedt nog steeds het beste antwoord op de bestrijding van kansenongelijkheid. Juist nu blijkt dat deze kansenongelijkheid in onze maatschappij toeneemt. Als we er in slagen het maximale uit kinderen te halen, ongeacht de achtergrond van het kind en de inkomenspositie en opleiding van de ouders, dan behouden we de sociale mobiliteit in stand en vervagen de scheidslijnen. Goede maatregelen dragen bij aan het bestrijden van deze ongelijkheid. Daarom stellen we voor dat bij iedere nieuwe maatregel die door het kabinet voorgesteld wordt antwoord wordt gegeven op de vraag hoe deze maatregel bijdraagt aan het vergroten van gelijke onderwijskansen.

Voorstel 2: De leraar kan omgaan met verschil en maakt meer gebruik van de mogelijkheden van ICT.

De kwaliteit van het onderwijs is in grote mate afhankelijk van de leraar die voor de klas staat. Iedereen herinnert zich de geweldige leraar die in staat is aan te sluiten bij de natuurlijke nieuwsgierigheid en leefwereld van kinderen. Een leraar die je talent ziet en je stimuleert kan zeer bepalend zijn voor de rest van je leven. Onderzoek laat zien dat leraren soms onbedoeld en/of onbewust lagere verwachtingen van kinderen hebben dan op basis van hun talenten en capaciteiten mag worden verwacht. Voor de talentontwikkeling van kinderen is dit funest en daarom moet het worden bestreden. Dat kan door leraren in opleiding bewust te maken van dit verschijnsel en lerarenteams hierover continu onderling het gesprek te laten voeren.

Kinderen zijn gebaat bij leraren die helpen talent te ontdekken en te ontwikkelen. Die in ieder kind het talent zien en maatwerk kunnen leveren bij zowel de instructie als de opdrachten en begeleiding. De beroepstrots van leraren neemt toe als ze het vertrouwen krijgen dat ze verdienen. Zeggenschap over hun eigen onderwijs. Alleen dan kunnen ze ook maatwerk leveren aan de kinderen. Leraren die als methodeslaaf werken in een «one size fits all» benadering voelen zich vaak diep ongelukkig. Ze kunnen niet ieder kind bieden wat het nodig heeft. Daarom willen we dat leraren bevoegd en bekwaam voor de klas staan, hun bevoegdheid bijhouden in het lerarenregister en recht hebben op nascholing. Een «leven lang leren» geldt ook in het onderwijs. Eens bevoegd betekent niet 40 jaar voor de klas zonder nascholing. Een goede leraar krijgt de kans permanent bij te leren tijdens zijn of haar carrière. Na het behalen van je onderwijsbevoegdheid ben je startbekwaam om les te geven. Wij willen dat leraren in de toekomst binnen twee jaar hun vakbekwaamheid kunnen verdienen in de praktijk. Het lerarenregister, dat vanaf 2017 verplicht wordt, is een goede stap en een belangrijk instrument om permanente bijscholing te stimuleren en te belonen. Leraren zouden daarvoor een individueel opleidingsbudget moeten krijgen. Onze nadrukkelijke aandacht gaat uit naar het omgaan met verschil in de klas, de zogenaamde differentiatievaardigheden. Slechts 58% van de leraren in het basisonderwijs en 33% van de leraren in het voortgezet onderwijs beheerst de differentiatievaardigheden, de vaardigheden die vereist zijn om, om te gaan met verschillende niveaus en leerstijlen in de klas. Wij vragen om veel nadrukkelijkere aandacht in de opleiding, de nascholing en de beoordeling voor de differentiatie-vaardigheden en bijbehorende zeggenschap.

Een belangrijk punt van aandacht om te kunnen differentiëren in de klas zonder dat de werkdruk toeneemt is het ICT-gebruik; dit gebeurt door Nederlandse leraren minder dan gemiddeld in de OESO. Nederland blijft simpelweg achter, terwijl het zowel voor kinderen als leraren veel kansen biedt. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt 35 procent van de leraren meer dan 10 uur per week gebruik van digitale leermiddelen. Het OESO-gemiddelde ligt hier op 40 procent.

Voor Nederland betekent dit dat er nog voldoende ruimte mogelijk is voor vernieuwing en verbetering op dit gebied. Met de afspraken in de sectorakkoorden zet het kabinet samen met de sectorraden in op toekomstbestendig en uitdagend onderwijs met moderne leermiddelen. Een slimme inzet van ICT maakt meer maatwerk mogelijk. Leraren kunnen hierdoor goed inspelen op de verschillen tussen leerlingen. Ons streven is dat alle po- en vo-scholen in 2020 meer digitale leermiddelen in de lessen gebruiken en dat leraren over de juiste vaardigheden beschikken om deze middelen didactisch in te zetten. Wij zien grote kansen van het gebruik van ICT. Met goede digitale leermethodes die educatieve partijen zouden moeten ontwikkelen kunnen kinderen adaptief leren. Kinderen die sneller gaan krijgen automatisch meer uitdaging en kinderen die meer uitleg en oefening nodig hebben krijgen extra herhaling. Dit kan bovendien de leraren ontlasten. Als ze geen 30 keer taal, rekenen en begrijpend lezen opdrachten op maat hoeven te geven, 30 keer taal rekenen en begrijpend lezen schriftjes hoeven na te kijken met een krul of een sticker en 30 keer taal, rekenen en begrijpend lezen in de computer hoeven in te tikken. En bovendien automatisch gegevens voor de rapporten uit de computer kunnen laten rollen. Van de effectieve leertijd zijn leraren hier vaak 1/3 van de tijd mee bezig.

Voorstel 3. Ieder lerarenteam op de basisschool bestaat over 5 jaar voor 15% en over 10 jaar voor 30% uit universitair opgeleide leraren.

Meer mogelijkheden om jezelf als leraar te ontwikkelen, betekent dat we ook meer van leraren verwachten. Het verschil op een school wordt gemaakt door een lerarenteam en directie die elkaar scherp houden en verbeteren. Het is van groot belang dat er degelijke functioneringsgesprekken worden gevoerd, sprake is van goede dossieropbouw en leraren ondersteund worden bij het onderhouden van hun professionaliteit. We zien veel positieve ontwikkelingen van leraren, er is een flinke verbeterslag op de pabo doorgevoerd en we zien in toenemende mate leraren die een master SEN of de universitaire pabo hebben gevolgd. Goed beoordeeld worden betekent doorgroei en moet van invloed zijn op de waardering van de leraar. Het komt de diversiteit van het lerarenteam en daarmee de kwaliteit van het onderwijs ten goede als ieder team in het basisonderwijs voor 30% uit universitair opgeleide leraren zou bestaan. Dit vraagt mogelijk extra schalen in de onderwijssalarissen zodat het salaris ook op de basisschool kan doorgroeien tot het salaris van een leraar in het voortgezet onderwijs. We vragen het onderwijsveld hiertoe een plan op te stellen. Ook werken we samen met het onderwijsveld aan een voorstel om meer mannen voor de klas te krijgen en te houden.

Voorstel 4. Leraren krijgen meer tijd om hun lessen voor te bereiden, elkaar feedback te geven en kinderen individueel te begeleiden.

De OESO concludeert dat Nederland heel hoog scoort op alles alleen doen, oftewel individueel gericht werken door leraren. Leraren hebben volgens de OESO weinig aandacht voor gezamenlijk reflecteren op hun professionele houding, voorbereiding van lessen, ze doen alles alleen en heel weinig samen. Wij willen streven naar meer tijd en aandacht als team (en directeur, bestuur, sector) hiervoor. Het is goed dat de cultuur van «doceren met de deur dicht» verandert in een cultuur waarbij leraren gezamenlijk lessen voorbereiden, analyseren en feedback geven, en met elkaar een visie opstellen waarin ze vaststellen: waar staan wij voor, wat kunnen wij al en wat willen wij van elkaar of van anderen leren? Dit wordt vaak peer review genoemd. In het basisonderwijs neemt 57% van de leraren deel aan «peer review» en in het voortgezet onderwijs 63% van de leraren.

Een leraar die kwalitatief goed les wil geven moet de lessen goed kunnen voorbereiden. Daarvoor willen we leraren meer tijd geven. Het aantal te geven lesuren per week wordt maximaal 20 lesuren van 50 minuten. Dat is het Europees gemiddelde. De overige tijd is er voor het voorbereiden van die lesuren, zodat die zo inspirerend, informatief en uitdagend mogelijk zijn. Lesuren waarin de verschillende behoeften van leerlingen worden bediend. Het onderwijs willen we vragen met voorstellen hiertoe te komen. Hoe zorgen we ervoor dat de werkdruk verlaagd en er meer gedifferentieerd kan worden met lessen? De ene leerling heeft meer instructie en begeleidingstijd nodig dan de andere. Leraren en scholen die goed kunnen beargumenteren in welke situaties ze differentiëren moeten ook kunnen experimenteren met afwijken van de verplichte onderwijstijd. Mits de kinderen die extra aandacht nodig hebben en extra huiswerkbegeleiding dit ook echt krijgen. We willen graag dat hiermee geëxperimenteerd wordt en het onderwijs meedenkt hoe hier zo slim mogelijk mee omgegaan kan worden. Wij zijn ervan overtuigd dat het voor de kwaliteit van het onderwijs belangrijk is dat leraren meer tijd voor lesvoorbereiding krijgen door een maximaal aantal lesuren van twintig uur per (fulltime) leraar. We hebben de regering daarom gevraagd een experiment uit te werken waarbij al met deze nieuwe urennorm wordt geëxperimenteerd op een aantal scholen in wijken met veel kinderen met achterstanden.

b. Vroeg-selectie tegengaan en doorstromen verbeteren.

Voorstel 5: Alle kinderen kunnen vanaf hun tweede jaar twee dagen per week op de voorschool terecht.

Hoe eerder we investeren in kinderen, hoe beter. Kinderen tussen de twee en vier jaar zetten fundamentele stappen in hun ontwikkeling. Het is echter zeer verschillend welke vaardigheden jonge kinderen van huis uit mee krijgen. Het is aan het onderwijs en de voor- en vroegschoolse educatie om deze verschillen zo vroeg mogelijk te verkleinen. Dat betekent dat kinderen al vóór het vierde jaar beginnen met het spelenderwijs opdoen van vaardigheden. Ze zitten niet met een rekenschriftje in een bankje maar komen in een educatieve speelzaal. Door te spelen en andere kinderen na te doen ontwikkelen peuters zichzelf op uiteenlopende gebieden. De woordenschat wordt vergroot en de sociale vaardigheid ontwikkeld. Kinderen uit alle lagen van de samenleving gaan vanaf jonge leeftijd met elkaar naar de speelzaal en school, zodat we vroeg beginnen met het doorbreken van de scheidslijnen tussen verschillende bevolkingsgroepen, tussen hoogopgeleid en laagopgeleid en tussen kansrijk en kansarm. Dit bevordert de ontwikkeling van alle kinderen al vanaf 2 jarige leeftijd. Wij willen geen segregatie in de eerste levensjaren. Dat kan en mag niet.

Het is daarom goed dat het kabinet een belangrijke doorbraak heeft gerealiseerd door alle peuters een basisaanbod te bieden voor twee dagdelen. Zo krijgen ook kinderen met niet-werkende ouders een aanbod via de gemeente. Dit is een zeer goede ontwikkeling. Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de betaalbaarheid van kinderopvang. Zo krijgen ouders met een laag inkomen 94 procent vergoed. Bovendien hebben doelgroep ouders, zoals een alleenstaande moeder in de bijstand die op zoek gaat naar werk, het recht om kinderopvangtoeslag aan te vragen. Hierdoor kunnen alle kinderen, ongeacht het inkomen van de ouders, gebruik maken van een voorschoolse voorziening en is dit breed toegankelijk geworden. Ook de kwaliteit gaat verder omhoog. Zo gaan we onder andere de ontwikkeling van kinderen structureel volgen en krijgt elk kind een mentor.

De SER heeft een baanbrekend advies gepubliceerd waarbij het belang van investeren in jonge kinderen en het voorkomen van achterstanden zeer helder gemaakt worden. De PvdA onderstreept dit. Segregatie en tweedeling moeten op jonge leeftijd voorkomen worden. Ieder kind hoort eerlijke kansen te krijgen. Daarom moet tweedeling bij de basis aangepakt worden. Onze ambitie was en is dat alle kinderen al vanaf twee jaar op een voorschoolse gemengde voorziening terecht kunnen en komen. We zetten daar al grote stappen in. Niet verplicht – de leerplicht begint pas als kinderen vijf jaar oud zijn – maar de ervaring leert dat goede kwaliteit en toegankelijkheid maakt dat ouders van die voorziening gebruik maken. Vroeg beginnen is een enorme impuls voor onderwijs als verheffingsmachine. Om dit belang alle aandacht te kunnen geven komt collega Keklik Yücel met een aparte initiatiefnota over de ontwikkeling van jonge kinderen en de combinatie van werk en zorg.

Voorstel 6. Het schooladvies wordt verplicht naar boven bijgesteld als de uitslag op de eindtoets hoger is dan het originele schooladvies.

Bij het verheffende onderwijs hoort uitdagend onderwijs. Leerlingen en studenten zijn gebaat bij het juiste onderwijsniveau, maar hier horen hoge verwachtingen bij. Niets is zo funest als lage verwachtingen.

Bijvoorbeeld bij het schooladvies aan het einde van de basisschool. Zo’n advies krijgt ieder kind en in de meeste gevallen kunnen leraren het niveau van hun leerlingen goed inschatten. Dat is goed, want de leraren van de basisschool hebben een goed beeld het niveau van hun leerlingen. Zij hebben hun ontwikkeling immers zo’n acht jaar lang van dichtbij meegemaakt. Zij kijken daarbij niet alleen naar de score voor rekenen en taal bij de momentopname van de eindtoets, maar ook naar de ontwikkeling van het kind tijdens de gehele basisschoolperiode, naar andere vakken zoals geschiedenis, tekenen en natuuronderwijs en naar de sociale ontwikkeling en werkhouding van het kind. Het voordeel hiervan is dat niet alleen de cognitieve talenten, maar ook andere kwaliteiten en talenten meetellen bij het advies. Het onderwijs is veel meer dan alleen de momentopname van de eindtoets basisonderwijs (ook wel dé Cito-toets genoemd), die lang niet alles toetst. Sinds dit schooljaar worden kinderen nog maar op één criterium aangenomen op de middelbare school: het advies van de juf of meester.

Echter, sommige kinderen krijgen een te laag advies, terwijl hun score op de eindtoets veel hoger is. Leraren kunnen vergissingen maken en kinderen simpelweg te laag inschatten, bijvoorbeeld vanwege hun achtergrond of thuissituatie. Daarom is de objectieve eindtoets van belang als second opinion. Dat doen we omdat blijkt dat bij één op de tien kinderen sprake is van onderadvisering.

Als de score van de eindtoets hoger is dan het advies van de leraar, dan zou het kind het voordeel van de twijfel moeten krijgen. Daarmee brengen we de eindtoets weer terug tot dat waar het voor bedoeld is: een onafhankelijke second opinion. Voor de kinderen geldt dat het hoogste advies (leraar of eindtoets) altijd telt. Wat ons betreft wordt voor deze kinderen het schooladvies verplicht naar boven bijgesteld. Het hoogste moet tellen: het advies van de school óf het gecorrigeerde advies op basis van de hogere score bij de objectieve eindtoets.

Indien de school van mening blijft dat het lagere oorspronkelijke schooladvies beter bij het kind past, dient dit gemotiveerd te worden meegegeven aan ouders en kind, zodat dit een rol kan spelen bij de keuze van een school en/of onderwijsniveau. Die keuze is echter aan het kind en de ouders, het bijgestelde schooladvies (indien de score op de eindtoets hoger is) of het oorspronkelijke schooladvies (indien de score op de eindtoets hetzelfde of lager is), geeft een toegangsrecht, maar uiteraard geen toegangsplicht voor het kind. Het kind krijgt hierdoor optimale kansen. En het kind en de ouders kunnen op deze manier zélf de afweging maken wat het beste is voor het kind.

Voorstel 7. Ieder kind heeft recht op een meervoudig advies (bijvoorbeeld vmbo GL/T- havo) en heeft het recht te worden toegelaten op beide onderwijsniveaus van het advies.

Niet elk kind weet met twaalf jaar al wat hij of zij wil worden en welke opleiding daarvoor nodig is. Toch vragen wij dat van hen. We plakken in groep 8 van de basisschool een schooltype op elk kind: jij bent een vmbo-beroeps-kind, jij een havo-kind. Dit label krijgen kinderen er steeds lastiger weer af, als blijkt dat ze toch een hoger niveau aankunnen. We selecteren dus erg vroeg. Er zijn veel kinderen waarvan het op jonge leeftijd nog niet direct duidelijk is op welk onderwijsniveau ze thuishoren: de laatbloeiers. Om te voorkomen dat zij voor het gemak te laag worden geplaatst willen wij dat ieder kind een meervoudig advies krijgt; havo-vwo of vmbo GL/T-havo of vmbo BB/KB.

Volgens de wet mogen leraren nu al overal in Nederland gemengde adviezen (bijvoorbeeld havo- vwo) geven zodat kinderen langer de kans krijgen om te laten zien welk niveau het beste bij ze past. Niet iedere docent doet dit, vaak ontstaat het probleem in de toelating tot de middelbare school. In veel toelatingsprocedures spreken scholen voor voortgezet onderwijs met het basisonderwijs af dat ze alleen maar enkelvoudige adviezen mogen geven. Bovendien blijken er middelbare scholen te zijn die maling hebben aan de wet en kinderen om extra eisen vragen, zoals toetsresultaten uit groep 7 of een toelatingstest. Hiermee wordt het selectiemoment nog meer vervroegd en ontnemen we kinderen kansen.

Wij stellen voor dat kinderen het recht hebben op een meervoudig advies. En natuurlijk vervolgens het recht om toegelaten te worden tot beide niveaus van de middelbare school; liefst in brede brugklassen zodat het selectiemoment wordt uitgesteld. Het wordt bij wet verboden om in onderlinge procedureafspraken (zoals plaatsingswijzers) tussen basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs aan te geven dat er alleen een enkelvoudig advies gegeven mag worden. Een enkelvoudig advies kan namelijk in het nadeel van zogenoemde «laatbloeiers» zijn; kinderen die de potentie hebben om door te groeien.

Voorstel 8. Scholengemeenschappen en brugklassen met meerdere onderwijsniveaus worden financieel en in regelgeving gestimuleerd.

Op twaalfjarige leeftijd gaan veel kinderen naar de brugklas op een niveau dat zeer bepalend is voor hun verdere onderwijscarrière. Voor met name laatbloeiers is dit erg vroeg. Daarnaast gaat het op school niet alleen om het verwerven van kennis, maar ook om het opdoen van sociale vaardigheden en het leren samen leven en werken met anderen. Om álle kinderen de kans te geven zich ten volle te kunnen ontwikkelen is het van belang dat er brede brugklassen zijn en het selectiemoment voor een specifiek onderwijsniveau word uitgesteld. Brede brugklassen dragen eraan bij dat kinderen gemakkelijk kunnen doorstromen naar het onderwijsniveau dat het beste bij hen past.

Werken met brede brugklassen vraagt om leraren die de differentiatievaardigheden goed beheersen. Ieder kind moet immers op zijn eigen niveau worden aangesproken en álle kinderen in de klas moeten zich uitgedaagd voelen om zich verder te ontwikkelen en hun talenten te ontdekken.

Brede brugklassen vragen om brede scholengemeenschappen waar het voor kinderen gemakkelijk mogelijk is door te stromen naar een ander onderwijsniveau. Daarom stellen wij voor met financiële prikkels het voortgezet onderwijs te stimuleren zich in brede scholengemeenschappen te organiseren. Daartoe wordt een flinke bonus op brede scholengemeenschappen opgenomen. Scholen die desondanks besluiten om slechts één of niet alle onderwijsniveaus aan te bieden worden verplicht om met omliggende scholen afspraken te maken om de doorstroming van kinderen naar andere onderwijsniveaus te garanderen. De inspectie moet wat ons betreft controleren of dit gebeurt en leerlingen daadwerkelijk doorstromen. Zo willen we de belangrijke rol van het onderwijs voor de verbinding in de samenleving, stimuleren.

Voorstel 9. Doorstroomrecht naar een ander onderwijsniveau zonder aanvullende eisen.

Onderwijs is de motor van de emancipatie en de verheffing. Daarom moet het stapelen van opleidingen gemakkelijker worden. Doorstroom binnen ons onderwijssysteem is een heel groot goed. Het zorgt ervoor dat kinderen uiteindelijk een diploma halen op het niveau dat ze aankunnen. Helaas wordt stapelen steeds moeilijker, zo blijkt uit onderzoek van de Onderwijsraad en uit het rapport van de inspectie. Wij willen dat dit meer gestimuleerd wordt. Kinderen krijgen dan echt de kans om te laten zien wat ze kunnen, ook laatbloeiers. Zo bieden we ieder kind de kans zijn talent te ontdekken en verder te ontwikkelen, ook kinderen die pas op 14- of 16-jarige leeftijd laten zien dat er meer in zit. En voorkomen we hopelijk dat ze later denken: «had ik maar...». De kwetsbaarheden zitten steeds meer in de overgangen in (of is het van het systeem)het systeem. Leraren werken met de beste bedoelingen en de directeur, bestuurder of koepel ook. Maar misschien wordt er wel te veel naar het eigen systeem gekeken en te weinig naar de lange termijn en rol in het grote geheel. Gezamenlijk kijken naar waar het beter kan is daarom nodig.

Wij stellen voor dat kinderen ieder jaar de kans krijgen om door te stromen, bijvoorbeeld na 2 vmbo naar 2 havo en na 3 havo naar 3 vwo. De inspectie moet hierop toezien. Bovendien krijgen leerlingen na het behalen van hun diploma wat ons betreft het wettelijk doorstroomrecht om door te stromen, zonder aanvullende eisen. Dus van vmbo-gl of vmbo-tl-naar 4 havo en havo-leerlingen na het behalen van het diploma het doorstroomrecht om door te stromen naar 5 vwo. Hier zijn geen wettelijke belemmeringen voor, maar de leraar en de schoolleider kunnen op dit moment echter wel eisen stellen aan de doorstroom van een leerling. Wij zijn van mening dat alle leerlingen die hun diploma hebben behaald naar het hogere niveau moeten kunnen doorstromen en scholen hier dus geen extra eisen meer mogen stellen. Dit betekent ook dat we de toelatingscode voor leerlingen die het vmbo hebben afgerond en willen doorstromen naar de havo afschaffen. Er komt een prikkel in het toezicht kader voor scholen om te stimuleren dat het stapelen actief wordt aangeboden en toeneemt.

Voorstel 10. Het is mogelijk vakken op een hoger (of lager) niveau af te ronden en dit wordt op het maatwerkdiploma vermeld.

Jongeren kunnen het voortgezet onderwijs slechts afronden met een diploma op één onderwijsniveau, maar dit doet geen recht aan de diversiteit in de talenten van jongeren en het feit dat hun niveau per vak kan verschillen. Een maatwerk-diploma biedt leerlingen op het voortgezet onderwijs de mogelijkheid vakken op verschillende niveaus af te ronden en dit ook in het diploma uit te drukken.

Het volgen en afronden van vakken in het voortgezet onderwijs op verschillende niveaus kan de doorstroming van leerlingen versoepelen en zittenblijven voorkomen. Daarom zijn wij voorstander van het maatwerkdiploma in het voortgezet onderwijs, waarbij je in ieder geval vakken op een hoger niveau kunt volgen. Aandachtspunt bij een lager niveau is de afspraken over doorstroom naar het vervolgonderwijs. Wij willen geen selectie aan de poort, een havo examen moet nog steeds een toegangsrecht geven op een hbo studie, maar hoe doe je dit met een gedeeltelijk vmbo en gedeeltelijk havo diploma? Aan de andere kant vinden veel kinderen met een taalachterstand die alle bèta vakken op vwo niveau en alleen Nederlands op havo niveau aankunnen, het onrechtvaardig dat ze geen technische studie mogen volgen, terwijl ze met allemaal Chinezen in de klas komen die ook geen woord Nederlands spreken. Leerlingen moeten in ieder geval vakken op verschillende niveaus kunnen volgen én afronden met een maatwerkdiploma waarin deze verschillende niveaus tot uitdrukking komen.

Leraren hebben een sleutelrol in het herkennen, waarderen en ondersteunen van talenten. Maatwerk is immers meer dan alleen het volgen van vakken op verschillende niveaus. Daarbij hebben zij «echte en persoonlijke» aandacht voor de individuele ontwikkeling en leerbehoeften van leerlingen en studenten. Het leerproces kan op die manier zoveel mogelijk worden geleid door de nieuwsgierigheid en motivatie van leerlingen/studenten. Leraren krijgen de ruimte om zelf invulling te geven aan hun lessen en reflecteren regelmatig met collega’s op het eigen kunnen.

Onderwijs past zich aan, aan de leerling en niet andersom; een brede basisvorming met flexibele leerroutes, het optimaal benutten van de mogelijkheden van de nieuwe Wet op de Onderwijstijd (vo), examen doen wanneer leerlingen/studenten er aan toe zijn, vervroegd vakken in het vervolgonderwijs volgen, vakken op verschillende niveaus afsluiten, zomerscholen etc. Leerlingen en studenten hebben door dit soort mogelijkheden de keuze uit verschillende leerroutes, die leiden tot een diploma.

Dit vraagt van het onderwijssysteem en de onderliggende wet- en regelgeving dat het bieden van kansen centraal staat, waarbij leerlingen en studenten tussentijds kunnen overstappen naar een ander niveau of onderwijsroute zonder onnodige belemmeringen. Kinderen moeten vakken waar ze heel goed in zijn op een hoger niveau kunnen volgen, zodat ze hun wiskundetalent of talenknobbel verder kunnen uitbouwen en op een hoger niveau examen doen, met een aantekening op hun diploma. Deze jaarlijkse beoordeling moet een automatisme op iedere school worden; onderdeel van gesprek tussen school, kind en ouders.

Het maatwerkdiploma is interessant omdat het de motivatie van leerlingen kan vergroten. Als je ergens heel goed in bent, hoef je, je er niet voor te schamen. Wij plaatsen het maatwerkdiploma nadrukkelijk in de kansenagenda, juist ook voor de kinderen die een taalachterstand hebben doordat ze de eerste 10 jaar geen Nederlands hebben geleerd op school, maar wel heel goed zijn in andere vakken. De crux ligt hier dan ook bij de aanname in het vervolgonderwijs. Objectieve criteria bij de aanname zijn het meest rechtvaardig, bijvoorbeeld de eis dat bepaalde vakken op een bepaald niveau zijn afgelegd. De vraag is dan ook: hoe kun je het maatwerkdiploma vanuit gelijke kansen combineren met goede toelating zodat het niet leidt tot meer selectie op basis van subjectieve normen aan de poort. Zo creëer je optimale kansen.

Voorstel 11. Waardering van ons beroepsonderwijs en een betere overstap van mbo naar hbo.

De uitval in het hbo onder eerstejaars mbo’ers is één van de grote problemen in het HBO. Het studiesucces is gewoon niet goed. De onderwijsinspectie concludeert dat selectieprocedures een grotere barrière vormen voor leerlingen met lager opgeleide ouders. Voor eerste generatiestudenten heeft dit te maken met het feit dat ze uit een omgeving komen waar studeren niet vanzelfsprekend is. Door eerder te starten met uitwisselingsprogramma's tussen mbo en hbo en studenten te laten deelnemen aan studiekeuzeactiviteiten zorgen we voor een betere overgang van mbo naar hbo. Bovendien stellen we voor om maatwerk te leveren als studenten willen overstappen van mbo naar hbo. Er zijn studenten die behoefte hebben aan extra begeleiding bij het maken van de overstap, of die bijvoorbeeld al tijdens hun mbo-opleiding vakken op het hbo willen volgen. Dat moet mogelijk zijn, zo stimuleren we de overstap en verlagen we de drempel. We vragen alle mbo opleidingen hier maatwerk voor te ontwikkelen.

Door een te groot accent op de theoretische vakken op het vmbo en mbo wordt er nauwelijks een beroep gedaan op hun praktische vaardigheden en inzichten die ze hebben. Een herwaardering van deze vaardigheden is nodig. De algemene kennis moet in de slipstream van de praktische vaardigheden worden ontwikkeld. De B van beroep moet terug in het beroepsonderwijs. Het beroepsonderwijs hoort zich te focussen op uitstroom naar een vervolgopleiding of naar een baan. De maatschappelijke waardering voor het beroepsonderwijs laat te wensen over.

Een goede aansluiting op een vervolgopleiding of naar een baan vereist een garantie op een stage. Wij blijven strijden voor gemotiveerde jongeren die een stage willen lopen maar deze niet krijgen. Een sluitende aanpak om jongeren een stage te garanderen blijft onze prioriteit. Een kans in het onderwijs voor deze kinderen ligt aan de rolmodellen in hun omgeving en wervende beroepsperspectieven in verbondenheid met het bedrijfsleven. Personen en beroepen waar we trots op zijn. Dit kan alleen als het bedrijfsleven, vooral het MKB, veel dichter met dit onderwijs wordt verbonden. Weg met het negatieve imago! Deze denkende doeners zorgen voor vers brood in de ochtend, ons haar goed zit en dat de laptop het doet doordat we zoveel mensen hebben die praktisch inzicht en hands-on vaardigheden combineren met denkkracht.

c. Perverse financiële prikkels wegnemen.

Voorstel 12. Scholen worden positief gewaardeerd en beoordeeld als zij maatwerk mogelijk maken voor hun leerlingen door ruimte te bieden voor verschil in tempo, leerstijl en het volgen van vakken op verschillende niveaus.

Het sturen op prestaties en opbrengsten heeft effect gehad op de manier van werken in het onderwijs. Uit angst voor het uitvallen van leerlingen of het afstromen naar een lager onderwijsniveau krijgen kinderen steeds minder tijd en kansen om zichzelf te ontwikkelen. Dit rendementsdenken staat de onderwijskansen voor kinderen in de weg.

We stellen daarom voor dat de Staatssecretaris het onderbouwrendement afschaft. Er zijn al verbeteringen ten aanzien van het onderbouwrendement doorgevoerd naar aanleiding van een PvdA motie. Voortaan worden middelbare scholen door de onderwijsinspectie positief gestimuleerd om kinderen het hogere niveau te laten halen. De werkwijze van de inspectie is veranderd: scholen krijgen geen minnetje meer als een leerling met gemengd advies afzakt naar het lagere niveau maar dat wordt neutraal beoordeeld. Ze krijgen daarentegen wel juist een plusje als een leerling op het hogere niveau blijft. Zo worden ze beloond als ze kinderen kansen bieden. Op deze manier zal het «onderbouwrendement» dat de inspectie vaststelt, scholen aansporen om het beste uit elke leerling te halen. Zo zorgen we dat kinderen over wie in groep acht getwijfeld wordt, altijd de kans krijgen het hogere niveau te proberen. En zo krijgen ook laatbloeiers de kans het beste uit zichzelf te halen.

Tegelijkertijd horen wij nog steeds klachten van middelbare scholen die worden afgerekend als een leerling onverhoopt toch afzakt naar een lager niveau dan waarop die in de brugklas instroomde. Het onderbouwrendement dwingt scholen nog steeds om scholieren al bij aanvang van het derde leerjaar aan 1 onderwijsniveau te koppelen. Terwijl dit voor sommige scholieren pas op een later moment gewenst is. Om middelbare scholen te stimuleren kinderen kansen te bieden moeten we van dit systeem af, of het zodanig aanpassen dat het scholen nóg meer stimuleert en beloont als ze kinderen extra kansen bieden. De onderwijsinspectie concludeert:

«We zien dat schoolleiders en besturen soms keuzes maken die niet altijd in het belang van alle leerlingen zijn, maar dat het belang van de school of opleiding zwaarder weegt. Ook zijn financiële redenen soms doorslaggevend bij beslissingen, zoals wanneer leerlingen worden overgeplaatst binnen een samenwerkingsverband. Daarbij constateren we dat scholen vaak keuzes maken die uitgaan van de gemiddelde leerling. Dat kan voor individuele leerlingen ongunstig uitpakken.»

Onderwijs moet gaan over deuren openen en kansen creëren in plaats van mijden van risico’s. Niet vooraf selecteren op talent, maar richten op het ontwikkelen van talent. Dit is een gezamenlijke missie, ook voor de inspectie. Verkeerde prikkels moeten we onder ogen zien en verbeteren of afschaffen. We willen af van het rendementsdenken en daarom stellen we voor het onderbouwrendement af te schaffen en het gehele beoordelingskader van de inspectie ten dienste van maatwerk in het voortgezet onderwijs stellen. Alleen aan het einde van de basisschool en aan het einde van de middelbare school wordt er een centrale eindtoets of centraal examen afgenomen. Toetsen zijn bedoeld om de voortgang te zien en niet om barrières op te werpen.

Voorstel 13. Scholen met veel aantal achterstandsleerlingen ontvangen een hogere bijdrage per leerling.

Voor scholen met veel aantal achterstandsleerlingen geldt dat er sprake is van een hoger ziekteverzuim, meer uitstroom van leraren, meer onbevoegde leraren en de scholen krijgen vaker het predicaat «zwak» van de inspectie. Op sommige scholen voelen kinderen zich onveilig en dan kom je minder goed toe aan leren. Bovendien hebben de ouders hier minder geld om huiswerkbegeleiding te betalen, terwijl je de kinderen eigenlijk zou moeten compenseren door extra aandacht, omdat ze gemiddeld gezien van thuis uit minder stimulans en ondersteuning krijgen. De onderwijsinspectie schrijft hierover:

«Hoger opgeleide ouders lijken zich steeds meer bewust van hun invloed op de schoolcarrière. Ze kiezen gerichter het onderwijs voor hun kinderen en ze investeren vaker in huiswerkklassen en toets- en examentrainingen. Zij merken het eerder op als er vertraging in de ontwikkeling van hun kinderen optreedt. Bovendien gaan ze dan eerder op zoek naar eventuele medische verklaringen voor die vertraging en naar bijbehorende ondersteuning – die zij zelf betalen. ... Een andere factor is dat scholen en opleidingen steeds meer van elkaar gaan verschillen. Leerlingen van lager opgeleide ouders zitten in toenemende mate op minder goede scholen, terwijl leerlingen van hoger opgeleide ouders vaker naar de betere scholen gaan. Zo zien we kwetsbare plekken in het stelsel ontstaan. Scholen met veel leerlingen van lager opgeleide ouders zijn bijvoorbeeld vaker (zeer) zwak, leraren zijn er vaker ziek en leerlingen voelen zich er vaker onveilig. Het is de vraag of deze scholen door alle betrokken partijen altijd voldoende gefaciliteerd worden om hun maatschappelijke taak waar te maken.»

Het is belangrijk dat leraren en ouders zich bewust worden van hun (onbewuste) verwachtingen die niet alleen zijn gebaseerd zijn op de talenten en capaciteiten van het kind. Het moet voor ouders ook duidelijk zijn wat wij van hen verwachten. Actieve participatie en interesse van ouders in het onderwijs draagt op een positieve manier bij aan de ontwikkeling van het kind en de vorming van de school als een gemeenschap. Dat betekent bijvoorbeeld dat we van ouders verwachten dat zij interesse tonen in wat er op school gebeurt, hun kinderen begeleiden bij het maken van huiswerk, deelnemen aan andere activiteiten op school en met de leraar contact houden over hoe hun kind zich ontwikkelt. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan en als je niet het geluk hebt dat je ouders betrokken (kunnen) zijn bij je school moet dit niet ten koste gaan van je onderwijskansen. Juist dan is een extra investering nodig, om ervoor te zorgen dat ook deze kinderen gelijke onderwijskansen hebben.

In de praktijk

CSG Calvijn college in Rotterdam:

Thuiswerkvrij

Thuis geen huiswerk! Op Calvijn Juliana wordt al het huiswerk op school gemaakt. In het rooster staan speciale huiswerkuren. Aan het begin van de ochtend en in de middag is elke leerling een uur bezig met het maken en leren van huiswerk onder begeleiding van een leraar die helpt als een leerling iets niet begrijpt.

Ook is er de mogelijkheid om verslagen en computeropdrachten op school te maken. Na schooltijd dus geen huiswerk meer, maar kunnen leerlingen sporten, computeren, lezen, enz. Tijdens het ochtendhuiswerkuur kijken ze met elkaar naar het journaal, zodat ze weten wat er in de wereld om ons heen gebeurt.

We stellen daarom voor ruimere financiële middelen te verstrekken aan scholen waar de uitdagingen het grootste zijn, in wijken waar veel achterstanden zijn en veel ouders een lagere sociaal economische status hebben.

Deze ruimere financiële middelen worden geoormerkt voor aantrekkelijkere arbeidsvoorwaarden, zoals werktijd en salaris en extra huiswerkbegeleiding voor die kinderen die het nodig hebben, maar wiens ouders hier de middelen niet voor hebben. Extra scholing, extra leraren en extra les om achterstanden weg te werken en ook deze kinderen optimale kansen te bieden. Uiteraard is het aan de sociale partners om de arbeidsvoorwaarden precies vorm te geven, maar de bedoeling is het hiermee aantrekkelijker te maken om te gaan werken op deze scholen en de waardering ook uit te drukken in de arbeidsvoorwaarden. Juist scholen die het moeilijk hebben verdienen de beste leraren! Het is vervolgens aan de scholen om de beste vorm van extra begeleiding, zoals huiswerkondersteuning, weekendscholen of zomerscholen te organiseren. De lokale verbinding met sportverenigingen, muziekscholen, theater en bibliotheken maken dat ieder talent tot z’n recht komt en stimuleert kinderen enorm. Daarnaast zien we mooie lokale voorbeelden zoals mentorenprojecten, waarbij hbo- en universitaire studenten fungeren als mentor en rolmodel voor de doelgroep of de thuiswerkvrije school (zie kader). De nadruk ligt dan niet op het maken van huiswerk of het aanbieden van bijles, maar vooral op hoe je leert leren, huiswerk maakt, plant, zelfstandig problemen oplost. Daarnaast schenkt het veel aandacht aan spreekvaardigheid, sociale competenties en actualiteiten in de samenleving.

Voorstel 14. Minderjarige mbo’ers krijgen een vergoeding voor bijkomende schoolkosten, zodat ze niet langer duurder uit zijn dan hun leeftijdsgenoten op de havo of het vwo.

Het merendeel van de vmbo’ers stroomt door naar het mbo, bijna altijd op minderjarige leeftijd. Tot hun achttiende verjaardag krijgen zij geen studiefinanciering. Toch worden zij op het mbo al geconfronteerd met, soms erg hoge, schoolkosten. Dat is onrechtvaardig en onverantwoord. Uitgangspunt is dat een minderjarige mbo'er niet met meer (school)kosten mag worden opgezadeld dan bijvoorbeeld een scholier in havo 5 of vwo 6. Daarom moet het onderwijs aan minderjarige mbo’ers voortaan onderdeel uitmaken van het principe van het funderend onderwijs. Wij willen dat er extra middelen komen voor minderjarige mbo’ers om bijkomende schoolkosten te vergoeden. Dit moet toegroeien naar een situatie waarin minderjarige mbo’ers qua financiële toegankelijkheid hetzelfde worden behandeld als de minderjarige in het voortgezet onderwijs. Beide groepen werken aan het behalen van een startkwalificaties. Dit moet mogelijk zijn zonder financiële drempel. Zo bestrijden we ongelijkheid en bieden we alle jongeren een gelijke kans op het behalen van hun startkwalificatie. De eerste stap wordt mede door onze inzet snel gerealiseerd. Alle minderjarige mbo’ers krijgen een volledige tegemoetkoming voor hun reiskosten: een volwaardige OV-reiskaart die vanaf 2017 gebruikt kan worden. Een forse tegemoetkoming voor deze scholieren maar vooral ook voor de ouders.

III. FINANCIËLE GEVOLGEN VAN DE VOORSTELLEN

De financiële implicaties hangen af van de gekozen voorstellen. Tijdens de begrotingsbehandeling en in de Verkiezingsprogramma’s zullen partijen (deels) afwegingen maken. Een algemene opmerking willen we hier wel graag maken. Het is opmerkelijk dat in het basisonderwijs gemiddeld € 4.700 per leerling beschikbaar heeft om alle kosten van te betalen, van de potloodjes en alle boekjes, schriftjes, digibord en stoelen tot het salaris van de leraren (85%). In het voortgezet onderwijs is dit gemiddeld € 11.000, terwijl de ouders hier veel van het materiaal betalen. Ook het verschil in salaris voor leraren is opmerkelijk groot. Deze financiële implicaties van diverse belslispunten zijn indicatief en hangen af van het tijdspad waarin deze maatregelen worden ingevoerd.

We zullen hieronder alle voorstellen nalopen op de budgettaire consequenties:

  • 1. Bij iedere beleidswijziging moet het kabinet beargumenteren hoe deze beleidswijziging bijdraagt aan het vergroten van gelijke onderwijskansen.

    Budgettair neutraal.

  • 2. De leraar kan omgaan met verschil en maakt meer gebruik van de mogelijkheden van ICT.

    Budgettair neutraal, er van uitgaande dat dit geen aanvullende inspanning vergt t.o.v. de overige maatregelen op het gebied van opleiding, tijdsbesteding en niveau van leraren.

  • 3. Ieder lerarenteam op de basisschool bestaat over 5 jaar voor 15% en over 10 jaar voor 30% uit universitair opgeleide leraren.

    Hoger opgeleid personeel vereist een hogere salariëring. Uitgaande van alleen primair onderwijs betekent dit: wo’ers verdienen gemiddeld 30–40% meer dan hbo’ers. Ongeveer 80% van de kosten betreffen personeel. Als we er van uitgaan dat er nu vrijwel geen leraren met een wo-graad aan de basisschool actief zijn dan kost deze maatregel: 0,35*0.15*9,2mld*0,8 = 0,35mld. Dit is 0,7mld voor 30% universitaire leraren in het primair onderwijs.

  • 4. Leraren krijgen meer tijd om hun lessen voor te bereiden, elkaar feedback te geven en kinderen individueel te begeleiden.

    Het voorstel is om te koersen op 20 lesuren per week. Kosten hiervoor zullen rond de 1,5 miljard euro liggen. Door te faseren en temporiseren is een stap in de gewenste richting te zetten voor een beperkter bedrag. 20 lesuren wordt op termijn het maximum en we groeien toe naar het Europees gemiddelde.

  • 5. Alle kinderen kunnen vanaf hun tweede jaar twee dagen per week op de voorschool terecht.

    Kosten van uitbreiding VVE naar 16 uur voor alle kinderen bedragen 0.2 tot 0,65 mld.

  • 6. Het schooladvies wordt verplicht naar boven bijgesteld als de uitslag op de eindtoets hoger is dan het originele schooladvies.

    Budgettair neutraal.

  • 7. Kinderen met een meervoudig schooladvies (bijvoorbeeld vmbo/havo) hebben het recht te worden toegelaten op beide onderwijsniveaus.

    Budgettair neutraal.

  • 8. Scholengemeenschappen en brugklassen met meerdere onderwijsniveaus worden financieel en in regelgeving gestimuleerd.

    Brede scholen en brede brugklassen kunnen veel kosten. Dit hangt echter geheel af van de vormgeving van de financiële stimulans, bij een schuif van bekostiging vanuit scholen die zich niet als brede school organiseren kan dit budgettair neutraal.

  • 9. Doorstroomrecht naar een ander onderwijsniveau zonder aanvullende eisen.

    Hier zijn we uitgegaan van de maatregel stapelen van opleiden. Dit betekent dat leerlingen langer op school zijn en de kosten voor opleiden toenemen.

  • 10. Het is mogelijk vakken op een hoger (of lager) niveau af te ronden en dit wordt op het maatwerkdiploma vermeld.

    Budgettair nihil. Kan op kleine schaal extra kosten met zich meebrengen voor kinderen die anders zouden uitstromen en nu net langer onderwijs blijven volgen. Omvang is naar verwachting beperkt.

  • 11. Waardering van ons beroepsonderwijs en een betere overstap van mbo naar hbo.

    Stapeling van onderwijs betekent meer doorstroming en meer kinderen in het onderwijs, de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek onderschrijft deze ambitie exacte kosten zijn te overzien en worden nader bestudeerd.

  • 12. Scholen worden positief gewaardeerd en beoordeeld als zij maatwerk mogelijk maken voor hun leerlingen door ruimte te bieden voor verschil in tempo, leerstijl en het volgen van vakken op verschillende niveaus.

    Budgettair neutraal.

  • 13. Scholen met veel aantal achterstandsleerlingen ontvangen een hogere bijdrage per leerling.

    Dit kan forse meerkosten met zich meebrengen. In de maatvoering en fasering is de budgettaire impact te sturen. Orde van 0,1mld ligt voor de hand kijkende naar kosten van achterstandenbeleid op dit moment.

  • 14. Minderjarige mbo’ers krijgen een vergoeding voor bijkomende schoolkosten, zodat ze niet langer duurder uit zijn dan hun leeftijdsgenoten op de havo of het vwo.

    Er zijn 107.000 minderjarige mbo-studenten (discussie begroting 2016). Schoolkosten liggen tussen de 500–1.000euro per jaar. Kosten ongeveer 0,1mld. We moeten rekening houden met de invoering van de OV kaart voor minderjarige mbo’ers per 2017 dit betekent gemiddeld een forse daling van de kosten voor ouders. Blijft overeind dat we een eerste stap willen van het kabinet om middelen te reserveren voor het vergoeden van schoolkosten van minderjarige mbo’ers.

IV. SLOTWOORD

Uit de rapporten van de OESO en de onderwijsinspectie blijkt dat de kansen van leerlingen in het onderwijs steeds meer uit elkaar lopen, door de toenemende invloed en sturing van ouders (of het ontbreken ervan), de toenemende verschillen tussen scholen en opleidingen en het sturen op gemiddelden in ons onderwijsstelsel. Wij vinden het een grote uitdaging om de toenemende ongelijkheid tussen kinderen met en zonder hoogopgeleide ouders zoveel mogelijk te beperken. Zodat kinderen met dezelfde talenten ook dezelfde goede kansen krijgen. Het onderwijs is bij uitstek het instrument dat ervoor kan zorgen dat niet je afkomst, maar je toekomst telt.

Helaas is er niet een toverstokje dat daarvoor kan zorgen. Het is niet één simpele oplossing en ook niet één actor die het kan verbeteren. Als we willen dat ons onderwijsstelsel talentontwikkeling niet hindert en wel stimuleert en gelijktijdig verbindend werkt moeten we samenwerken. Juist op de scharnierpunten tussen de sectoren worden leerroutes vaak onnodig onderbroken.

Verbinding is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het onderwijs om álle scholieren, leerlingen en studenten te helpen het maximale uit zichzelf te halen. Elke leraar of universitaire leraar, grote onderwijsinstelling of dorpsschool, onderwijssoort of onderwijsniveau heeft als opdracht om iedere leerling of student te helpen het maximale uit zichzelf te halen en kansen te bieden. We moeten belemmeringen wegnemen, knelpunten benoemen, waar nodig moeilijke gesprek aangaan. Van elkaar leren en de urgentie samen voelen.

V. LITERATUUR

Inspectie van het Onderwijs (2016). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2014/2015.

Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Ministerie van Onderwijs, cultuur en wetenschap (2016). Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2015 (Kamerstukken II, 2015/16, 34 475-VIII, nrs. 1–4). Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

OESO (2015). Education at a Glance 2015: OESO Indicators. OESO Publishing. http://dx.doi.org/10.1787/eag-2015-en

Vrooman, C, Gijsberts, M. & Boelhouwer, J. (red) (2014). Verschil in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2014. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Ypma Mohandis

Naar boven