Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2017
Hierbij informeer ik u over de recente ontwikkelingen in de EU-besluitvorming over aangepaste wetenschappelijke criteria voor de identificatie van hormoonverstorende
stoffen bij gewasbeschermingsmiddelen, conform toezegging aan uw Kamer tijdens het
AO Landbouw en Visserij Raad op 7 juni jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1033)
De Europese Commissie (EC) heeft op 29 november jl. een voorstel aan lidstaten voorgelegd
met aangepaste wetenschappelijk criteria om hormoonverstorende stoffen te identificeren
op basis van de Verordening van het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
De EC heeft het voorliggende voorstel ter stemming geagendeerd in het Standing Committee
on Plants, Animals Food en Feed (SCoPAFF) van 12 en 13 december aanstaande. Achtergrond
hiervan is dat het Europese parlement (EP) op 3 oktober 2017 tegen het eerdere voorstel
van de EC heeft gestemd, waarmee de lidstaten op 4 juli 2017 hadden ingestemd. Ook
Nederland had ingestemd, in lijn met de bespreking met uw Kamer tijdens het VAO Landbouw
en Visserij Raad op 29 juni jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 94, item 11)
De thans aangepaste voorstellen zijn een vervolg op eerdere voorstellen van de EC
waarover uw Kamer geïnformeerd is (Kamerstuk 34 510, nrs. 6, 7 en 8). In tegenstelling tot de vorige voorstellen legt de EC nu een voorstel voor waarin
een uitzonderingsbepaling is geschrapt voor een groep stoffen die bedoeld zijn om
hormoonverstorend te werken op bepaalde doelwitorganismen (onder andere insect- en
plantgroeiregulatoren). De EC wil hiermee tegemoetkomen aan de kritiek van het EP,
dat meent dat de EC met deze uitzonderingsbepaling buiten diens mandaat is gegaan.
Appreciatie
Het belangrijkste is dat alle stoffen die het hormoonsysteem van de mens verstoren
dankzij deze criteria niet op de markt kunnen worden gebracht. Zoals al eerder aan
uw Kamer is gemeld heeft het kabinet de voorkeur om de mogelijkheid te houden om werkzame
stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die specifiek bedoeld zijn om hormoonverstorend
op bepaalde doelwitorganismen te werken risicogebaseerd te beoordelen. Deze groep
stoffen is van wezenlijk belang en past goed in een duurzame bestrijding van schadelijke
organismen op onze gewassen, vanwege hun specifieke werking en (soms) lager risico
voor mens, dier en milieu. Daarnaast zorgen deze stoffen voor de noodzakelijke diversiteit
in het gewasbeschermingsmiddelenpakket om zo resistentie te voorkomen. Op dit moment
zijn in de EU meerdere insect- en plantgroeiregulatoren als werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel
goedgekeurd, die door het voorstel dreigen weg te vallen. Nederland zet zich er daarom
voor in om een compromis op dit punt te bereiken met andere lidstaten. Met het huidige
voorstel kunnen we niet instemmen.
Ik blijf ernaar streven om zo snel mogelijk de criteria voor de hormoonverstorende
stoffen in de Gewasbeschermingsmiddelen verordening vast te stellen. Deze zijn namelijk
een verbetering ten opzichte van de interim-criteria in dezelfde Verordening (EG)
nr. 1107/2009. Deze interim-criteria worden nu gebruikt.
Ten slotte kan dan ook het uitvoeringsrichtsnoer worden afgerond -waar Nederland voor
heeft gepleit- zodat de lidstaten gewasbeschermingsmiddelen geharmoniseerd kunnen
beoordelen op moment van inwerkingtreden van de criteria. Met de voorgestelde criteria
maken we een stap voorwaarts om hormoonverstorende stoffen in de Gewasbeschermingsmiddelenverordening
te kunnen identificeren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten