34 477 Sociaal domein

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2016

Met deze brief willen wij u informeren over de definitieve jaarcijfers 2015 van het gemeentelijk sociaal domein. Het CBS heeft deze cijfers vandaag aangeleverd en deze ook op hun website gepubliceerd.

Vorige rapportage

In de Overall Rapportage sociaal domein die u op 13 mei jl. (Kamerstuk 34 477, nr. 1) ontving, bent u geïnformeerd over de gemeentelijke financiën.

De cijfers waren gebaseerd op door CBS bewerkte vierde kwartaalgegevens.

Inmiddels zijn de jaarrekeningen van gemeenten beschikbaar en heeft het CBS de definitieve realisatiecijfers gepubliceerd.

De definitieve realisatiecijfers laten op het gemeentelijk sociaal domein een gewijzigd beeld zien. Gemeenten geven ongeveer 4,5% minder uit in het sociaal domein (zowel oude als nieuwe taken), dan in het verdeelmodel van het gemeentefonds aan hen beschikbaar is gesteld. Op het cluster Werk en inkomen geven de gemeenten meer uit dan beschikbaar is, op de gecombineerde clusters Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd minder.

Definitieve jaarcijfers 2015 (door CBS gepubliceerde statistische data)

Beschikbaar in GF

Totaal

€ 17,711 miljard

Cluster Werk & Inkomen

€ 4,888 miljard

Clusters MO/Jeugd

€ 12,823 miljard

Uitgaven sociaal domein

€ 16,924 miljard

€ 5,269 miljard

€ 11,655 miljard

Meer/minder uitgegeven

€ 787 miljoen minder

€ 381 miljoen meer

€ 1.168 miljoen minder

De middelen die de gemeente krijgt in het gemeentefonds (dus ook voor het sociaal domein) zijn ontschot en vrij besteedbaar. De gemeente mag dus, binnen de kaders van de wet, zelf beslissen hoe ze deze middelen wil gebruiken. Er is wel een bestuurlijke afspraak dat gemeenten en het Rijk het gezamenlijk belang delen dat de middelen besteed worden in het sociaal domein.

Het jaar 2015 is het eerste jaar van de decentralisaties Wmo 2015, Jeugdwet en Participatiewet waardoor vergaande conclusies over de lange termijn niet zomaar te verbinden zijn aan deze cijfers. De vraag is of het huidige beeld representatief is voor de uitgavenontwikkeling in de komende jaren. Om een beter beeld te krijgen van de duiding van de cijfers en de mogelijke verklaringen zal ik nader onderzoek laten doen. In de aanloop naar de decentralisatie van deze verantwoordelijkheden aan gemeenten is onder meer veel gesproken over de toereikendheid van de beschikbare budgetten. Uit het uitgavenpatroon van gemeenten blijkt wel dat zij in 2015 ruim voldoende middelen beschikbaar hadden binnen het sociaal domein om hun wettelijke taken uit te voeren. De toekomstige discussie over de invulling van deze verantwoordelijkheden kunnen wij daarmee blijven voeren in het licht van het verzilveren van de mogelijkheden tot het bieden van goede, persoonsgerichte ondersteuning thuis, kwalitatief goede jeugdhulp en betere participatiemogelijkheden voor mensen.

Het College van B&W legt over de bestedingen verantwoording af aan de gemeenteraad, die in eerste instantie aan zet is om de uitgaven van hun gemeente te controleren. In de bestuurlijke overleggen tussen Rijk en gemeenten zal aandacht gevraagd blijven worden voor dit onderwerp.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven