34 398 Initiatiefnota van het lid Rudmer Heerema: «Lichamelijke opvoeding is een vak, juist in het basisonderwijs: Een pleidooi voor beter bewegingsonderwijs op de basisschool gegeven door vakleerkrachten»

Nr. 2 INITIATIEFNOTA

1. Het plan in het kort

«Het bewegingsonderwijs verdient een 10» – Rudmer Heerema, Tweede Kamerlid voor de VVD.

De inzet van deze initiatiefnota is om te komen tot een wettelijke verankering dat bewegingsonderwijs op de basisschool voortaan moet worden gegeven door bevoegde vakleerkrachten. Daarmee bedoelt de indiener dat leerkrachten die bewegingsonderwijs geven in het basisonderwijs een sportopleiding moeten hebben voltooid aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO). Dit naar gelijkheid van de eis die al geldt voor het geven van bewegingsonderwijs in het voortgezet onderwijs.

2. Het belang van bewegingsonderwijs

Bewegen is gezond. Voldoende bewegen is daarom belangrijk voor iedereen. Voor kinderen geldt dit in het bijzonder. Allereerst om gezond en fit te blijven, maar ook voor hun ontwikkeling. Via beweging en sport leren zij zich motorisch te ontwikkelen, vaardigheden te ontwikkelen als samenwerken en het omgaan met winst en verlies, respect hebben voor elkaar, omgaan met beperkingen, grenzen verleggen en houden aan regels. Daarbij vergroot bewegen de gezondheid en helpt het om risico op overgewicht te verlagen en ziekten op latere leeftijd te voorkomen. Tot slot toont onderzoek aan dat kinderen betere leerprestaties hebben als ze meer en beter gymles krijgen. Al met al heeft het voldoende bewegen dus een heleboel positieve effecten voor kinderen.

Openbare basisschool De Molenhoek, Kapelle (Zeeland)

Alle lessen bewegingsonderwijs worden gegeven door vakleerkrachten. De school is dit jaar «excellente» school geworden, mede vanwege hun profiel op bewegen en sport. De school heeft een leerlingvolgsysteem bewegingsonderwijs, een speciaal sportactiviteitenaanbod, sportdagen en toernooien, een uitnodigend speel-beweegplein, gezonde leefstijl activiteiten, extra beweegmomenten en activiteiten naast de twee lesuren per week, talentsignalering en aandacht voor de minder motorisch begaafde leerling.

2.1 Effect op leerprestaties

Een groot aantal wetenschappers en praktijkdeskundigen hebben gekeken naar de effecten van beweging op de leerprestaties van kinderen. Daarbij is gekeken naar zowel de lange- als de kortdurende effecten van bewegen op de leerprestaties van kinderen. Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) verwijst naar onderzoek hiernaar door Vervoorn et al. (2011), waarvan zij de conclusies als volgt samenvat:

  • 1. Matig intensief bewegen verbetert de leerprestatie van kinderen;

  • 2. Kinderen die regelmatig bewegen winnen aan zelfvertrouwen en zijn fitter;

  • 3. Sport en spel zijn goed voor het ontwikkelen van sociale vaardigheden;

  • 4. Schoolresultaten verbeteren bij goede afwisseling van beweeg- en leertijd.

Ook uit andere onderzoeken blijkt een positief verband tussen bewegen en leerprestaties. Het NISB haalt bijvoorbeeld een literatuurrapportage aan van de Hartstichting (Bont, 2012), waaruit onder meer blijkt dat beweegprogramma's het concentratieniveau van leerlingen verbeteren. Meer tijd voor matige tot intensieve activiteit voor kinderen (1 uur per dag), ten koste van reguliere lestijd, kan zelfs leiden tot een verbetering van de leerprestaties.

Belangrijk is verder dat het niet alleen maar gaat om simpelweg bewegen. Langjarig onderzoek van het Centrum voor Bewegingswetenschappen van het Universitair Medisch Centrum in Groningen wijst er op dat hoe beter de bewegingsvaardigheden zijn, hoe beter de schoolvaardigheden. Kortweg is «complex bewegen» volgens de onderzoekers belangrijker dan bewegen op zich. Zij stellen daarbij dat kinderen doelgericht laten bewegen «de sleutel tot succes» is (Visscher et al., 2011).

Almeerse Scholen Groep (ASG) Stichting voor Openbaar Primair Onderwijs

Alle lessen bewegingsonderwijs worden gegeven door vakleerkrachten aangesteld onder het bestuur van ASG, inclusief een leerlingvolgsysteem, vakwerkplan, intervisie, scholing, etc. Een mooi model voor grote schoolbesturen óf meerdere kleine schoolbesturen die op het gebied van bewegingsonderwijs de handen in een slaan. De groepsleerkrachten zijn zeer positief, het vermindert hun werkdruk en verhoogt de kwaliteit van (bewegings)onderwijs.

2.2. Vakleerkrachten versus groepsleerkracht

Juist een vakleerkracht blijkt van belang om kinderen beter te leren bewegen, zo bevestigen diverse onderzoeken. In een peiling van Cito (Periodieke Peiling van het Onderwijsniveau), naar de balans van bewegingsonderwijs blijkt de kwaliteit van de lessen van vakleerkrachten structureel hoger te zijn dan de lessen van groepsleerkrachten (Cito, 2008). Een vakleerkracht maakt vaker gebruik in de lessen van een methode en daarbij scoren kinderen significant hoger op verschillende beweegtoetsen wanneer zij twee keer per week les hebben van een vakleerkracht (Cito, 2008). Ook andere onderzoeken wijzen hierop. Zo stelt Heijs (2014) dat scholen met vakleerkrachten zelf aangeven dat het bewegingsonderwijs met een vakleerkracht professioneler wordt gegeven en dat er tijdens de lessen veel meer bereikt wordt met de leerlingen (Heijs, 2014). Het beeld van Heijs (2014) en Cito (2008) worden bevestigd door een nulmeting van het Mulier Instituut (2013):

Oordeel over de bekwaamheid van de lesgevers voor LO, percentage scholen dat deze voldoende/goed vindt (n=1.079)

Scholen die alleen vakleerkrachten inzetten

Scholen die zowel groepsleerkrachten als vakleerkrachten inzetten

Scholen die alleen groepsleerkrachten inzetten

85%

50%

25%

Uit dit onderzoek (Mulier Instituut, 2013) blijkt verder dat vakleerkrachten (41%) veel meer structurele aandacht geven aan leerlingen met een achterstand dan groepsleerkrachten (16%). De gevolgen voor de kwaliteit vertalen zich ook terug in de resultaten die geboekt worden aldus Schipper et al. (2014). Zij stellen in de conclusie van hun onderzoek dat gym gegeven door een vakleerkracht in groep 1 en 2 tot een significant hoger vaardigheidsniveau leidt in groep 3 dan onder leiding van een groepsleerkracht.

Er kan dus geconcludeerd worden dat niet alleen het bewegingsonderwijs in tal van opzichten van belang is, maar tevens juist de vakleerkrachten een extra impuls geven aan de kwaliteit ervan en helpen om een «leven lang sporten en bewegen» al vanaf jonge leeftijd te verankeren.

3. Stappen in de goede richting: meer bewegingsonderwijs

De afgelopen jaren is er niet stilgezeten. In het bestuursakkoord tussen de PO-Raad en OCW is afgesproken dat in het schooljaar 2017–2018 iedere basisschoolleerling minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week krijgt door een bevoegde (vak)leerkracht en waar mogelijk drie lesuren. Om dit doel te realiseren heeft de Staatssecretaris van onderwijs, Sander Dekker, samen met de PO-Raad en partners zoals NOC*NSF een plan van aanpak bewegingsonderwijs1 opgesteld. Om deze afspraak na te komen heeft het ministerie om tafel gezeten met de sportwethouders van de 37 grootste gemeenten. Hier waren NOC*NSF en de PO-Raad ook aanwezig. Deze gemeenten waren gekozen om een voorhoedefunctie te vervullen. In 2016 zullen er verschillende bijeenkomsten gehouden worden in samenwerking met de eerder genoemde partijen om het belang van bewegingsonderwijs verder op de kaart te zetten. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Onderwijs in zijn brief van 29 januari 20162 nog een aantal maatregelen genomen en aangekondigd.

  • De lerarenbeurs is ook opgesteld voor leraren die zich willen professionaliseren in het bewegingsonderwijs. Hier is voor de komende jaren jaarlijks € 3 miljoen beschikbaar. Bovendien krijgen scholen via de prestatiebox € 5 miljoen per jaar om meer bewegingsonderwijs te geven.

  • Op ongeveer 10% van de scholen blijkt het nog steeds moeilijk om voldoende bevoegde (vak)leerkrachten te vinden voor het bewegingsonderwijs. De Staatssecretaris van Onderwijs gaat de redenen hiervoor nader onderzoeken in samenwerking met de PO-Raad en de vakbond voor gymdocenten (KVLO). Dit onderzoek moet vervolgens tot maatwerkoplossingen leiden.

  • De Staatssecretaris gaat gemeenten stimuleren om samen met scholen in kaart te brengen waar accommodaties beschikbaar zijn met als doel multifunctioneel gebruik te stimuleren. Dat neemt een belangrijke barrière weg om extra uren bewegingsonderwijs te geven.

De stappen die de Staatssecretaris samen met de PO-Raad, de G37, de KVLO en NOC*NSF zet zijn stappen in de goede richting. Deze zullen leiden tot meer bewegingsonderwijs, maar de sleutel ligt niet alleen bij «méér» bewegingsonderwijs, maar vooral ook bij «nog beter» bewegingsonderwijs. De sleutel tot succes zit dan ook bij de docentkwaliteit, zoals eerder al betoogd is er een impuls nodig als we meer vakleerkrachten voor de klas krijgen. Daar ligt ruimte voor verbetering.

4. Stand van zaken in het bewegingsonderwijs

Voor 2005 waren alle afgestudeerden van de opleiding tot leraar basisonderwijs (pabo) automatisch bevoegd tot het geven van bewegingsonderwijs. Dit is veranderd door een wijziging van de Wet Primair Onderwijs in 2001 (WPO). De bevoegdheid van groepsleerkrachten om bewegingsonderwijs te geven is toen beperkt tot de eerste twee leerjaren van de basisschool. Een volledige onderwijsbevoegdheid voor dit vak kan sindsdien slechts worden verkregen door het volgen van de aanvullende Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs aan een Pabo. De reden voor deze wetswijziging was om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs te bevorderen.

Bij de inzet van docenten voor bewegingsonderwijs in het basisonderwijs zijn momenteel drie categorieën docenten te onderscheiden. Dat zijn leerkrachten met een afgeronde opleiding aan de ALO, groepsleerkrachten met een Pabo-opleiding inclusief een afgeronde aanvullende Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs aan een Pabo en groepsleerkrachten met een Pabo-opleiding zonder een afgeronde aanvullende leergang.

Uit een inventarisatie van Mulier Instituut (2013) blijkt dat in de groepen 1 en 2 bewegingsonderwijs grotendeels alleen wordt gegeven door groepsleerkrachten (81%). In de groepen 3 t/m 8 zet 46% van de basisscholen alleen groepsleerkrachten in voor bewegingsonderwijs en kiest 29% voor groepsleerkrachten en vakleerkrachten en 25% van de basisscholen zet alleen vakleerkrachten in. Op scholen voor speciaal (basis)onderwijs wordt in 62% van de gevallen alleen een vakleerkracht ingezet voor bewegingsonderwijs, tegenover 21% van de reguliere basisscholen. Het percentage basisscholen dat alleen een vakleerkracht inzet voor bewegingsonderwijs, ligt voor afzonderlijke leerjaren iets hoger. Dit komt omdat in het totaalcijfer voor «alleen een vakleerkracht» alleen die basisscholen zijn meegenomen die in alle groepen (3 t/m 8) alleen een vakleerkracht inzetten voor bewegingsonderwijs.

De huidige praktijk verschilt dus van school tot school. Er zijn daarbij volgens de cijfers van het Mullier Instituut grote regionale verschillen. In de drie grote steden en de bijbehorende randgemeenten worden op vier van de vijf basisscholen alleen vakleerkrachten ingezet. In de noordelijke en de oostelijke provincies is dat bij maar één op de vijf basisscholen het geval en in de zuidelijke provincies ligt dit aandeel met minder dan één op de tien, nog lager.

5. Acht voorstellen voor beter bewegingsonderwijs

Vanwege het aangetoonde positieve effect op kinderen voor wat betreft hun gezondheid en leerprestaties van goed bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht wil de indiener het bewegingsonderwijs in het basisonderwijs een impuls geven. Daarom stelt de indiener hieronder verschillende concrete acties voor.

1. We streven er naar dat alle leerlingen in het basisonderwijs hun lessen bewegingsonderwijs krijgen van vakleerkrachten die een eerstegraads docentenopleiding leraar lichamelijke opvoeding aan de ALO hebben afgerond.

Alle basisscholen moeten dus voortaan hun uren bewegingsonderwijs voor alle groepen door een vakleerkracht laten verzorgen. Er komt een ruime overgangstermijn om scholen de tijd te geven om zich aan te passen aan de nieuwe situatie.

2. We streven er naar dat 80% van de basisschoolleerlingen vanaf het schooljaar 2021–2022 bewegingsonderwijs krijgt van vakleerkrachten die een eerstegraads docentenopleiding leraar lichamelijke opvoeding aan de ALO hebben afgerond.

De indiener vraagt het kabinet dit streven over te nemen en eveneens te bespreken met de PO-Raad. Deze zouden bij de uitwerking van prestatieafspraken gebruikt kunnen worden als uitgangspunt. Om dit perspectief mogelijk te maken is er een aantal stappen nodig. De route om via een aanvullende leergang toch bevoegd te worden vervalt. Dit betekent tevens dat de bevoegdheid om als vakleerkracht met een aanvullende leergang bewegingsonderwijs te mogen geven op termijn komt te vervallen. Ook hier komt een ruime overgangstermijn voor. In de loop van de tijd zullen veel docenten naar andere banen gaan of met pensioen gaan.

3. De mogelijkheid om de aanvulling op het PABO-diploma te krijgen via de Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs wordt vanaf het schooljaar 2017–2018 gestaakt.

De eerste drie voorstellen moeten er toe leiden dat recht gedaan wordt aan de bevoegdheid die pabo-docenten nu hebben en wordt bewerkstelligd dat geleidelijk vakleerkrachten over nemen. Er moet echter ook een duidelijke stip aan de horizon zijn waar iedereen naar toe kan gaan werken.

4. De bevoegdheid om les te mogen geven met een aanvullende leergang vervalt vanaf het schooljaar 2026–2027.

Om te zorgen dat er voldoende docenten zijn die het bewegingsonderwijs in de toekomst gaan verzorgen ligt er een belangrijke taak voor de ALO’s. Zij moeten onze vakleerkrachten van de toekomst op gaan leiden.

5. Het kabinet wordt opgeroepen in overleg te treden met de ALO’s en andere betrokken partijen hoe er voorzien kan worden in voldoende vakleerkrachten bewegingsonderwijs.

Er zijn daarnaast veel groepsleerkrachten die na de aanvullende Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs met veel plezier gymlessen verzorgen. Zij beschikken over de nodige pedagogische en didactische vaardigheden, en er liggen kansen voor hen om zich in het bewegingsonderwijs verder te ontwikkelen. Daarom moet er een toegankelijk traject komen voor de groepsleerkrachten om op het niveau van de vakleerkrachten te komen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het ontwikkelen en aanbieden van een deeltijdopleiding leraar lichamelijke opvoeding aan de ALO’s.

6. Vakleerkrachten in het basisonderwijs met een afgeronde aanvullende Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs krijgen de mogelijkheid om via een deeltijd traject een opleiding voor eerstegraads docent lichamelijke opvoeding aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) af te ronden.

Deze stappen hebben veel voeten in de aarde en de verschillen zijn binnen Nederland ook groot. Er moet dus ook ruimte zijn voor maatwerk, om daar ruimte voor te bieden is uitgebreid onderzoek nodig.

7. Het kabinet wordt opgeroepen nader onderzoek te verrichten naar de huidige verschillen per regio in de inzet van vakleerkrachten voor sport. In dit onderzoek moet de achtergrond van verschillen geïnventariseerd worden en de knelpunten die daarbij optreden. Dit onderzoek moet leiden tot een regio-specifieke aanpak waarin gericht wordt gewerkt aan het wegnemen van knelpunten die scholen ervaren.

Meer en beter bewegingsonderwijs gaan hand in hand. In veel gevallen versterken ze elkaar doordat het enthousiasme over een goede gymles leidt tot de wens om meer uren gym te krijgen. Om hier samenhang in te houden moet het de blijvende aandacht zijn van de overheid en alle betrokken partijen om in het onderwijs te streven naar meer bewegingsonderwijs.

8. Het kabinet wordt opgeroepen om scholen te blijven stimuleren drie uur bewegingsonderwijs per week te laten geven.

6. Financiële gevolgen van de voorstellen

Een vakleerkracht voor bewegingsonderwijs in het basisonderwijs verdient in beginsel hetzelfde salaris als een groepsleerkracht met al dan niet een afgeronde aanvullende Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs. Ze hebben namelijk dezelfde functie in het loongebouw. Ze beginnen in schaal LA en hebben doorgroeimogelijkheden naar schaal LB.

Als een vakleerkracht zowel werkt op een school in het voortgezet onderwijs als in het primair onderwijs, dan zit hij of zij in twee verschillende salarisschalen. De salarisschaal voor het primair onderwijs is dan LA/LB en voor het voortgezet onderwijs is dat LB/LC/LD.

De soms gehoorde perceptie dat een vakleerkracht duurder zou zijn klopt niet. Mogelijk komt deze perceptie voort uit de eigen keuze van scholen om ook een groepsleerkracht in te roosteren op de uren bewegingsonderwijs, waardoor er op dat moment twee docenten voor de klas staan. Wat de indiener betreft is het niet nodig om voor het vak bewegingsonderwijs twee leerkrachten tegelijkertijd voor een klas te zetten. De vakleerkracht is immers een professional die zodanig is opgeleid dat hij bij uitstek alleen voor de klas kan staan.

Scholen die gebruik maken van een vakleerkracht kunnen hun groepsleerkracht op dat moment dus andere taken laten doen of vrij roosteren. Dit zal enig beroep doen op het organisatorisch vermogen van scholen, maar moet te regelen zijn. Er zijn immers ook nu al veel scholen die dit op deze wijze aanpakken.

Omdat het voorstel van de indiener niet hoeft te leiden tot extra onderwijsuren of niet ingrijpt in de hoogte van salarissen van vakleerkrachten, treedt er geen structureel budgettair effect op. De voorstellen uit deze initiatiefnota vergen om die reden dus geen structurele financiële bijdrage van het Rijk. De indiener wil scholen verder een ruime overgangstermijn geven voor invoering van zijn voorstellen, zodat schoolbesturen zich goed kunnen voorbereiden en maatregelen kunnen nemen. De indiener denkt daarbij aan een termijn van maximaal 10 jaar.

7. Literatuur

Cito (2008). Balans van het bewegingsonderwijs aan het einde van de basisschool. Uitkomsten van de derde peiling in 2006. Arnhem: Cito Periodieke Peiling van het Onderwijsniveau.

Via <www.cito.nl>

Visscher, C., Hartman, E., & Elferink-Gemser, M.T. (2011). Fit, vaardig en verstandig!: een decennium «Groninger» onderzoek naar de relatie tussen bewegen en cognitie, sport- en schoolprestaties bij de jeugd. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

<http://beheer.nisb.nl/cogito/modules/uploads/docs/26281326985945.pdf>

Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen

<http://kic.nisb.nl/site/catalogus/show/13123>

Heijs (2014). Een vakleerkracht voor bewegingsonderwijs? De keuzes van schoolleiders voor de leerkracht in het bewegingsonderwijs op basisscholen.

<http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/298905/Heijs,%20L.%20-%20Scriptie.pdf?sequence=2>

Mulier Instituut (2013). Nulmeting Bewegingsonderwijs. Onderzoek naar de organisatie van het bewegingsonderwijs in het primair onderwijs. Utrecht, mei 2013. in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Schipper, A., Deerenberg, H., Bouthoorn, B. & Toussainnt, H. (2014). Gymmen kleuters beter met een gymleraar? In Sportgericht nr. 3, jaargang 68.

Rudmer Heerema


X Noot
1

Kamerstuk, 30 234, nr. 120.

X Noot
2

Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 januari 2016 over de voortgang plan van aanpak bewegingsonderwijs.

Naar boven